Camellia
Over Camellia
Japanse roos, thee, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Uit J. Grandeville.
Een geslacht van houtachtige struiken of kleine bomen van 2-20m die gekweekt worden om hun opvallende witte of rode bloemen en altijdgroene bladeren. Het donkere, leerachtige, licht gezaagde en dichte blad vormt een mooie achtergrond tegen de artistieke bloemen.
Een 100-250 soorten komen voor in Tropisch Azië.
Ternstromiaceae of Theaceae, theefamilie.
Het zijn langzame groeiers. Groenblijvende struiken of bomen.
Het blad is afwisselend geplaatst en getand, kort gesteeld.
Bloemknoppen zijn dakpansgewijze geschubd. Bloemen zijn tweeslachtig en staan aan de vorig jaar gevormde twijgen, okselstandig. De bloemen staan vaak alleen en soms met 2-3 bij elkaar. Ze zijn rood, roze tot wit, ook tweekleurig. Er zijn enkelbloemige met opvallend veel meeldraden of half dubbel, anemoonachtig en dan liggen de bloembladen plat, bij pioenvormige is het midden bedekt en bolvormig en dubbel waarbij de bloembladen elkaar dakpansgewijze bedekken. De vormen lopen uit elkaar omdat ze zo gemakkelijk kruisen. Er zijn duizenden, meer dan 3000, cultivars en hybriden.
Camellia is familie van de theeplant en werd dan ook vroeger Tea chinensis genoemd. Er kan dan ook een thee van getrokken worden en met deze plant werden de theebladen wel gearomatiseerd.
Camellia japonica, L. (uit Japan) en China. De bladeren zijn leerachtig, breed ovaal en tot 10cm lang, donkergroen en ondiep getand.
In zijn wilde plaats groeit het 6-9m hoog.
Ongesteelde bloemen met 5-7 bloembladen die omgekeerd eivormig zijn, 5-7cm in diameter en de gevulde tot 12cm.
Een dichte struik tot kleine boom met gladde takken.
Camelia's met verschillende cv's en hybriden zijn hiervan afkomstig. De eerste import in Engeland was waarschijnlijk een wilde vorm met rode bloemen. De hybriden zijn wel kruisingen met japonica, saluenensis, sasanqua en reticulata, nu Masayoshi Cameliaՠs genoemd.
‘Myrtifolia’,, die als een van de eerste werd ingevoerd, heeft mooie lichtrode gevulde bloemen.
De mirtenbladeren lijken veel op theebladen en zijn wat donkerder.
Het zijn schitterend bloeiende planten en worden veel gebruikt bij tentoonstellingen.
De bekendste kleuren zijn wit en rood, maar er is een grote verscheidenheid aan kleuren, enkele, half dubbel en dubbele. De dubbele laten hun bloem wel eens vallen. Sommigen zijn klein, ‘Muron Jura’, anderen zo groot als een theeschoteltje, ‘Drama Girl’, in kleuren van licht naar donkerrood ook gevlekte en gestreepte, als 'Contessa Lavina Maggi,', enkele, dubbele, half dubbele, anemoon-, pioen- of roosvormig. ‘Alba Plena’ is de dubbele witte.
“Alba Simplex’, is de enkele witte vorm.
In Japanse lijsten komen veel cv’s voor onder specifieke namen met opwindende kleuren, bijvoorbeeld ‘Drajish’ is intens vuurrood. Er zijn meer dan 2000 var. Populaire hybriden van Camellia japonica × Camellia hiemalis (behorende tot de winter) (Camellia japonica × Camellia sasanqua) en Camellia × williamsii (Camellia japonica × Camellia salouenensis (Saloun of Salween, rivier in China en Birma).
Groeiplaats.
De plant groeit in China, maar ook in Japan in het wild, met enkele, maar ook dubbele bloemen. Men treft ze aan in bosjes in de bosrijke streken van de eilanden Kiusiu, Sikok en de meeste provincies van Nippon, zelfs tot een hoogte van 800 voet boven de zeespiegel.
In zuidelijke streken bloeit de plant daar al in de winter. De vruchten worden dan in september rijp.
Lantaarnfeest.
Deze plant wordt in Japan al sinds onheuglijke tijden gekweekt als bonsaiboompje en zelfs worden er diverse cv’s op een wilde onderstam gent. De steeds met bladeren bezette takken worden tot sieraad van begraafplaatsen gebruikt en volgens landsgebruik het gehele jaar op orde gehouden. Ze geeft met haar rode bloemen enkele, terwijl de sneeuw er nog ligt, wat rode kleur die aan vergoten bloeddruppels herinneren. Daarom is ze het symbool van de dood en vergankelijkheid gezien. Ook voor gebruik van de eredienst wordt de plant aangewend. Het lantaarnfeest wordt gevierd ter herinnering van een dochter van een Mandarijn die verloren was en met lantarens weer teruggevonden werd. In de bloeitijd van de camelia ‘s wordt in de tempels het lantaarnfeest gevierd. De graven zijn dan rijk met bloemtakken versierd en worden, zo gauw als de avond valt, de hele nacht door met lampen verlicht. Gelijk de dennenboom bij ons met kerstmis, zo worden daar de cameliabomen in menigte naar de stad gebracht. De bosjes die de tempel omgeven hebben de hoogte van bomen. In de bloeitijd ziet men zo’n boom met honderden bloemen versierd, rode, witte, gespikkelde, dubbele en enkele, allen aan een stam. Deze wonderboom wordt door het enten van verschillende takken verkregen en levert een toverachtig gezicht op.
Gebruik.
De zaden worden verzameld en wordt er een olie uit geperst die vermengd met plantaardige stoffen van onder andere Rhus succedanea, laurier, kruidnagelolie en andere welriekende stoffen tot een algemene pommade dient.
De bast van de wortels is uitnemend geschikt tegen dysenterie.
Het hout is bijzonder hard en dient om er kunstvoorwerpen van te maken en in streken, waar het gewas veel voorkomt als in Nagasaki, gebruikte men het als brandhout.
Naam, etymologie.
Kaempfer die bij de O.I.C. werkte van 1690-1691, zag de plant die in het Japans tsubaki heette en gaf de tweede afbeelding van deze plant. De eerste was getekend naar een gedroogd exemplaar. Hij vertelde dat het gewas in elke heg groeide. Maar een veel gekweekte exemplaar was een dubbele met rozengrote bloemen, die heette dsisij: kleine leeuwenhond, naar zijn mooie bloemen.
Japanse roos, Engels Japan rose, Duits Kamelie en Japanische Rose. Chinees pinyin: Chhuā.
Uit J. Zuccarini, www.BioLib.de.
Historie.
Camellia is genoemd naar George Joseph Kamel die in Latijn Camellius heet, 1661-1706, Oostenrijker van geboorte en een Jezuïet die op de Filippijnen planten verzamelde. In Manilla opende hij een geneesmiddelenwinkeltje voor de gewone man. Hij vond de struik op het Filipijnse eiland Luzon. Op zijn aanwijzingen publiceerde John Ray de plant in 1704.
Andere soorten werden gevonden in China en Japan.
Deze plant is door Kamel in 1731 meegenomen.
Hij verkocht 2 planten aan Lord Petre, een Engels bloemenliefhebber, die ze in zijn slot Thornden-Hall aan zijn tuinman Gordon gaf die, denkende dat ze uit een warm land kwamen, ze een tropisch klimaat gaf waardoor de planten bezweken. Lord Petrie zou de dood van zijn Camelia ‘s niet overleven. Het zou zijn hart gebroken hebben zodat hij overleed.
Gordon wist weer aan nieuwe planten te komen en een ervaring rijker kweekte hij nu op eigen rekening en met succes. Dit waren de moederplanten die later door geheel Engeland verspreid werden.
Volgens sommigen zou in hetzelfde jaar pater Kamel deze plant ook aan Koningin Maria Theresa van Spanje aangeboden hebben en stekken daarvan zouden in de tuin Buen Retiro met zorg gekweekt zijn. Hij gaf haar een glimmende struik met twee bloemen van een intense witheid. De koningin accepteerde de gave en ontmantelde onmiddellijk de witte bloemen want haar man, Ferdinand, zat in de naast bijgelegen kamer in een depressie en ze wilde zijn gedachten wat afleiden. Gelukkig was hij toen in een goede bui en hij beval dat de plant in de koninklijke tuinen opgeplant moest worden.
Volgens Duitse bronnen is de plant voor het eerst beschreven door George Meister in zijn reisbericht ‘Der Orientalisch-Indianische Kunst- und Lust-Gartner’ uit 1692: ‘Ubor Zuwacky oder Sasanqua auf Chinesisch. Ist ein kleiner Baum, 6 bis 8 Fu hoch, hat dicke, steife rundum gekerbte Bltter wie Birn-Baum-Blatter. Seine Blumen sind rot wie Malva hortensis, einfach und duppelt. Wenn sie sechs Tage gebluhet, fallen sie ab und bringen einen schwarzen Samen, wie Tee-Samen, herfr. Die Zweige sind asch-grau, ausbreitend von ihrer Wurzel. Von dem getrockneten Samen schlagen sie ein ab, mit welchem, wegen guten Geruchs, das japponische Frauenzimmer ihre langen schwarzen Haare schmieren ‘Die Blatter fallen ab und kommen mit dem Fruhling samt ihrer Blute wieder herrfur.’ De eerste planten kwam dan door Portugese zeevaarders uit hun kolonie Macao in Z. China naar Europa. In 1739 waren er in Engeland al enige exemplaren te zien en kwamen door hen naar Europa omdat ze theeplanten invoeren wilden. Thee was vroeger zeer duur en een monopolie van China. De theeplanten die echter in Europa aankwamen ontpopten zich in de meeste gevallen als Camelia ‘s. Of de Engelse die slecht verwisselden of dat China daardoor zijn monopolie wilde beschermen is niet bekend.
Frankrijk.
Ook in Frankrijk moet het gewas omstreeks 1780 zijn ingevoerd en hield men het voor de echte Chinese theestruik. In 1808 zond Napoleon I twee koopvaardijschepen naar Londen waar een Gents koopman en groot bloemenliefhebber, Charl de Bast, aan zijn vriend Bast de Herdt te Parijs een goed verpakte witte en rode camelia stuurde. De Herdt bood die zeldzame planten aan keizerin Josephine aan, als teken van erkentelijkheid voor de Gentse handel.
Van een cultuur daar kan men pas spreken als keizerin Josephine ze liet aanplanten te Malmaison. De keizerin had voor deze vreemdelingen een bijzondere voorliefde. De bloemist Courtois te Parijs had de mooiste kwekerij met camelia ‘s. Het waren bomen van 25 voet hoog en de twee grootste waren reeds in 1808 door de keizerin aan zijn voorganger geschonken, waarschijnlijk de eerdergenoemde planten. Na haar dood werden ze verkocht en brachten 20 000 francs op.
Vanzelf bleven ze het voorrecht van de vorstelijke tuin.
Daar was een enthousiasteling, die naar een tekening die hem uit Amerika toegezonden was, twee bossen voor 11 000 franken kocht. Bij aankomst weigerde hij ze in ontvangst te nemen omdat ze niet met de tekening zouden overeenstemmen. Hij werd door het handelstribunaal gedwongen tot afname en betaling. Het proces maakte groot opzien en de veroordeelde kwam op de gedachte om de bloeiende struik, die een zo algemene interesse had, in de Champs Elysee op te stellen. De toeloop was enorm. De gehele wereld wilde de twee planten zien en zo bracht het entreegeld al gauw 40 000 franken op.
Net als de tulp werden ze al gauw tot speculatieobject voor handelaren. De klasse, die zich vooralsnog voor de plant interesseerde, was rijk genoeg om behoorlijke sommen uit te geven voor een struik om die een dame als teken van verering te overhandigen. De camelia is de camelia van de Parijse salondame als ze alle ogen op zich gevestigd wil zien.
Uit; https://nl.wikipedia.org/wiki/Camellia
Dumas.
Het is een symbool van zuiverheid, niet alleen door zijn opvallende witheid, maar ze heeft ook geen geur. Zo had de jonge Dumas een sinistere bedoeling met de naam van zijn beroemde heldin, de camelia dame. Niet iedereen weet dat de wereldberoemde Violetta van Verdis Traviata ook werkelijk geleefd heeft. Ze kwam als 15jarige van het land naar Parijs waar ze begon te werken in een snijatelier. Ze hield van Liszt en een van haar vele affaires was met Dumas, werd zeer rijk en zeer beroemd, droeg witte Camelia ‘s en stierf op 22-jarige leeftijd. De camelia dame werd de glansrol van alle grote actrices van Sarah Bernhardt tot Elisabeth Berger toe. Het hoogtepunt van haar roem bereikte de camelia dame in Verdis Traviata.
In zijn Dame aux camelias heeft Dumas onze bloem op tragische wijze vereeuwigd en haar met het beklagenswaardige lot van deze mensenziel verbonden. Ze heette Marie-Duplessis en in het jaar na haar dood werd het bij hen, die haar weelde bewonderden en haar geluk benijdde, mode om een pelgrimstocht naar het kerkhof van Montmartre te maken en daar kransen van camelia ‘s te leggen. Een dichter, die bij haar dood afwezig was en tot haar vrienden behoorde, maakte in 1847 een vers dat hij op het graf legde. Sinds die tijd werden bijzonder mooie meisjes, die zich in de maalstroom van het levens wierpen, Camellia of ook Cascade genoemd.
Een cameliawoede brak uit.
In bruidsboeketten willen de bruiden nog steeds witte camelia ‘s hebben. Haar enigste opvallende kenmerk is de mooie bloem, echter zonder geur, schoonheid is je enige attractie.
Symbool van niet aanmatigende uitmuntendheid. Schoonheid is je enige attractie.
De rode is een symbool van lieflijkheid.
Engeland.
In Engeland is de eerste vermelding door Keats aan zijn zuster in maart 1819 waarin hij zich verbeeldt dat hij een goudvissenkom ziet, ‘shaded by myrtles, and Japonica’, (Camelia) in een raam die uitzag op het meer van Genève.
Rusland.
In Petersburg werd nog in de tweede helft van de vorige eeuw een verse Camellia als versiering voor een baltoilet met 300 en zelfs met 400 roebels betaald. De Petersburgse Cameliakwekers waren in de 19de eeuw de beroemdste ter wereld en in de tuinen van Graaf Nesselrode bloeiden de allermooisten.
In Frankrijk stegen de prijzen voor levende struiken in het begin van de 19de eeuw tot in het fantastische.
Uit Redoute.
Duitsland.
In Duitsland zou prins Hendrik van Pruisen aan zijn gemalin Wilhelmine van Kassel de eerste cameliaruiker aangeboden hebben. Ze waren uit de beroemde broeikassen van de marktgraaf van Baden afkomstig.
Elke bloem kostte twee goudstukken.
In de tweede helft van de 18de eeuw breidde de camelia zich uit naar de slottuinen van London, Uppsala, Napels uit en tussen 1770 en 1790 kwam ze in Duitsland. Een van de beroemdste exemplaren, de zogenaamde Pillnitzer Kamelie is een wilde vorm van Camellia japonica. Die zou door Karl Peter Thunberg van zijn reis naar Japan meegebracht zijn naar Kew. Vandaar kwam het als vorstelijk geschenk naar Dresden en werd in het slot van Schloss Pillnitz in 1801 geplant. Daar staat de karmijnrode bloeiende plant tot nu toe en heeft ondertussen een hoogte van 9m bereikt. Tijdens de bloei van februari tot april verschijnen er 35 000 bloemen. Vooral de Kameliengartnerei Seidel (vanaf 1813) in de buurt van Dresden maakte de Camellia in Duitsland populair. Tegen 1860 was er in het sortiment meer dan 1100 cultivars. Het bedrijf exporteerde naar geheel Europa. Afnemers waren de adellijke huizen, onder andere het Tsarenhof te Petersburg.
België.
Na Engeland kwam de plant in België, bij van Cassel te Gent. Hij bewaakte ze als een geheim en sloot ze in een warme broeikas op. Ook hier kweekte men ze eerst te warm. Niemand kon zich voorstellen dat ze niet van zon en warmte houden. Kort daarop kreeg van de Wosten een mooie tak die in 1801 door zijn rijkdom van bloemen iedereen tot verrukking bracht. Het bleef nog lang een grote zeldzaamheid totdat in 1808 Vilbond te Brussel en na hem anderen enige planten uit Londen kreeg. Men zei echter dat ze uit Holland afkomstig waren die al eeuwen beroemd was om zijn uitheemse planten.
Tot in 1811 nam men allerlei proeven.
Toen van Cassel een nieuwe zending ontving stelde hij verscheidene exemplaren voor liefhebbers te koop.
Onder deze was een rijke bakker, Mortier genaamd, die geen geld ontzag om in het bezit van een camelia te komen. Het was een razernij evenals indertijd met de tulpen. Mortier, de botanische bakker, dacht over de cultuur na en zag onder de gekochte camelia ‘s een die men die men het hoofd had afgesneden, net als het mondstuk van een fluit, en aan iedere kant besneden had en daarop een dubbele camelia gent had. Hij bootste deze nieuwe manier van oculeren na en kreeg daardoor niet alleen de onder de naam ‘Maagdenblos’ bewonderde verscheidenheid, maar nog vele anderen. Sinds die tijd is Gent de hoofdstad van de cameliacultuur er bestond zelfs een soort die ‘Le triomphe de Gand'’, ‘Triomph van Gent ‘heette.
In 1820 waren er al 16 verscheidenheden en werd er veel gekruist met nieuwe invoer vanuit China/Japan.
Bij de afscheiding van België en Nederland bleven in 1830 de door Philipp Franz von Siebold in Japan verzamelde Camellia-soorten, nu ‘Masayoshi ‘camellia’, genoemd, in de haven van Antwerpen achter, terwijl ze eigenlijk bestemd waren voor de Hortus Botanicus Leiden. Van daaruit kwamen de planten in de plantentuin van de Universiteit van Leuven terecht. Samen met ‘Ocroleuca, ‘Myricolor, ‘ Candidissima;, ‘Delicatissima, ‘Multiflora’ en cultivars uit Engeland en Italië vormden deze de basis voor de teelt in België en de meer dan 400 in België gekweekte cultivars.
In 1840 maakte een rood en witbloeiende Camellia van de Belgische kweker Verschaffelt een grote indruk. Hij had die zelf een jaar daarvoor in Engeland voor een paar duizend frank gekocht. Hij opende een subscriptie, voor 10 stekken waaronder de begeerde soort zich bevond, gaf hij een lot van 250 franken uit. In minder dan 6 maanden hield hij door deze verkoop meer dan 15 000 franken over. Drie jaar later waren deze soorten nog maar met 3 franken betaald.
De moederstruik, de Queen Victoria, werd gauw weer voor 500 franken naar Engeland verkocht. Die kwam later echter voor 6000 franken weer in België terug. Zulke speculaties waren in de tijd van de Camellia handel aan de orde van de dag. Op de tentoonstelling te Londen kreeg ze daarboven de eerste prijs en men beschouwde haar als de voltooiing van de camelia.
Zijn waarde is nu behoorlijk achteruitgegaan, ook in de Haute Volee is het niet meer een modebloem. Voor warmte, maar ook voor de zon gevoelig is het een plant van de zelden voorkomende oranjeries geworden.
Cameliasage.
Het blad heeft dat stijve, dat glimmende en dat winterse groen, het maakt het hard tegen de aanvallen van de buitenwereld, net als de mensen die een harde huid hebben. Uit de zware knoppen, die net als dakspanen over elkaar liggen en met schubben die langzaam uitwijken, ontluiken de bloemen. De wasachtige bloemen lijken wel nagemaakt en lijken meer kunstmatiger dan de rozenbloemen.
Van deze bloem zijn geen sagen vermeldt omdat zij uit China/Japan stammen. Toch is er een allegorisch sprookje verschenen in 1820 door N. Cornelissen met de titel:’L҄e fatis Camelliae Japonicae, lusus poeticus.’
Hoor en verstom. Gisteren zat Jupiter op zijn troon in de wolkenzaal en verveelde zich, ondanks de pikante vertelsels die Juno uit de haute vollee van de Olympus deed. Daar kwamen Hebe en Flora van een vrolijk gastmaal, waar de eerste als schenkster had gediend, binnenzweven en liefkoosden met hun feeënhanden de dondergod. Toen echter zijn hoog voorhoofd zich toch niet ontrimpelde vroeg Flora verlof hem de geschiedenis van een bloem te vertellen die thans door een Jezuïet naar Europa zou zijn gebracht.
De godin begon enigszins langwijlig de oude geschiedenis te herhalen dat Venus met Mars in een teder tete--tete door haar gemaal Vulcanus overvallen was waarover Amor zich op een oneerbiedige wijze tegen zijn moeder zou hebben uitgelaten. Door over en weer vertellen kwamen de uitdrukkingen van Amor weldra aan Venus ten horen en zij besloot een voorbeeld te stellen en Amor voor zijn losse mond te straffen. De gratiën werden terstond gelast de straf te voltrekken en deze moest, zo luidde het bevel, in slagen met een roede van rozentakken vol doornen bestaan opdat de huid van de goddeloze Amor duchtig aan bloed gereten werd en voor altoos de merken ervan droeg.
Nauwelijks had Amor van het oordeel, dat hem boven het hoofd hing, gehoord, of hij ijlde naar Flora met de bede hem uit deze vreselijke toestand te verlossen.
Nu was het onmogelijk zich tegen het bevel van Venus te verzetten en ze kon alleen verzachting van de straf beloven. Daartoe zond zij de Zephyr uit om de roos van Nippon te halen. 'Gij zult de plant die ik bedoel’, zei Flora, 'spoedig herkennen. De takken zijn geheel bedekt met heerlijk groene bladeren die als smaragd schitteren, de bloem lijkt op een roos, even schoon en even fijn van geur, alleen nog schitterender van kleur en voller. De struik draagt daarboven geen dorens zodat de hand die haar afplukt niet gedeerd kan worden. De goden noemen haar anacanthis, =doornloos, de mensen sasanqua = de Japanse naam. Terstond ging Zephyr op reis en bracht weinig uren daarna de door Flora aangeduide tak. Toen hij die met tal van bloemen bedekt aan de gratiën als roede overreikte zagen zij elkaar lachend aan. De straf werd daarna toegediend maar geen doorn verwondde de zachte huid van de schuldige. Daarover ontstak Venus in toorn en wilde hem nog erger kastijden. Dit lukte ook weer niet en nu strafte zij de roos door haar de geur te ontnemen, een geschenk dat de bloemen alleen uit haar hand ontvangen. Zij werd tevens voor altijd naar het eiland Nippon verbannen. Uit die verbanning werd zij door een Jezuïet verlost, maar haar geur kreeg ze nooit terug.
Uit royal horticultural society.
Camellia reticulata, Lindl. Het werd door de Engelse kruidkundige Lindley zo genoemd omdat de nerven en aderen op het blad scherp getekend zijn: reticulata, en aan mazen van een net doen denken. Het zijn altijdgroene planten met schitterend donkergroene bladeren waarvan de nerven duidelijk getekend zijn.
Een los vertakte struik of kleine boom.
De bloemen van 6-10cm diameter zijn dieprood en zijn rijk en weelderig aanwezig. De grote bloemen zijn aan de rand gegolfd, 5-11 bloembladen en bloeit in januari-maart in Yunnan. Deze vorm bloeit niet zo gemakkelijk, is wel sierlijker. Werd gekweekt voor thee en om zijn olie.
Deze forse plant kan tot een kleine boom opgroeien, tot 5m hoog.
Groeit in bergbossen van Yunnan, China.
De eerste plant werd in Engeland in 1811 ingevoerd. In 1818‑1819 werd door een zekere kapitein Rawes een variëteit hiervan, een met gevulde bloemen, naar Mrs. Palmer te Bromley, Kent, gebracht, tegelijk met de Chinese sleutelbloem. Deze bloeide voor het eerst in 1826 bij Th. Palmer te Bromley, na enige jaren daarvoor ingevoerd te zijn geweest door die kapitein Rawes.
Is beschreven in 1824.
De gecultiveerde planten in China waren half dubbele en dubbele variëteiten. De half dubbelen zijn bekend onder deze naam, reticulata. De enkele werd gevonden door G. Forrest in 1912 in West Yunnan.
Captain Rawes Camellia. Komt voor met een 400 cv’s.
Het is het bloemembleem van Yunnan. Al duizenden jaren wordt het daar gekweekt voor een thee, olie en sier.
Uit J. Zuccarini, www.BioLib.de.
Camellia sasanqua, Thunb. is door Thunberg zo genoemd naar sasank'a, de naam van deze plant in hun vaderland Japan.
Deze vorm heeft kleinere altijdgroene, breed elliptische bladeren van 3-7cm lang en 1-2.3cm breed en fijn gezaagd. De bloemen van 5-7cm doorsnede lijken meer op de theestruik dan de vorige. Loureiro beschreef het gewas dan ook als Thea oleosa.
Volgens von Siebold wordt de struik gewoonlijk 5‑6 voet hoog. Een rechtop groeiende heester die dicht bebladerd is, 5m.
De plant komt niet zo veelvuldig voor en groeit meer tussen de gewone groenblijvende struiken. Witte bloemen verschijnen in december/februari. Heeft een 300 cv’s.
Groeit in zuidelijk Japan in Shikoku, Kyūshū en vele andere kleine eilanden tot Okinawa. Meestal tot een hoogte van 900 meter.
Groeiplaats.
Men vindt de sasank’a in Japan nabij de huizen der rijken, waar sommige gedeelten naar de 4 jaargetijden geplant zijn, zodat elk van die tijden al de bekoorlijkheden van dat seizoen aangeeft. Ladys Banks Camellia, tea oil plant.
Gebruik.
In het begin van de Edo periode kwamen er vormen van Camellia sasanqua tevoorschijn, de eerste vermelding van een cv van de plant werd gemaakt door Ihei Ito (1695-1733) In Japan wordt het niet als een echte Camellia beschouwd en ze noemen het Sazanka. Werd gebruikt om er thee van te maken en de zaden voor een thee-olie die voor licht, verwarming en cosmetische doelen gebruikt werd. Het werd in het westen bekend door Hollandse handelaren die soorten naar Europa brachten in 1869.
De zaden leveren een welriekende olie. Ook het gedroogde blad bezit een aangename geur en wordt soms wel bijgemengd met thee. De Chinezen dachten dat de bloemen de theebladen zouden laten geuren en verzamelden de theebladen dan pas als de sasanqua in bloei was.
De Japanse vrouwen schrijven aan de bladeren van de sasanqua het vermogen toe om schoonheid te bevorderen, met een aftreksel ervan wassen zij de haren.
Thea, heet nu Camellia.
Dit geslacht bestaat uit altijdgroene struiken of kleine bomen.
Ze worden gekweekt vanwege de mooie bloemen en blad.
Bladeren staan afwisselend en zijn kort gesteeld en gezaagd.
Bloemen okselstandig en soms eindstandig, meestal alleenstaand en hangend.
De nauw verwant Camellia verschilt door de zittende omhooggerichte bloemen.
Ongeveer 14 soorten komen voor in Tropisch en Subtropisch Azië.
Uit F. Kohler, www.BioLib.de.
Camellia sinensis Kuntze (uit China) (Thea sinensis, L.) (Camellia theifera (thee dragend)
Bladeren zijn elliptisch lancetvormig tot ovaal en gezaagd en glanzend, soms wat harig aan de onderkant en een 10cm lang.
Bloemen zijn wit en geurend.
Verschillende vormen zijn aanwezig.
Thee is een altijdgroene, wit bloeiende struik of kleine boom.
Naam, etymologie.
Het woord tay zou uit het Chinese Amoy-en Swatow dialect zijn afgeleid, of genoemd naar het hoofd dialect tschա, tcha, cha, het hoogchinese tshha.
De Arabieren, die sinds de 9de eeuw handeldreven met China, beschreven de thee onder de naam sja, uitsprekend de Chinese naam tscha of tsja die in Fokien de klank heeft van tiae. Het woord thee is omstreeks 1620 over Maleis overgenomen. De spelling met th was bedoeld om het exotische karakter van het woord te doen uitkomen.
Een oudere naam van de thee is er in het Portugees en verscheen vandaar bij van Linschoten in 1596 als cha en dit woord stamt uit het mandarijnen (beambten) Chinees.
Is er in de volgende hoofdsoorten, zwart,
(a) Pecco, de fijnste, (Karawanenthe)
(b) Souchong, (Saotschan, Zio-Zioung)
Congo, de minste (Bohe, Bongau en Boui).
De groene,
(d) Imperial is de fijnste, (Altojar, Bing of Bingbing, Blumenthee, Gunpowder, Perlthee)
(e) Haysan, (Hayssan of Hyssan, Schulang)
(f) Tonkay, (Lungan, Siglo en Songio)
(g) Haysutchin als de minste (Haysanschin-skin)
White tea, green tea, oolong en black tea komen van deze soort, die verschillende door verschillende trappen van oxidatie. De meest bekende zwarte thee krijgt na de pluk een aantal behandelingen, groene thee wordt verkregen door de bladeren direct na de oogst te stomen, waardoor de enzymen inactief worden gemaakt en fermentatie uitblijft. Witte thee wordt verkregen door de bladeren direct na de oogst meestal direct te drogen.
Groeiplaats.
Als vaderland van de theeplant wordt Boven‑Assam genoemd. De cultuur ervan is in China al eeuwenoud. De theestruik wordt dan ook verdeeld in twee soorten, de Chinese en Assamthee, respectievelijk C. sinensis var. sinensis en C. sinensis var. assamica, naar het vermoedelijke land van oorsprong.
Assam is een landstreek dat tegen de hellingen van de Himalaya ligt, de Assam thee is de grootste van deze twee, tegen 12m. De Chinese wordt 3‑5m, met vroege en weelderige bloei en met kleine leerachtige en licht donzige, niet toegespitste bladeren. Deze vorm kan goed tegen droogte maar is gevoelig voor insecten. (Helopeltis)
Historie.
Het drinken van thee is in China een oud gebruik, mogelijk stamt dit gebruik al van 2700 v Chr. Deze voor vermelde heilige zou in de 6de eeuw v. Chr. hebben geleefd. Confucius vermeldt de thee al in de 6de eeuw v. Chr. en vermeldt dat de thee al in voorhistorische tijden was ontdekt. Voor de 6de eeuw werd het vooral medisch gebruikt.
Het gebruik van thee in China lijkt in de afkeer van hun gebruik van koud water te liggen. Dit omdat ze water dronken die meestal over de rijstvelden gelopen en daar kwalijke stoffen opgenomen had. Of van slechte bronnen die in de stad waren waar de samengedrongen bevolking ervoor zorgde dat het water niet goed was. Het is daarom waarschijnlijk een oud gebruik geweest, om gezondheidsreden, om gekookt water te nemen wiens smaak door enige in de zon gedroogde bladeren verbeterd werd. Het blad van de theestruik werd als beste gevonden die buiten de smaak ook andere eigenschappen had.
Als genotmiddel kwam het pas tegen de 4de eeuw in gebruik, in de 8ste eeuw werd de thee in China al belast. De grote uitbreiding van thee valt in die periode, het was dus een zeer belangrijke bron van inkomsten. In die tijd, 8ste eeuw, werd de thee door Chinese bonzen naar Japan gebracht. Dit werd gedaan door enige priesters wier chef een zekere Meo‑we was tot wiens gedachtenis in 1200 op de berg Toga‑no‑wo een tempel opgericht werd, verder kwam het naar Indië en de Soenda-eilanden.
Arabieren.
Door de Arabieren is thee in Azië algemeen verspreid. In Azië verspreidde het theedrinken zich in de 15de eeuw. Europa kreeg het pas voor het eerst te zien door de Portugezen en Hollanders, omstreeks 1559. Massei vermeldt het in zijn Historia Indica, 1588.
Hollanders.
In 1610 brachten de Hollanders op Bantam van Chinese kooplieden gekochte thee op de markt. Naar verluidt zouden de Hollanders dit geruild hebben voor onze thee, de salie, en kregen een driedubbele portie thee voor een deel salie.
In 1625 zou het naar Parijs zijn gekomen. Drie jaar later werd aan het Russische gezantschap in China, als tegenruil voor hun prachtige sabelpersen, zorgvuldig ingepakte en gedroogde groene bladeren als geschenk aangeboden die zelfs, niettegenstaande de tegen zulke onbruikbare waren geleverde protesten, opgedrongen werd. Doch toen zij naar Moskou kwamen en volgens het opgegeven voorschrift bereid waren, vond de thee terstond grote bijval.
De thee zou in 1650, via Hollandse kooplieden, in Engeland aangekomen zijn. In 1664 dacht de O.I.C aan de koning van Engeland met twee pond thee een schitterend geschenk te geven. Lord Arlington bracht daar de eerste thee in 1655. Tien jaar later dronk men het als een kostbare drank in de koffiehuizen waar het een ware volksdrank is geworden, vooral ook door de latere kolonies waar thee algemeen gekweekt werd. In Londen werd thee toen voor 40 gulden het pond verkocht, 15 maal zoveel als dat het onze handelaren in Batavia had gekost. Tegen het einde van de 18de eeuw was thee in Engeland nog zeldzaam.
In het begin waren er, net als bij de koffie, vele vijanden van het theedrinken die zijn vooruitgang moeilijk maakte. In 1670 noemde men de drank hooiwater. Daarentegen roemden anderen het gebruik en vooral Bontekoe, (originele naam Cornelis Dekker) de lijfarts van de Kurfurst van Brandenburg, hield openbaar een lofrede over de thee. In 1667 bond hij de strijd aan tegen de toen algemeen gebruikte sterke dranken. Hij maakte de thee in 1657 in Duitsland bekend.
Zolang de theehandel monopolie was van enkele maatschappijen en alles uit China kwam bleef het duur en zwaar belast. Na die tijd verspreidde het zich snel. Wel bleef het als volksdrank vooral tot Engeland en Holland beperkt. Na 1820 is door vermindering van belasting en door opheffing van het monopolie het theedrinken behoorlijk toegenomen.
Java.
Pas in 1825 werden plantjes en zaden door von Siebold uit Japan naar Java gezonden zodat men in 1827 in ‘s Lands Plantentuin te Buitenzorg een 500tal heesters had. De Rotterdammer Jacobsen voerde kort daarna nog vele andere planten in zodat de cultuur in de Preanger-streek zich sterk uitbreidde maar de bereiding nog veel te wensen over liet. Ofschoon de productie steeg tot 1 000 000kg per jaar viel het niet in de smaak en kon niet concurreren met de Chinese thee.
In 1836 kwam hiervan thee naar Amsterdam. In 1860 liet het gouvernement de aanplant aan particulieren over.
Assam.
In 1827 ontdekte Engelse geleerden als Royle en Bruce de theeplant, Thea assimica, (tegenwoordig de var. van de theeplant) in Assam in de Brahmapoetravallei. Tien jaar later werden de eerste regeringsaanplantingen gesticht wat in 1839 de Assam Tea Company werd.
Overige.
In Brazilië begon men in 1812 met theeaanplant, waar het geen succes was omdat de bevolking zijn eigen thee had van het coffeïne houdende blad van de inheemse hulst, de yerba of mate. Sri Lanka ontwikkelde zich enorm na 1867. In 1873 kwam de Assam thee ook op Java waar de Chinese vorm vrijwel werd verdrongen.
In Europa werd de eerste theestruik door Jonquet in Parijs geplant.
Oogst.
De eerste inzameling wordt keizersthee genoemd, het blad is dan klein, teer en lekker. Dit werd alleen aan het hof en door hoge ambtenaren gebruikt. Verder onderscheidt men groene en zwarte thee, bij zwarte laat men de bladeren op matten langzaam verwelken die dan donkerder van kleur worden. Hierna worden ze gekneed en gerold en in de lucht verder gedroogd. De groene wordt snel gedroogd zodat ze hun kleur behouden.
uit N. Meerburgh, met Papilio hippothoe.
Thea bohea is bekend als zwarte thee, wuyi tea uit de Wuyi mountains.
Thea viridissima (zeer groen) is de groene thee.
Voorspellen.
Drijft er een theeblaadje op de thee, dan is bezoek onderweg. Zie je luchtbelletjes op de oppervlakte drijven, dan zal diegene die de thee opdrinkt binnenkort gekust worden.
Roer de thee met de richting van de klok mee, doe je het andersom krijg je ruzie. Ook het dekseltje er vergeten op te zetten geeft ongeluk. Als een dame een heer toestaat voor haar thee in te schenken krijgt ze binnenkort een kind van hem.
Legende.
Bodhidharma, de Chinese patroon van de theeplant zou de thee vanuit India naar China gebracht hebben.
Dat de theeplant vanuit India naar China gekomen is wordt verhaald in een legende:
҅Een zeker Indische vorst, Darma, had een inval gedaan in China en deed zijn best om de mensen vroom te maken. Hij gaf dan zelf het voorbeeld en leidde een leven van onthouding en zelfkastijding. Zo bracht hij dagen en nachten door onder de open hemel en had in het hoofd gezet dat het hem zou lukken onophoudelijk te bidden en de slaap te overmeesteren. Op een gegeven moment dommelde hij toch in, toen hij ontwaakte was hij daar zo boos over dat hij zijn oogleden afsneed en ter aarde wierp. De andere dag waren de oogleden in planten veranderd en wel in een soort planten die hem onbekend waren. Toen hij van de bladeren proefde bemerkte hij dat ze een bijzondere opwekkende eigenschap bezaten zodat hij van zijn uitputting weldra hersteld was. De thee drank was uitgevonden en de naneven van de brave koning plaatsten zijn naam dan ook onder de heiligen in de almanak.’
De oorsprong van de Chinese thee is vrijwel gelijk aan de Arabische overlevering van het koffiedrinken, het waken tijdens religieuze ceremonies.
In de Cha-koning of heilig theeboek lezen we dat de beste bladen gevouwen moeten zijn als een laars van de Tartaren, draaibaar als een stierennek en ontvouwen moet worden als een mist uit de vallei, schijnen als een meer in de wind en in vochtigheid en zachtheid als aarde die opgefrist is na een regenbui. De eerste kop bevochtigt je keel, de tweede vergeet je eenzaamheid en de derde frist je geheugen van boeken op en stimuleert je om te gaan schrijven, de vierde veroorzaakt zweten zodat alles wat er in je verkeerd is uitgezweet wordt via de poriën, de vijfde vervolmaakt de zuivering, de zesde roept je tot de goden en de zevende wuift je in hun tegenwoordigheid.
De theekamer in Japan is simpel, zodat zijn kracht die uitstroomt door de geur, niet vervallen of gevat zal worden door de aanwezigheid van onbelangrijke objecten.
Planten.
Ze houden van humusrijke grond, neutraal of licht zurig. De kleuren variëren met de grond en plaats en zelfs kunnen ze van jaar tot jaar verschillen. Diepere tinten worden geproduceerd in zeer zure grond, pH 4 of lager. Met enorm veel zon en kalkrijke gronden verschijnen lichtere tinten.
Camelia ‘s kunnen ook in bloei getrokken worden zodat de witte wel met kerstmis gezien wordt. Normaal bloeien ze in maart/april. Ze houden wel van halfschaduw op een vochtige warme plaats en zijn niet geheel winterbestendig. Ze houden niet van droogte en evenmin van te veel vocht. Een droge lucht hindert hen, evenals een voortdurende vochtige lucht in een gesloten ruimte. Ze moeten eigenlijk altijd op een gelijkmatige koele temperatuur gehouden worden, 10 –15 graden, niet te veel nat en niet te droog, geen lage luchtvochtigheid en ook niet te hoog. Verder hechten ze zich bijzonder aan 1 plaats. Hebben ze het daar naar hun zin, verplaatst ze dan niet, want anders laten ze hun knoppen vallen. Dit komt doordat de knoppen zich altijd naar het licht keren. Zet je nu de planten andersom dan wringen de knoppen zich naar het licht toe en breken af.
Giet matig boven de aarde en alleen als die droog wordt.
Bespuit de knoppen af en toe met lauw water, dat bevordert de ontwikkeling en het ontluiken.
Spons de bladeren af en toe af.
Na de bloei moet de plant een kleine rustperiode hebben. Geef wat minder water, zonder de aarde te droog te laten worden. Of zet de plant in de tuin van begin juni tot eind augustus. Geef ze weinig voedsel.
Kenmerkend zijn de altijdgroene leerachtige, glimmende bladeren. Het blad valt na 3 jaar af. De stam is glad en de jonge twijgen zijn bruinachtig, later wordt de schors grijs. Het wordt een boompje van 5‑6m en soms hoger maar groeit echter zeer langzaam.
Vermeerderen
Neem een topstek in augustus/september met drie bladparen, verwijder het onderste blad, dan verwond je het ooggedeelte licht, zoals je met de duimnagel zou doen, en steek dit in 1 % ibz groeistofpoeder, afkloppen van het stekje. Planten in gezeefde turfgrond, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon erdoor en verbrandt het gewas. Je kan ook een halvarinebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, (dat is gezeefde potgrond zonder mest) plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na een ruime maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Oppotten. In de winter vorstvrij houden.
Of zaaien bij 20 graden dat na aankomst direct onder glas gezaaid wordt. De zeer grote zaden worden afzonderlijk in kleine potjes gezaaid en de jonge planten geleidelijk aan afgehard.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl