Olea
Over Olea
Olijf, vorm, Bijbel, bomen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit O. Thome, www.BioLib.de
Tussen de 20-34 soorten komen voor in de Oude Wereld, Afrika en N. Zeeland.
Het altijdgroene blad is dik en tegenoverstaand en vaak roestig behaard aan de onderkant.
De bloemen zijn klein, wit of witachtig en staan in vervorkende trossen.
Oleaceae, olijvenfamilie, Olea klasse.
Olea europaea L. ‘Sativa’ (Europees en gekweekt) Leerachtige, elliptische blaadjes die van onderen blauwachtig/wit zijn.
De witte bloemen zijn onopvallend en staan in okselstandige trossen.
De vrucht is een ovale bes van 2cm lang, groen en bij rijpheid naar zwart verkleuren.
Het is een traag groeiende en breed kronige, altijd groene boom met een gedraaide en diep gevoorde, grijze schors. De bomen kan je in de Middellandse Zee herkennen aan hun knoestige uiterlijk en een verwrongen stam die zeer fotogeniek is. Is beschreven in 1570.
De geschiedenis van de olijf reikt tot in de diepste oudheid. Ofschoon de plant de naam europaea draagt is het toch twijfelachtig of deze struik hier inlands was. De wilde vorm zou wel gevonden zijn in Plioceenlagen te Bologna.
Als stamvorm van de gekweekte wordt Olea oleaster Hoffmgg. (olieachtig) (Olea europaea var. oleaster’, DC. Olea europaea L. subsp. europaea var. sylvestris (Mill.) Lehr.) (van het bos) genoemd, wiens cultivar “Olivastro” gebruikt wordt als onderstam voor Olea europaea.
Deze heeft doornige en min of meer vierkante takken en langwerpige bladeren met kleine vlezige en niet eetbare vruchten.
Deze veel vertakkende struik wordt een 2‑3m groot.
Groeit in de maquis, garigue en op rotsige plaatsen. Er zijn minstens 5 subspecies die verdeeld zijn in een groot gebied.
Olea europaea subsp. europaea (Europees) Europese olijvenboom, Europäischer Olivenbaum.
Olea europaea subsp. cuspidata (lang gespitst) van Eritrea en Ethiopië zuidelijk door oost Afrika en ook in Iran tot China) kleine vruchten, roestbruine bladonderkant.
Olea europaea subsp. guanchica (het volk Guancho op de Canarische eilanden)
Olea europaea subsp. maroccana (Marokko)
Olea europaea subsp. laperrinei (botanist Laperrin)Algerije, Soedan, Niger.
Olea europaea subsp. sylvestris. (van het bos)
Olea europaea subsp. africana is een 9-12m hoge boom die in Afrika, Madagaskar, Arabië, Indië tot China voorkomt.
Olea europaea subsp. cerasiformis: (kersvormig) uit Madera en Canarische eilanden.
Olea africana Mill. of Olea chrysophylla Lam. (uit Afrika en goudachtig blad) komt in Jemen en in Gebel Elba-Gebied voor in het uiterste zuiden van Egypte.
Er zijn duizenden cultivars van de olijf. In Italië alleen al zijn er minstens 300 cultivars, een enkele echter wordt op grote schaal gekweekt, dat zijn ‘Leccino’, ‘Frantoio’ en ‘Carolea’. Geen ervan kan geïdentificeerd worden met oude beschrijvingen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat sommige van de smalbladige cultivars afstammelingen moeten zijn van Licinian olijf.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De gewone of tamme olijfboom wordt in het Grieks Elaei en Elaea hemeros genoemd en in het Latijn Olea en Olea sativa of Olea urbana, in onze taal olijfboom en tamme olijfboom, in het Hoogduits Oelbaum of Olivenbaum, in het Hongaars olay fa, in het Frans olivier, in het Italiaans olivo domestico, in het Spaans olivo en olivera.
De vrucht of bes heet in het Latijn Oliva, in het Grieks Elaea net zoals de boom zelf, in onze taal en in Frans olijve of olive, in het Hoogduits Oelbeer, in het Hongaars olaymag, in het Spaans azeytunio’.
De vruchtboom werd in het Grieks elaia of elaa en in Latijn olea genoemd waaruit olijf en andere Europese namen stammen. Italiaans olivo domestico, arbre eternel; eeuwige boom, Spaans olivera, Provençaals oliva, oud-Frans olive en nu olivier, Duits Oelboom en Engelse olive, zie Shakespeare As You Like It, III, 5,74. waar Rosalind verschillende zaken vergelijkt en dat olijven hier hard bij zijn.
Dodonaeus (b) ‘Olijven die in pekel gelegd en gezouten zijn heten in het Grieks Halmades en Colymbades’. Oelvrucht of Olive.
Dodonaeus © ‘De olie die uit de vruchten geperst wordt heet olie van olijven in onze taal of boomolie’.
Oehl, Oele, Ol, Ole, Olei of Oly Het is de boom die elaion produceert: de olijvenolie, Latijn oleum, oud-Frans oile, nu olie. Gotisch Alevabagnus, midden-Hoogduits ein Bom da Olen uss flust, Baumoleum bij Hildegard.
Dodonaeus (d) ‘De wilde olijfboom heet in het Grieks Agrielaea en ook Cotinos en soms Elaea Aethiopica, in het Latijn Olea sylvestris, maar meest Oleaster, Cotinus en Olea Aethiopoca, in het Hoogduits Wald Oelbaum, dat is in onze taal wilde olijfboom, in het Frans olivier sauvage, in het Italiaans olive salvatico, in het Spaans azabuche en azambulheyro’.
Uit Matthiola.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 562, 164) ‘Het sap dat uit de bladeren geduwd wordt is goed tot de roodheid, verhitting en zweren van de ogen ene tot de lopende of dragende oren, het laat alle zeren en oude zinkingen ophouden en de voort etende zweren van de kaken en ook van de schaamstreek.
De olijven zijn het beste als ze met de hand geplukt zijn, een voor een zonder er een te kwetsen en ze moeten zwart of immers heel rijp zijn die men eten wil. Ze worden vaak rouw, doch met brood gegeten of men legt ze in pekel of in een menging van honig, azijn en zout, andere doen er polei, munt, dille en Lentiscus of laurierbladeren of ook laurierbes bij. In Spanje en Languedoc kiest men de onrijpe om in pekel te leggen en in Portugal de rijpe en zwarte. Andere achten ze het beste als ze in azijn en venkel bewaard zijn en dan beletten ze het braken en matigen de hitte van de gal. Nochtans alle olijven (maar meest diegene die in pekel bewaard zijn) maken pijn in het hoofd en beletten het slapen en zijn de longen schadelijk, al is het dat ze in het begin van de maaltijd met Garum of vispekel gegeten worden de buik los maken. Die gezouten olijven ontsteken de lever; maken de slijmerigheden veel te dun, maar de groene of gele onrijpe olijf versterkt de maag wat en maakt lust om te eten, hoewel dat ze harde stoelgang maakt en is ook slecht om te verteren en maken hoofdpijn en hinderen het gezicht. Deze olijven gedroogd genezen de voort etende zeren en nemen de kanten van de wonden weg. Die in pekel bewaart en in stukken gewreven en op de verbranding gestreken beletten dat er blaren of puisten op komen en zuiveren de vuile zeren. De pekel van de gezouten olijven is goed om het tandvlees te stijven en maken de losse tanden vast als men de mondt daarmee spoelt.
De vettigheid of olie uit deze vruchten geduwd wordt van sommige moeder van alle oliën genoemd want ze dient zeer goed om er allerlei oliën van kruiden of bloemen van te maken en ze neemt zeer gemakkelijk de kracht en eigenschap van de kruiden en bloemen of andere dingen op daar ze mee in de zon gewonnen of anderszins gekookt of bereid wordt zodat als ze bij warme dingen gedaan wordt verwarmen en bij koude dingen verkoelen kan. Doch ze verwarmt in het algemeen van haar eigen aard als ze uit rijpe olijven geperst is. Dan die hitte is zo matig dat ze goed is om van buiten alle verhitting te verkoelen, alle pijn te verzoeten en de brand van de netels of doornen te verkoelen en ze belet ook de kwetsingen van de aderen die gesneden zijn als men het bloed laat of koppen zet te zweren of ontsteken. Ze wordt ook veel bij de spijs gedaan en in andere ontelbare dingen gebruikt. Op de buik gestreken laat het de buikpijn vergaan (andere drinken het tot dat doel alleen of met wat malvezij of geven het met een klysma in) en maakt de buik week en geneest het niergruis, laat plassen, geneest de koude plas en maakt alle leden die vermoeid zijn sterk, bewaart de huid tegen de kou, vermurwt alle hardheid, laat de gezwellen zinken, geneest de gespannen of verkrompen leden en maakt het lichaam buigzaam en bekwaam tot alle werken. Maar als de olie vers gemaakt wordt dan is de eerste de beste die zonder moeite voortkomt en daarna de tweede en tenslotte diegene die met moeite uitgeduwd wordt die bitterachtig of immers onzoet is.
Het hout van de olijfboom is hard, gekronkeld of geaderd en er worden vele mooie dingen van gedraaid en het is goed om te branden, zowel groen als droog. Daar vloeit een sap uit dat Elaeomeli genoemd wordt of olijfboomhonig dat tot vele dingen nuttig als manna.
Zoet is de bloem die eraan staat, maar haar reuk is voor de vrouw kwaad die met een kind is bevangen, gezond is zo zeer zonder waan’.
Olie er van geef jet te drinken tegen medicijnen die doden omdat je ervan walgt of het zal uit spuwen, volgens Serapio en Pandecta’.
Megenberg; ‘Olea of oliva heet een olijfboom, zoals Isidorus spreekt. De vrucht heet in Latijn oliva en zijn sap die uit het vocht komt heet oleum en heet in Duits boomolie. De boom is erg een vredige boom. Zijn olie is groen, zacht en vet. Dat maakt de ogen licht en de zieken gezond. Zijn eerste gom is erg zoet, de ander niet zo zoet en de derde bitter en onsmakelijk. Dat versta ik alzo dat men de olievruchten driemaal dwingt en drukt en perst en dat het eerste sap dat beste is en dat edelste. De olijfboom zijn bloei is wonderlijk gesteld, ze hebben niet veel bladeren zoals ander bomen bloei, want ze hebben dat meeste deel maar twee blaadjes en die zijn wit en gesprengd met een gele kleur en de bloei zijn de zwangere vrouwen erg schadelijk. Augustinus spreekt tot zijn monniken: ‘die olie is ons lijf erg gezond, maar de viervoetige dieren is het erg schadelijk’. Wanneer men de olijfboom ent en eraf haalt dan sturen de Grieken reine kinderen en maagden tot het werk. De olijfboom mag niet groeien en toenemen met andere bomen, het moet aparte plaats hebben. Het wordt ook onvruchtbaar wanneer dat vee en de lieden veel om hem gaan en dat aardrijk om zijn stam neer treden en neemt af zo hem de geiten beledigen. Het doopt zijn wortel niet ver in de aarde en groeit meer van het regenwater dan van de beken of van bronwater. Wanneer olie gekookt is met warme dingen zo is het een warme artsenij en met koude dingen een koude artsenij. Het heeft ook die aard dat het de bijtende scherpte in de wonden en in de zweren verdrijft. Welk ding in olie gekookt wordt dat laat het zijn eigen vochten en verliest die. Weet, olie goed gezuiverd scherpt minder en bijt dan geen andere artsenij, want doet men het in een oog het beroert die niet veel en is toch dat oog erg zacht. Het heelt ook de brandnetelsteek en andere kruiden bijten. Het warmt dat lijf net zoals dat eten waarmee men het eet onder de dingen de daar verhitten en verkoelen. Het helpt ook de vermoeide en de zware leden, daarom dat het dat bovenste deel doorgaat en weekt die stukken van het lijf de verstard of verhard zijn of daarom wanneer men de leden daarmee wrijft zo ontsluit het en trekt de vochten uit die van de arbeid tussen dat vel gekomen zijn. Wanneer de scheepslui olie nemen in hun mond en laten het onder het water onder zich in de zee zo schijnt het. Wie warm water erg klopt en bedruppelt met olie, dat is de vermoeide leden erg goed want dat warme water werking blijft lang in de leden. Aristoteles spreekt, wie olie voor in een slangen hol giet die weert hem zijn uitgang. Hij spreekt ook, er zijn in elke dingen in de wereld olie, echter dat is niet een soort. Die olie en elk vet maakt dat vuur zeer brandend en maakt de vlammen gloeiend heet en daarom brandt die boze christen erg in de hel die de heilige olie en die andere heiligheid onwaardig ontvangen hebben. Het was goed dat de boze geest menige boosheid zonder olie vrat. Wanneer men een scheermes met olie verzacht daarmee scheert men des te zachter. Wanneer men hem (bloed) laten wil die dan de arm met gewone olijfolie zalft die gaat de ader des te lichter. Wie zijn lijf met olie zalft diens lijf wordt buigzaam tot komende arbeid. ‘
De olie uit de rijpe olijf is een van de belangrijkste producten uit de M. Zeelanden. Spanje heeft momenteel een 180 000 000bomen. De olijf bevat vaak meer dan 30% aan olie. De olie kan op twee manieren gewonnen worden, de snelle en langzame. De langzame manier die een hoge kwaliteitsolie levert, is geschikt voor tempelgebruik. (Exodus 27:20)
Plinius vermeldt dat de olie het lichaam verzacht en dat men er sterkte en wakkerheid van krijgt, men wordt als het ware “opnieuw geboren”. Bij de oude Grieken gold olijfolie als een luxeartikel die noodzakelijk was bij de lichaamsverzorging. Het werd gebruikt in de Olympische worstelperken om een glad lichaam te verkrijgen en zou de gewrichten leniger maken.
Verder dient het als wondpleister en heldert het aangezicht op.
De olie wordt gebruikt als verzachter en als een mild werkend laxeermiddel dankzij de aanwezigheid van een bitter glycoside en een statische olie die hoofdzakelijk uit oleïne bestaat. Daarnaast bevat de olijfolie ook veel vitaminen. Maagzweren en gezwellen aan de twaalfvingerige darm kunnen behandeld worden met preparaten uit olijfbladen. Nu wordt olijfolie veelvuldig toegepast in de fabricage van toiletzeep, crèmes en zalven en heeft een pijnstillende werking. Olijfolie wordt gebruikt in plaats van boter en bij het bereiden van tal van spijzen.
De eerste oogst valt in het 7‑10 jaar. Met 40‑100 jaar is de vruchtbaarheid op zijn grootst en kan er jaarlijks een 75 kg vruchten geoogst worden. De oogst valt omstreeks oktober. De vruchten worden er met lange stokken of door middel van schudden af gehaald. De ongeveer 2cm grote steenvrucht is eerst groen en verkleurt daarna van donkerblauw tot zwart. Eetbaar is de vrucht in ruwe staat eigenlijk niet. De onrijpe groene vruchten worden soms wel gegeten, maar smaken dan bitter. Pas nadat ze zijn ingemaakt of met zout ingelegd worden ze milder en zachter van smaak. Ook kunnen ze gedroogd gebruikt worden.
Sociale gebruiken waren vroeger ook bekend. Mozes beveelt: ‘Als je een olijfboom geschud hebt, zo zal je die niet nog een keer schudden. Dit zal voor vreemdelingen, voor de wezen en weduwen zijn”. Een voorbeeld tot navolging.
Teelt.
Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Ze groeien heel traag al is het dat ze wel twee honderd jaar lang leven, dan om die wat sneller te laten groeien zal men as van de kalkovens aan de wortel doen en haar dan voorts telen zoals in de boeken van de landwinning aangetekend staat. Ze verheugen zich in het gezelschap van de wijngaarden en vijgenbomen, maar bij de eiken vergaan ze. Van stenen of zaad komen ze niet voort, maar men plant ze en ent ze liefst op zichzelf dan op wilde olijfbomen of andere bomen en zelfs worden ze wild en doornachtig als men ze niet genoeg teelt, ze kwelen gauw als men de vruchten met stokken afsnijdt zoals sommige Spanjaarden plegen te doen. In Portugal rusten ze gewoonlijk een jaar van dragen en het volgende jaar hebben ze ontelbaar veel vruchten en de olie is uitermate goed.’
De wilde vorm wordt als onderstam gebruikt voor de gecultiveerde.
Paulus in zijn epistel aan de Romeinen, 11, 17, 24, onderscheidt dan ook twee soorten olijven, de wilde en de gekweekte. Merkwaardig is dat hij de wilde op de tamme ent, dus eigenlijk net het tegenovergestelde wat de kwekers willen bereiken. Mogelijk wordt hier een in werkelijkheid niet veel voorkomende manier van enten gebruikt. Op de krachtige wortel van een oude en vrijwel onvruchtbare boom wordt een jonge sterke wilde olijf geënt die dan krachtiger zou groeien dan de tamme. Op die manier wordt een stamvorm verkregen die na enkele jaren alweer geschikt is om opnieuw geënt te worden, maar dan weer met de tamme olijf van de oorspronkelijke plant. Je kan het ook als een zinnebeeld lezen, dat je je niet hoogmoedig moet verheffen tegen ongelovigen.
De olijfboom komt een 37 maal voor in de Bijbel.
Stekken in januari/maart met 1% ibz.
Historie.
(213) (419) (417) Het land van oorsprong was waarschijnlijk Klein Azië. Archeologische vondsten wijzen erop dat het al 4000 v. Chr. in Kreta en Syrië geteeld werd. (Eerste archeologische vondst van olijvenpitten zijn meer dan 9000 jaar oud waarbij het gaat om door mensen verzamelde olijven van wilde bomen). Ook naar de vele vermeldingen van de olijf in de Bijbel wijst op zijn overvloed in dat land en de belangrijke plaats die het in Syrië had laat vermoeden dat het daar zijn oorsprong had. Mogelijk lukte het enige stammen om de boom te cultiveren waarna ze die dan verder gaven. De oudste berichten van het kweken van olijfbomen komen uit Syrië. De oude olijfaanplantingen aan de westelijke hellingen van de Libanon en in het land der Filistijnen zullen hun oorsprong wel te danken hebben gehad aan de Feniciërs, Deuteronium 6:11: “Olijfbomen die gij niet geplant hebt”. Dit vooral voor hun uitvoer naar Egypte en andere landen. In Egyptische graven en gedenktekens kan men dan ook opmaken dat de olijf al vroeg vanuit Syrië was ingevoerd, bladeren en takken komen voor in koningsgraven van de 20ste dynastie.
De lokale legenden die de olijfboom in verband met godheden of heroën brengen, bijvoorbeeld Leto en Heracles, schijnen reeds in prehistorische tijden te wortelen.
In Homerus tijd gebruikte men het hout van de wilde olijf voor bijlstelen. Hij kende de relatie van de olijfboom en Athene nog niet. Homerus Ilias: 2, waar de olijfspruit met een jongeling wordt vergeleken: “Ik zag Telemachus als een plant gerezen”.
Odysseus had zijn huwelijksbed op een in de bodem wortelende stam van een wilde vijgenboom gevestigd, wat de onverstoorbaarheid van het bed verzekerde, maar ook het zekere bestand van het huwelijk.
Eens vroeg een man aan de bomen om goede raad. ‘Met wat voor soort hout is mijn bijl het meest gebaat? De steel breekt steeds in stukken, er moet toch een houtsoort wezen waarmee dat wel zal lukken’. De bomen raadden hem de olijf aan. Hiermee maakte hij een goede bijl en velde ze allen. De moraal van dit verhaal: ‘geef nooit je vijand goede raad, dat is voor jezelf geen goede daad’.
Bij Homerus lezen we van de bijl die Peisandros had met een steel van olijvenhout. Van olijfhout was de knots van Hercules en van de reus Polyphem. Odysseus scherpte hem en stak daarmee het ene oog uit van de cycloop. Op de Agora van Megara stond een oeroude wilde olijvenboom die tot in de heldentijd terug rijkt.
In de Homerische wereld lijkt de boom niet bekend, de olie wel, men zalfde de lokken met olijfolie. De olie werd gebruikt als een exotisch product voor zalving van de huid. De olie voor het zalven van het lichaam was een voorrecht voor rijken en edelen. Vermoedelijk werd de olie uit de Oriënt ingevoerd en waarschijnlijk zijn het de Phoeniciërs geweest die van de vrijwel nutteloze wilde vorm een van de belangrijkste bomen hebben gemaakt.
Homerus noemde het Griekse woord voor de olijf, elaion. Dan betekent dat de olijf toen bekend moet zijn geweest anders had de naam van het Semitische zayit afgeleid moeten zijn omdat het dan door hun handelaars gebracht was. Er zijn olijfbladen gevonden van 1200 v. Chr. die in een oude begraafplaats te Syracus gevonden zijn.
In Egypte is de eerste vondst uit de 18de dynastie. In het graf van Tut-ench-Amum weden bladeren van de olijfboom gevonden. In de Ptolemaeus tijd werd het veel geteeld wat later verminderde. Naar Theophrastus was de olijfboom te Thebais te vinden, naar Strabo ook in Fajum. In Egypte is er weinig cultuur en verder in Azië verdwijnt de cultuur geheel. De reden hiervoor is dat de olijf alleen in de kustgebieden groeit en landinwaarts geen vruchten levert (Deut. 28:40) De rijkdom van vele M. Zeelanden is groot geworden rondom de cultivatie van de olijven.
Later ontstonden er ook in Griekenland olijventuinen en werd Pallas Athene de behoedster van deze cultuur. Euripides bericht dat de olijf dan ook uit de rots van Pallas Athene was geboren. De Grieken beschouwden in latere tijden Athene als het vaderland van de olijf die door de goden op de Acropolis geschapen was. In de academie stonden de aan Athene gewijde, onsterfelijke en onaantastbare olijven, die af zouden stammen van de moederolijf die door Pallas Athene geschapen was. Nog steeds staat er daarom een olijfboom op de Acropolis.
(213) Volgens de Atheense legende had de stadsgodin de olijfboom geschonken aan Athene en aan het omliggende land Attica als tegenhanger van Poseidons gift, het paard. Dit om een naam te geven aan de hoofdstad. Diegene die won zou zijn naam geven. De wijze goden die hierover beraadslaagden en over de waarde van elke gift moesten oordelen verklaarden dat de olijf, als symbool van vrede, de voorkeur verdiende boven het paard omdat die voor strijd en gevecht gebruikt werd. Zo kreeg de stad de naam Athene. Op de berg, waar de olijf stond, bouwde men een prachtig gebouw waarin men een uit puur goud en ivoor gemaakte beeldzuil van Athene oprichtte. Maar in nog groter aanzien als die was een plastische afbeelding van de godin uit oeroude tijd die uit olijvenhout gemaakt en naar de sage uit de hemel gevallen was. De heilige olijfboom die op de burcht stond en door de Perzen, 400 v. Chr. verbrand werd heette onsterfelijk te zijn want de dag na de brand sproot het alweer uit. De olijf werd dan ook levensboom genoemd en is zeer sterk en hoe het ook beschadigd wordt of met spijkers ingeslagen, de boom blijft leven en groen. Aristofes zegt dan ook: “Ik zal het aan de olijfboom hechten”. De inwoners van die stad geloofden dat hun bestemming met die van de olijf verboden was. Zo werden de lampen van het Parthenon verlicht met zijn olie en werd er rondom geplant. Dit algemene gebruik leidde er toe dat Solon een wet voor het planten afvaardigde als het symbool van vrijheid, dankbaarheid, gebed, zuiverheid en orde.
De Grieken vereerden deze boom in hoge mate. Wie een olijfboom stal of schond, werd streng gestraft. De Lacedaemoniërs, tijdens hun oorlog met Athene, verwoestten het hele land maar spaarden de olijfbomen. Ze vreesden de gramschap der goden. Men durfde zelfs het hout van de bomen niet te gebruiken als het andere hout, en verbrandde het niet op de altaren der goden.
In de 6de of 7de eeuw v. Chr. werd de olijf naar Italië gebracht waar het volgens Plinius in de dagen van Tarquinius Priscus nog niet te vinden was, 627 v. Chr.
De Romeinse poëet Horace vermeldt het in een verwijzing naar zijn eigen dieet die hij als zeer eenvoudig beschrijft; ‘Net zoals voor mij olijven, andijvie en zachte kaasjeskruid voldoende is’.
Olijftwijgen.
Het is een van de belangrijkste bomen van de oudheid, mislukken van de oogst stond voor armoe, hongersnood, en geen medicijn. Waar de olijfboom beschut en verzorgd werd, daar heerste rijkdom en als gevolg daarvan vrede. Als er oorlog en moord woedde kwam de boom in verval en vergetelheid. Het hout werd gebruikt door ruwe bendes voor oorlogsmateriaal en zo kwam de boom aan een roemloos einde. Op deze grond is de olijf sinds de oudste tijden het symbool van vrede en symbool van verzoening is het door Genesis 8,11.
In Griekenland was een krans van olijftwijgen de hoogste eer voor vooraanstaande burgers en ook de hoogste prijs bij de Panathenaen en Olympische Spelen, zo ook later bij de Romeinse veldheren. Zich met een olijventak sieren was een bijzondere onderscheiding. Het kwam voor dat mannen die haar waarde voelde alle geschenken afsloegen en om een olijventak vroegen.
Het zinnebeeld van vrede. Pax of Irene wordt allegorisch voorgesteld door een vrouw die in de rechterhand een olijftak en in de linker een hoorn van overvloed draagt en op het hoofd een krans van olijftakken. Victoria van de Romeinen was met een krans van olijftakken versierd.
Overwonnenen die om vrede kwamen vragen droegen olijftakken in de handen. Dit gebruik stamt van Pallas Athene die een groot aandeel gehad zou hebben in de vrede en einde van de oorlogen en daarvoor de olijftak gebruikt zou hebben. Vermoedelijk was dit gebruik afkomstig vanaf de vrede der hogere wereld waar de Neophynten in de Samothracische Mysteriën olijftwijgen droegen.
Eveneens zien we dit gebruik bij de Romeinen waar Mercurius de drager van de vredesstaf was, een olijftak met witte band omwonden. De prijs der overwinning bestond in een olijfkrans, omdat men geloofde dat Athene (Minerva) de olijfboom het eerst gekweekt had. Te Rome noemde men haar feest quinquatrus. Dit werd jaarlijks op de twintigste maart gevierd en duurde vijf dagen. Minerva was, als godin van de oorlog, gewapend. Als teken van overwinning kregen de soldaten die uit de oorlog kwamen ook een olijfkrans op zodat er al gauw weinig meer over was van het schone symbool.
A. Munting: ‘Deze vruchtbare en goedaardige boom is eertijds bij de oude, Grieken in zo’n hoge achting en aanzien geweest dat niemand die, zonder het leven te verliezen, schenden of enig leed aandoen mocht, ja het was zelfs ongeoorloofd door iemand tot heilige werken te gebruiken. Doch tot een teken van vrede om die te begeren en iets ootmoedig te verzoeken in de hand te dragen iedereen werd toegelaten. Waarom ook vijfhonderd van de voornaamste burgers van Sidon olijftakken in hun handend droegen en ootmoedig om vrede verzochten en Artaxerxes, de machtige koning van de Perzen die hun stad belegerd had, te gemoed gingen, gelijk daarvan Theodorus Siculus verhaalt.
Perseus, de Macedonische koning die met de Romeinen oorlog voerde en overwonnen was, zond zijn ambassadeurs naar Rome die met olijftakken voorzien voor de raad neervielen en niet alleen vrede, maar ook onderdanig begeerden om erbarmd te mogen worden.
Het is niet alleen tot een teken van vrede, maar ook van overwinning bekend geweest.
Daarboven al diegenen die hiermee in het openbaar kwamen waren van alle geweld bevrijd en niemand durfde ze iets te doen.’
Vrouwelijke spelen.
Het oudste heiligdom van “Olympia” was aan de godin van de aarde gewijd. Er moet daar een orakel gestaan hebben met vrouwelijke priesteressen, de boom die erbij hoorde was de wilde olijf. De eerste wedlopen zouden dan ook alleen voor meisjes gehouden zijn. Totdat Zeus vereerd werd en de wedstrijd slechts door mannen werd gehouden.
Tijdens de eerste vijf olympiaden kregen de winnaars een prijs, tot koning Iphitos het orakel van Delphi raadpleegde en de Pythia zei: “Kies niet meer de vrucht van de appelboom (zie malus) tot prijs voor de overwinnaar, maar maak de krans van de vruchtbare olijf die nu met het fijne weefsel van de spin overdekt is.” In de heilige tuin vond men werkelijk een olijfboom die overdekt was met spinrag en voortaan werden van deze boom de overwinningskransen gemaakt. Deze krans werd de overwinnaar op het hoofd gelegd omdat hij door de genade van de god gewonnen had, door deze krans behoorde hij aan de god en kon aan de maaltijden van de priesters deelnemen.
Symbool van reinheid.
De olijf was al sinds de oudheid een symbool van reinheid. De brandbare olie uit zijn vruchten gaf het “reinste licht” en in de boom lag dus de kracht van dat licht besloten. De olie die licht in de nacht verspreidt, als leven in de dood, geest in de stoffelijkheid. Zo is ook Athene als de geest en wijsheid van de god des hemels, ook de uil die bij Athene hoort, met zijn stralende ogen, is het geconcentreerde licht in de diepste nacht.
De olie drijft op het water en mengt zich niet gemakkelijk. De olie was bij de ouden het zinnebeeld van maagdelijke zuiverheid en reinheid, reden waarom olijventuinen geplant en bewerkt moesten worden door maagden.
Bijbelse twijgen.
Ook in de Bijbel is de olijf een symbool van vrede. De duif die bij Noach met, volgens sommige vertalingen een olijftak, twijg of blad, terugkeert kan gezien worden als een symbool van Gods vrede en verzoening met de mensen. Het is een zeer opmerkelijke passage gezien het feit dat van een duif niet verwacht mag worden dat die bladen van bomen aftrekt of takken, maar eerder zou terugkomen met een strootje of een graankorrel. Sommige schrijvers maken uit die tekst dan ook op dat de zondvloed snel gestegen en gedaald moet zijn omdat de bomen bewaard zijn gebleven. Ook dat de olijf al goed bekend moet zijn geweest, omdat bij het zien van een enkel blad het gewas al herkend werd. Zie Jesaja 52: 7.
Op de grafstenen van oude Christenen wordt dit symbool van vrede, duif met olijventak, wel gebruikt.
Sinds de duif een olijftakje bracht is dit het symbool van vrede. Milton, de grote Engelse dichter van Paradise lost, toont zijn waardering voor de olijf in zijn gedicht: Herwonnen Paradijs;
“Kijk, de olijvenhof van Academe,
Plato’s oord van welverdiende rust
waar de Attische nachtegaal
zijn fraaie trillers slaat
de lieve zomer lang..!”
Olijf heet in het Arabisch is zetun (Dalman) of zeitum, (v. Emdre) De Hebreeuwse naam is zaith of zayit em naar het gebruik van deze plant in de Bijbel lijdt het geen twijfel dat met deze woorden de olijf bedoeld is. Turks zeytun.
Genesis 8: 11, 28: 18, Exodus 23: 11, 27: 20, Leviticus 2: 1-7 en 15, 5: 11, 6: 21, Deuteronomium 6: 11, 7: 13, 8: 8, 24: 20, 28: 40, 32: 13, 33: 24, Jozua 24: 13, Richteren 9: 8-9, 15: 5, 1 Samuël 8: 14, 10: 1, 2 Samuël 12: 3 en 5, 15: 30, 1 Koningen 5: 11, 1 Kronieken 27: 28, 2 Kronieken 27: 28, Nehemia 5: 11, 9: 25, Job 15: 33, 29: 6, Psalm 23: 5, 52: 8, 128: 3, Spreuken 27: 9, Ecclesiasticus 10: 1, Jesaja 1: 6, 17: 6, 24: 13, Ezechiël 27: 17, Hosea 2: 5 en 8, 12: 1, 14: 6, Joel 1: 10, 2: 24, Amos 4: 9, Micha 6: 15, Habakuk 3: 17, Zacharia 4: 3 en 11-14, 14: 4, 2 Esdras 16: 29, Mattheüs 6: 17, 25: 3-4 en 8, Marcus 6: 13, Lucas 10: 34, 19: 29, 21: 37, Handelingen 1: 12, Romeinen 11: 17 en 24, Jacobus 3: 12, 5: 14, Openbaringen 11: 4, 18: 13.
In Hebreeuws zayit als olijf, de olijventuin is zaytim, olie is shemen, zalf shemen, Gethsemane, van gat shemanim ; oliepers. Ook de zalf, m’shoach, wordt hier inbegrepen omdat de meeste zal van de olijf komt. De wilde olijf van Nehemia 8: 15 en 1 Koningen 6: 23 en 31:33 zou van Elaeagnus zijn, of van de wilde olijf, of er moeten veel stukken hout samengevoegd zijn, naar 1 Koningen moesten die beelden tegen 6m hoog met vleugels van 3m breed.
Uit Bock.
Vorm.
De tamme olijf is een altijdgroene boom (Psalm 52:10) met lancetvormige en dikke, maar kleine bladeren die om de ongeveer 3 jaar afvallen. De bloei valt in mei met korte trossen witte bloempjes die spoedig vrucht zetten. Vele bloemen vallen vaak af zonder vruchtzetting en in sommige jaren vallen alle bloemen af. (Job 15:33)
De 7‑10m groot wordende boom heeft meestal een niet zo omvangrijke stam met een grijze bast. De boom is vaak krom en gespleten en gescheurd en bij ouderdom hol met naar alle kanten uitstekende takken en van onderen gezien grijsachtig/witte bladeren. Rondom de olijf ontstaan door wortelscheuten nieuwe loten die groen en fris zijn (Psalm 128) Opmerkelijk is wel Hosea 14:6: “Zijn pracht zal zijn als die van een olijfboom”. Mogelijk is het gewas mooi voor de oosterlingen wegens zijn nut of omdat de boom altijd groen is. Zijn schoonheid moeten we mogelijk zoeken naar zijn welgevormde vrucht en naar zijn hemels gelijkende blauwheid. Zo komt het ook in de Islam voor, Lichtvers Koran XXIV: 45: “...Ontstoken als een gezegende boom, een olijfboom.”
Bijbelse olie.
Als basis voor cosmetische preparaten komt het voor (Ruth 3:3), in gezondheidszalven (Jesaja 1:6) en bij de Barmhartige Samaritaan.
In het Nieuwe Testament kunnen we lezen dat Jezus de zieken zalfde om ze gezond te maken. Naar dit voorbeeld zalft de katholieke kerk de doodzieke de handen en voeten, het heilig oliesel. De Griekse kerk zalft niet alleen de zwaar zieken maar ook de lijders van allerlei soort en gebruikt het tot herstelling en voor vergeving van de zonden.
Olie, als basis voor de Heilige Olie, werd gebruikt om Koningen te zalven (1 Samuel 10: 1) Van zalven met olijvenolie wordt men krachtig en fris, “als nieuw geborenen”. De hogepriesters, koningen en profeten werden zo bij intrede in hun nieuwe ambt met olie gezalfd. Zo werd Aaron door Mozes gezalfd, Samuël door Saul en zo David. Bij Saul staat er: “Ziehier, de Heer heeft u tot koning over uw volkeren gezalfd”.
Sinds Saul door Samuël met olie gezalfd werd en Bisschop Remigius de Frankische Koning Clovis in de Kerstnacht van het jaar 496 tot Christenkoning zalfde, is de olijfolie de zalfolie van de heersers geweest. Clovis was de eerste heidense Frankenkoning die gezalfd werd. Volgens de legende werd de zalving voorgenomen en bereikte de olie, door de opeengehoopte massa niet de koning. Daar kwam door gebed van de bisschop een witte duif uit de hemel en bracht in zijn snavel een flesje gewijde olie. Dit flesje werd voortaan in de kerk als een heiligdom bewaard. Het flesje zou voortaan bij alle Franse kroningen gebruikt worden.
Tegenwoordig dient de olie niet zo meer als lichaamsverzorging. Het wordt alleen nog gebruikt in de vorm van zeep. Alleen de zalving van koningen en keizers zijn nog een laatste echo van de oude tijden.
Als lamplicht wordt de olie gebruikt (Ezechiël 40: 25), het Joodse feest van het licht of Chanukah. (1 Makkabeeër 4: 54)
Feest van vernieuwing des tempels (Johannes 10: 22) Dit feest zou ontstaan zijn bij het reinigen van de tempel door Judas de Makkabeeër toen hij een kruikje luchterolie vond dat zwaar genoeg leek om de kandelaar een dag te laten branden, toch bleef de lamp er wonderbaarlijk genoeg 8 dagen van branden, lang genoeg om nieuwe olie op te halen die van ver moest komen.
Zoals eenmaal de lampen van de kandelaar in het Tabernakel ontstoken waren om te branden met de olie van het heiligdom, zo dient nog de olijfolie als brandstof voor de eeuwige lamp in de St. Pieter te Rome.
Koran.
EN HIJ is het die uit de hemel water neerzendt, daarmee brengen we alle soorten van planten voort; … en olijven en granaatappels.…“ (ongeveer de verklaring van van Al-Qur’an Al-Karim, Sure 6:99 „Het vee“) „Allah is het licht van de Hemel en de Aarde. Zijn licht is gelijk een nis waarin zich een lamp bevindt: Die lamp … aangestoken (wwordt die lamp) van een gezegende olijvenboom die niet oostelijk of westelijk is, wiens olie bijna lichtend wordt ook wanneer het vuur het niet beroert.“ (ongeveer de verklaring van Al-Qur’an Al-Karim, Sure 24:35 „Het Licht“) „En dan splijten we de Aarde op een wonderbaarlijke manier en lieten er koren in groeienn …en olijvenbomen…“ (ongeveer de verklaring van Al-Qur’an Al-Karim, Sure 80:26–29 „Hij fronste het voorhoofd“)
Hout.
Hout van de olijf is fijn van nerf, zwaar en hard en neemt een goede politoer aan. Het heeft een gele kleur en is in de kernen donkerder geaderd en gevlekt. Het wordt gebruikt voor meubelwerk, kleine gebruiksvoorwerpen en in de Bijbel voor de Cherubin, deuren, deurposten van de tempel.
Oude bomen.
(1) De tuin van Gethsemane is nu nog zoals in Bijbelse dagen met een paar kleine veranderingen. Velen denken dat de olijfbomen hun wortels nog hebben vanuit het begin van de Christelijke jaartelling, wat niet helemaal onmogelijk lijkt, maar 2000 jaar is lang. De originele bomen zouden volgens Josephus geveld zijn door Titus die ze gebruikte bij de bestorming van de stad. Mogelijk zijn de bomen, net als die van Athene, weer uitgesproten vanuit de stam of via worteluitlopers.
Plinius vertelt over een heilige Griekse olijvenboom van 1600 jaar oud. Sommige Italiaanse olijvenbomen zouden teruggaan tot Romeinse tijden, hoewel dat altijd onzeker is. Echter, de ouderdom van een olijvenboom in Kreta zou meer dan 2000 jaar oud zijn wat vastgesteld is op basis van ringanalyse. Een andere wordt gevonden op het eiland Brijuni (Brioni), Istrië in Kroatie waar een algemeen bekende boom staat die 1,600 jaar oud zou zijn en nog steeds vruchten geeft.
De oudste boom in Italië staat in Trevi en wordt op 1700 jaar geschat, de oudste van Europa is een meer dan 2000 jaar oude boom in de Montenegrinische stad Bar.
Loudon verwijst naar een olijventuin bij de Cascade van Marmora in Italië die volgens hem al door Plinius beschreven zou zijn.
De olijf dringt met zijn wortels dan ook diep door in de grond maar houdt de bovenliggende grond niet vast zodat die wegspoelt en de naakte rotsgrond zichtbaar wordt, een kenmerk voor olijventuinen. Om die reden laten die tuinen zich weer moeilijk met andere gewassen beplanten, zodat nieuwe uitlopers een zegen zijn voor de bewoners.
Vondel, Vredewens aan Constant Huygens;
‘De olijf behaagt mij boven de laurier
Wat is de krijg een verslindend dier’.
Vondel, Het Lof der Zeevaert;
‘Dorst met een rieten schuit, en met gevlochten biezen.’(Een verwijzing naar de boten van Papyrus bij de Egyptenaren)
Wat vlaggen ziet men hier afzwieren van haar strengen
Wat kleuren groen, en geel, hun mengsels hier vermengen
Orangie, blange, bleu. Wat purper, en rood houd
Wat levend vermiljoen het oog met lust aanschouwt
Wat wapens brommen hier in wimpels, toppestanders
En sluiers van fijn draad. O, welke salamanders
Wat leeuwen zilverblank in paars, in rood en groen
Hier zweeft een adelaar. Daar slingert een griffioen
Hier pronkt een pauwenstaart, bezaaid met gouden ogen
De praal van Juno’s koets. En ginder komt gevlogen
Een witte Noach’s duif met de olijventak’.
Folklore.
Toen Adam zijn einde voelde naderen zond hij Seth, zijn zoon, om naar de ingang van het paradijs te gaan om de beloofde olie van dankbaarheid te halen. Hoewel honderden jaren verstreken waren sinds hun vertrek was het pad van Adam door de velden en bossen gemerkt alsof het gisteren pas was gebeurd want geen gras zal groeien waar voeten lopen die God vervloekt heeft. Seth wandelde door tot hij tenslotte een wonderlijk grote en mooie boom zag die op een open plaats stond waar vier grote rivieren ontsprongen uit een enkele fontein. Hoewel het geen blad droeg was de boom geweldig groot en sierlijk. Een serpent draaide rond zijn stam (zie Yggdrasil, Fraxinus) en in de bovenste top zat een kind in de schijnende zon. Het kind was door de hemel gezonden om de olie te geven als de tijd van vergiffenis gekomen zou zijn. Seth keek hiernaar op en verheerlijkte zich in de schoonheid van het landschap, een engel kwam van de boom en bracht drie zaden mee van de verboden vrucht die in Adams mond werden geplaatst toen hij stierf. Hieruit ontsprongen drie verschillende bomen, een cypers, een ceder en een olijf.
Zie Thuja.
Heiligen met olijftak.
De heilige Norbertus en Nikolaas van Albergalis worden met de olijftak voorgesteld. De heilige Bruno, Columbanus en Petrus Nolascens met een kruis waarvan de uiteinden met bladeren bloemen of vruchten begroeid zijn of ook wel met de olijftak.
Petrus Thomas, patriarch van Constantinopel wordt met de olijftak afgebeeld omdat hij vrede tussen Venetië en Hongarije, tussen Cyprus en Genua bewerkte.
De H. Pantaleon werd op bevel van keizer Maximianus aan een olijfboom (palmboom) gebonden ten einde onthoofd te worden. De beul sloeg met zijn zwaard op de hals van de martelaar en het zwaard werd zo zacht als was! Pantaleon echter bad God om te mogen sterven en ‘t gebeurde; hij werd onthoofd. Uit de wond vloeide melk in plaats van bloed en de olijfboom, waaraan hij gebonden was, stond daar ineens met vol beladen vruchten.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl