Mossen
Over Mossen
Musci, soorten, vorm, mossen, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.
Dit zijn planten met opgaande of kruipende en eenvoudige of vertakte stengels.
Een 14 000 soorten zijn er in deze interessante familie verenigd.
Ze hebben een wijde geografische verspreiding, het meest overvloedig zijn ze in de gematigde zones ofschoon er enkele gevonden worden in beide tropische- en poolzone 's.
Ze leven deels in het water en deels op de aarde in venen, in slijm op nat zand, op de bodem van wouden, de bast van bomen en op muren. Meerdere soorten kunnen gezellig bijeen zitten in een eigen vegetatiekarakter, bijvoorbeeld in een arctisch gebied.
De stengeltjes en blaadjes zijn niet in het bezit van vaatbundels (die voor watertransport zorgen)
De geslachtsorganen zijn over het algemeen weinig opvallend. Na de bevruchting van de eicel, dat door middel van zwemmende spermatozoïden plaatsvindt, ontwikkelt zich uit de zygote (bevruchte eicel) het gesteelde moskapsel (sporogonium) In het kapsel worden de sporen, die voor de verspreiding dienen, gevormd.
De mooiste ontwikkeling van de mossen vind je in het voorjaar, als de bossen nog niet bedekt zijn door blad.
In Engeland waren er al 300 soorten inlands. Een paar soorten waren er bij met bladen van een metaalachtig uiterlijk zoals de zilverachtige Bryum, B. argenteum (zilverkleurig)
In Shakespeare Titus Andronicus II, 3,95 komt moss voor op kale bomen naast de verderfelijke mistletoe. De botanist Gerard, 1596, was zijn inspiratiebron voor planten. Die stelde dat hij ‘Goldilocks or golden maiden-hair’ gevonden had in grote overdaad tussen Hampstead Heath en Highgate en ‘Club-moss or wolf-claw Moss’ slecht bij Hampstead Heath. Hij getuigde ook dat de laatste mosvorm als die gehangen aan een wijnvat slijmachtig werd en de wijn herstelde tot zijn vroegere goede vorm. Ook dat het soort mos die gevonden wordt op de beenderen en hoofden van mannen en vrouwen zoals die gevonden worden in knekelhuizen een prima middel tegen de vallende ziekte zouden zijn.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘De eerste soort van deze mos heeft noch anders geen eigen naam gekregen dan de gewone, te weten mos, in het Latijn Muscus, dan men zou haar niet zonder reden Palustris Muscus, dat is watermos mogen noemen omdat ze bijna nergens elders dan op waterachtige en broekachtige plaatsen te vinden is.
Duitse Moos, midden-Hoogduits Mos, Nederlandse mos, midden-Nederlands mosse is ontleend aan Frans mousse: mos, het Angelsaksisch mos en Engelse moss komt overeen met het Germaanse meusa of musa. Oerverwant zijn oud-Slavisch muchu: mos, Litouws musai: schimmel en Latijn muscus: mos. Dit woord komt veel voor in de betekenis met moeras. De woorden stammen van een Indogermaanse betekenis meus, van een basis meu: damp.
Muscus heette in de middeleeuwen Bryon en Muscus.
Zaad.
De zaadopening van mossen is omgeven door een enkele of dubbele rij van ontelbare hygroscopische tanden die het ontsnappen van de sporen regelen met droog of nat weer. De lucht raakt dan bezwangerd van sporen.
Kieming van een sporenplant geeft niet direct een mosplant, maar eerst een draadachtige kruipend en algachtige groei waarop den duur knoppen uit geboren worden die de mosstengels leveren. Het blad bezit maar een middennerf en is vaak diverse cellen dik.
Spons.
Mossen zuigen water op als een spons en zo is een moeras eigenlijk een door mossen leeggedronken meer. Het mosdek behoedt de ondergrond tegen uitdrogen. Als de regen zonder ophouden in stralen neervalt merk je in oude bergwouden weinig van al dit vocht. Wel zie je deze stralen in de ontboste gebieden waar de riviertjes snel rijzen. Daar springt het water en klettert het langs de rotswand zodat met het water stenen en grond naar het dal gespoeld worden en geleidelijk aan de gehele berghelling in beweging komt. Op de mosrijke bodem komt wel water en het mos is wel zo nat als een badspons maar kleurt zelfs groener na de regen. Die mossen hebben alles vastgehouden en laten het overschot rustig afvloeien, ze zijn levende waterreservoirs die na weken nog vocht bieden. Dit is goed te zien bij heidevelden. Die zijn nog meer afhankelijk van een goede waterhuishouding omdat heideplanten maar oppervlakkig wortelen en direct onder invloed staan van het zonlicht. In de winter zijn de mossen een beschutting voor talrijke insecten en dienen vogels tot nestbouw, andere dieren als voedsel. Voor weidedieren bevatten ze stoffen die dieren niet verdragen en door hen niet gegeten worden.
Het woord toendra stamt uit het Finse tunduri: in de betekenis van een hoge berg, waaronder algemeen die hoger gelegen diepgevroren bodems van de Noordpool te verstaan zijn die weinig meer als veen, mossen en kruidflora ontwikkelen.
Bryales.
Sommige soorten werden vroeger gebruikt als bloedstelpend en diuretisch middel. Leskea sericea, (zijdeachtig) veelkapselmos, was in gebruik om de bloedgolf te stoppen bij wonden. Soorten van Hypnum en Fontinalis, bronmos, werden in Noorwegen en Zweden gebruikt om de gaten van de hut te vullen. Hypnum triquetrum, (drie hoekig) klauwtjesmos, wordt soms gebruikt, in plaats van spaghnum, om er planten in te verpakken.
Vele bladmossen dienden tot vulsels van kussens voor de mindere klasse. Het mos uit de vennen van Brabant werd wel verzameld voor het kalfateren van de schepen totdat het verdrongen werd door pluksels van oud scheepstouw.
Enkele komen plaatselijk voor als de mooie Splachnum ampullaceum (flesachtig) die op de mest van dieren gevonden wordt.
Kleine en lichte bezems werden gemaakt van Polytrichium commune, (gewoon) ruig haarmos.
(Dodonaeus) Mos daar men de kleerbezempjes van maakt, in het Latijn Muscus Scoparius, (Polytrichum commune) groeit veel in de bossen van Oost-Friesland en elders in Nederland met vele takjes van dertig cm min of meer lang die goudpurper blinken, waaraan zeer vele bladertjes als haartjes groeien, wel dicht bijeen en op elk takje staan ronde bolletjes als op het vlas.
Uit J. Kops, www.BioLib.de
Hypnum rutabulum, Hypnum undulatum en Hypnum splendens.
Uit nl.wikipedia.org
Dicranum polysetum, (veelborstelig) gerimpeld gaffeltandmos, groeit in bossen. Rugose fork moss.
Uit M. Houttuyn, www.BioLib.de,
=Peltigera canina, (Latijn pelta,kleine afscherming, de schildvormige thallus, honds) het leermos met zijn grijsgroene en tegen de grond gedrukte thallus komt voor in dichte bossen.
Groot leermos.
Folklore.
Ook het nederige mosplantje wordt herkend bij de mythemakers. Want we weten dat Supercilium veneris, het haarmos dat de Laplanders gebruiken als bedvulling, door Freya en Thor’s vrouw Sif beiden geclaimd wordt.
De Bryum die zich over de muren van Jeruzalem uitspreidt zou de hysop van Salomon zijn.
Het is een bijzonder mos dat het kruis bedekte van Koning Oswald in Northumbria en gaf nog mirakels na zijn dood. Een stadsmens die op het ijs schaatste brak zijn arm en een vriend nam wat van de vegetatie van het kruis, sloeg dit op de zere arm en de beenderen klitten direct in elkaar. Een ander wonderlijk soort mos is diegene die op menselijke schedels groeit.
Musci, Bladmossen, Sphagnales, moerasmos, turfmos.
Spaghnum palustre (van het moeras), een mos dat op bomen groeit schrijft Plinius. Spaghnum, van Grieks spagn-(os) of sphakos: een soort van geurend mos. Dillenius, 1687-1747, gebruikte de naam voor moerasmossen in zijn Historia Muscorum, 1741.
In de noordelijke delen van Europa wordt het geslacht Spaghnum gevonden.
Groeit daar op vochtige plaatsen en bedekt grote velden dat in de loop der eeuwen geleidelijk aan veen wordt.
Gebruik.
Spaghnum, gedroogd en behandeld wordt wel gebruikt als een soort watten, het bevat het antiseptische middel spaghnol. Spaghnum kan ook gebruikt worden als een lampenpit door het in elkaar te draaien.
Sommige soorten van Spaghnum worden gegeten door de rendieren in Lapland. Moosetiere noemen ze in Noorwegen de rendieren. Gemengd met de haren van rendieren wordt het mos gebruikt voor het opvullen van matrassen.
Hoogveen.
Het bekende veenmos, Spaghnum, zorgt voor hoogveenvorming doordat het onderste deel van de plant afsterft. Dat gedeelte is afgesloten van zuurstof en daardoor verrot het niet omdat de humuszuren de rottingsbacteriën tegengaan en zo wordt het veenlaagje voor laagje opgebouwd. Dit kan zo eeuwenlang doorgaan.
De bladen bestaan uit grote lucht houdende en met verdikkingsvezels verstevigde, met naar buiten wijde geopende cellen. Hiertussen liggen de kleine chlorofyl bevattende cellen. Veenmos kan dan ook meer dan 40% van zijn eigen gewicht aan water vasthouden. Hoogveen is gevormd uit veenmos en kan enorm veel water bevatten, 80‑90 %, zodat je kunt spreken van een bult water.
Naam.
De naam hoogveen, Duits Hochmoor, is niet op hoogte van de zeespiegel terug te voeren, meer op een welving. De levende wortel groeit over de afgestorvenen heen.
Polytrichum is afgeleid van het Griekse polys: veel en thrix, van trichos: haar, de haarfijne bladeren en haarhuis van zijn kapsel, zo naar zijn behaard uiterlijk genoemd. Haarmos, Engels hair-mos.
Peltigera.
Uit Krauss, www.BioLib.de,
Polytrichum commune (algemeen) (Peltigera commune)(algemeen) haarmos.
In groepjes staan de fijne stengeltjes bij elkaar en zijn door wat grotere en vaak opvallend roodgekleurde stengelblaadjes omgeven.
Op het topje staan de geslachtsorganen.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ԗij noemen dit kruidje in onze taal gulden wederdoot, in het Hoogduits Widertodt en Guldin Widertodt. Dat is wider of wider, tegen de dood. Brunfels; Widertodt, (tegen de dood) in Latijnse spraak ook Capillus Veneris genoemd en van ettelijke kleine steenvaren, daarom dat zijn stengel klein is zoals een struisveertje, de varen gelijk en van ettelijke jonkvrouwenhaar genoemd, daarom dat die blaadjes zo alleen een lens breed zijn van de stengel gestreken, de stengel gelijk het haar is. Er is ook een ander geslacht, doch niet een kruid, maar een gewas met goudkleurige stengels zoals goudkleurig haar of gouden Widerthon (tegen gedaan) genoemd. (Polytricum) En menen ettelijke zo iemand betoverd is en droeg dit kruid bij hem aan de hals dan zal hem zijn kracht weerkomen. Item, ettelijke menen zo iemand dit kruidje aan de hals draagt samen met het lange zegekruid, Victorialis genoemd dat hij niet verwond zal worden in oorlog en al zijn vijanden overwinnen. En daarom is het zegekruid, aller man harnas genoemd omdat ze overtrokken is zoals een harnas, in gestalte der pantser, toch tweevormig, ronde, in grootte een kleine ui, lange in lengte van een vinger die vaak echter bij zulke maten gebruikt werden worden. Nu echter tegendood daarom alzo genoemd vanwege zijn grote deugd alzo veel als tegen de dood en alle ziektes der borst.’
Fuchsius noemt het Polytrichon in het Latijn en Grieks en heeft het voor de echte Polytrichon van Apuleius gehouden daar het nochtans zeer weinig gelijkenis mee heeft, want in de waarheid het Polytrichon van Apuleius is geen ander gewas dan de Trichomanes van Dioscorides. Daarom hebben we liever gehad dit kruid in het Latijn Muscus capillaris, dat is haarachtig mos, te noemen naar de vele dunne haartjes daar dat mee begroeid en bekleed is,’
De Duitse naam is Widertonmoos, gulden Haarmoos, Hosakorn: hazenkoren, Gugazerkorn, Kuckuckskorn, Midridat, Nimmma nix (Nimm mir nichts) Widritat, Zwitsers Lusamies, Luschrut.
Widerton, von tun: aandoen of beheksen, meer weer gedaan, hersteld. Het is echter twijfelachtig of deze afleiding goed is omdat dit woord zich niet laat nawijzen, het oude woord is bovendien niet widerton maar widertot en in Noord-Duitsland wederdoot. Het woord zou afgeleid kunnen zijn van oud-Hoogduits towjan (oud-Saksisch doan) Noord-Duits ton: afsterven, omdat het dood is, zoals het mos in sommige plaatsen in Oostenrijk ook zo heet en de oude spreuk bewaarheid, ‘contra vim mortis non est medicamen in hortis.’ Tegen de dood is geen kruid gewassen.’
(b) ‘Het heet in het Hoogduits ook Jungfrauwen har.’ Duits Frauenhaar. Widerton of weergedaan is ook aan Maria gewijd, dit getuigt de naam unse leiven fruen haar die het mos met Adiantum capillus veneris deelt.
Inderdaad was dit kruid vroeger een veelgebruikt geneesmiddel dat naar inzicht van de Tirolers eerst dan kracht heeft als het in de 30 dagen na Maria’s Hemelvaart geplukt wordt en de volgende banzegen uitgesproken wordt. ‘Ik groet u, edele widerton. Je weet niet wat onze lieve vrouw (Maria) tot je sprak dat je alles afbreekt wat de mens schade doet? Door dat woord en door het goddelijke woord breek ik je af in de naam van de Vader, de Zoon en in de naam van de Heilige Geest, dat je vee en mensen heilzaam bent voor alle onheil en alles wat vee en mensen schaadt. Amen.’ Daarop moest men nog 5 onze vaders, 5 ave Maria’s en een credo spreken en het geheel tweemaal herhalen. Dan helpt het zeker.
De landsmensen noemen het berufkruid, beruofen: bespreken, ziekten bespreken, samen met zuruf, herba siderites, widerruf, herba hederae terrestris en nachruf, herba origanii, is het een universeelmiddel.
Uit www.biolib.cz
Leucobryum glaucum, (groenblauw) het kussentjesmos, pin cushion moss, vormt op zure en voedselarme bosbodems dichte bleekgroene kussentjes. Je kan ze zo wegpakken en in de eigen tuin zetten, waarna ze spoedig doodgaan door het ontbreken van hun cultuureisen.
Dit mos wordt wel tegen Kerstmis aangeboden als groenbedekker in bloemwerk, Kerstkribbe.
Uit www.luomus.fi
Hylocomium splendens, (schitterend) het etagemos vormt op zure bodems glanzend donkergroene tapijten.
De stengeltjes vertakken zich in de breedte en liggen trapsgewijze over elkaar.
Uit Fuchs.
Marchantia polymorpha, L. (veelvormig) parapluutjesmos behoort tot de klasse der levermossen. Uit het bandvormige, dichotoom vertakte thallus rijzen de lang gesteelde parapluutjes recht omhoog. De vrouwelijke voortplantingsorganen zitten aan de onderkant van de stralende schermpjes, de manlijke boven op gelobde en minder lang gesteelde schermpjes. Een kwalijk onkruid in de pottenteelt.
Naar deze soort is de familie van levermossen bekend.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Dit gewas wordt hier te lande steenleverkruid genoemd, in Hoogduitsland Stein Leberkraut, in het Latijn Lichen naar de Griekse Leichen, sommige noemen het ook Bryon, (dat is mos of in het Latijn Muscus) zegt Dioscorides.’
Levermos, Duits Lebermoos, Wasserleberkraut, Levermoos, Stein- Sternleberkraut. Engelse ston leverwurtծ
(b) ‘De apothekers noemen het Hepatica, dan omdat er noch vele andere soorten van Hepatica of leverkruid te vinden zijn daarom zouden ze dit gewas niet onbekwaam naar de Duitse naam in het Latijn Hepatica petraea mogen noemen. De Fransen noemen het hepatique, de Italianen figatella en de Engelsen leverwurt,’
(b) ‘De Hoogduitsers noemen dat ook wel Brunnen Leberkraut omdat het aan sommige lopende wateren op de steenrotsen groeit.’
Brunnenleberkraut, groeiplaats, Engelse brook- of common liverwort.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164) ‘Dit steenleverkruid wat tezamen trekkend en wordt gehouden voor zeer krachtig en nuttig om de ontstekingen en zweren van de lever en andere verhitting als ook de hete en driedaagse malariakoorts die uit gal hun oorsprong hebben te genezen.
Dioscorides schrijft dat steenleverkruid van buiten opgelegd allerhande bloedloop stelpt, alle ontstekingen en zweren belet en alle plekken en sproeten van de huid geneest die men in het Grieks Lichen (als dit kruid) noemt en zegt insgelijks ook dat het nuttig is tegen de geelzucht, te weten die van ontsteking van de lever gekomen is en daarnaast ook dat het alle ontstekingen en verhitting van de mond en de tong geneest.
Steenleverkruid zo men zegt gekookt en gedronken verkoelt de hete en opent de verstopte lever en is goed tegen alle verhitting van bloed en bewaart alle wonden van zweren en verhitting en geneest ook alle kwade hete ruigheid en wild vuur als het daarop gestreken wordt en laat de littekens vergaan.
Het is een kruid dat bij het water of vochtige stenen groeit en is zeer goed voor de lever, daarom heet het levermos.
Die genoemde gestampte kruiden zijn goed om die op de lever te leggen in het begin van de blaarvorming om te die te verslaan en de blaar te verbieden. Dezelfde pleister, op de baarmoeder gelegd, voorkomt de menstruatie (dat zijn de vrouwenstonden) te lopen.’
Bekertjesmos.
(Dodonaeus) Cladonia, ‘Aardmos als potjes of busjes is zo naar zijn gedaante van Lobel genoemd, in het Latijn Muscus terrestris pyxides aut pyxidatos alabastriculos imitatus, dit wordt dikwijls gevonden in donkere vochtige bossen en is door zijn gedaante gemakkelijk uit de andere te herkennen.’
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl