Metasequoia
Over Metasequoia
Moerascipres, vorm, bomen, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
,Uit www.about-garden.com
1 soort.
Metasequoia glyptostroboides, Hu. & Cheng. (ingekerfde kegelschub) De watercipres, is een bladverliezende conifeer met zachte bladen en een mooie herfstkleur.
Qua gewas en vorm lijkt de boom veel op de moerascipres, Taxodium, die op vochtige tot natte gronden groeit, maar waarvan de naalden niet tegenoverstaand zijn. Metasequoia groeit meestal op wat drogere gronden.
De schors is rafelig grauwbruin en valt er in lange dunne slierten van af.
Opvallend kenmerk is dat de okselknop, die normaal in de oksels van de bladeren staan, eronder zit.
Groeit op vochthoudende grond, niet in slecht afwaterende of natte gronden en ook op kalkhoudende gronden. Late nachtvorst kan wel eens schade veroorzaken.
Snel groeiend met een piramidale vorm.
Uit China wordt een 20m hoog.
De watercipres is een boom die nog maar pas bekend is.
Cupressaceae.
Naam, etymologie.
Metasequoia is afgeleid van meta: anders, en sequoia: naar de Amerikaanse Sequoia, de redwood.
Watercipres, moerascipres, Engels dawn redwood, Duitse Urwelthmammutbaum, Chinesisches Rotholz, Wassertanne, groeit ook in water.
Glyptostroboides komt van het Griekse werkwoord gluphein, dat inkerven betekent en van het woord strobos: dat voor rondwerveling staat, naar de inkervingen op de rand van iedere kegelschub. Dit laatste woord is een verwijzing naar zijn verwantschap met de Chinese moerasboom Glyptostrobus. Die heeft langere en tegenoverstaande naalden.
Historie. Uit dedication of the new Johnsrud paleontology laboratory.
In 1941 ontdekte de Japanse geleerde Shigeru Miki de fossiele resten van een boom in Tokio en noemde de boom Metasequoia, met de toevoeging glyptostroboides. Die resten waren meer dan 18 000 000 jaar oud. Zijn vondst deed hem denken aan de zeer zeldzame boom, met een moerascipresachtig voorkomen, uit de buurt van Kanton die Glyptostrobus genoemd werd. Men nam aan dat deze boom al tientallen miljoenen jaren was uitgestorven.
In hetzelfde jaar kreeg een Chinese houtvester, Tsang Kan, van zijn regering opdracht om de natuurlijke rijkdommen in het moeilijk begaanbare midden en westen van China te inventariseren. Hij vond 3 levende bomen van dit geslacht halverwege stroomopwaarts de Jang-tse-tjiang, in O.-szetsjշan bij Tjoengking in het Shui-HsaPa dal.
In 1944 konden er pas exemplaren van verzameld worden door een medewerker van het centraal bureau voor bosbouwkundig onderzoek in Nanking. Deze (Zhan) Tsang Wang verzamelde takken en kegels van deze boomsoort. Het bleek een onbekende conifeer. Het duurde tot 1946 voor er een goed onderzoek in dit gebied op gang kwam. De universiteit van Nanking rustte een expeditie uit die nog 25 bomen van deze soort vond. Opnieuw verzamelde men er materiaal van. Dit werd naar een aantal instituten voor bosbouwkundig onderzoek gezonden. Zo ook naar het Arnold Arboretum te Jamaica Plain in Boston, waarvoor Wilson in het begin van deze eeuw in hetzelfde gebied in China onderzoeken had verricht. Pas na een derde expeditie in 1947, met financiële steun uit Amerika, vond men verspreid over een oppervlakte van ca 800 vierkante km een groot aantal van deze bomen. In de door de bergen omsloten en vochtige Shui-Sha-pa: of waterlariksvallei, op een hoogte van 700-1500m boven de zeespiegel trof men zelfs meer dan duizend exemplaren aan. Mogelijk de enigste staat nog bij het dorp Mo Doa Chi. Daar kwam zelfs een inscriptie bij de boom te staan en verdedigden de dorpelingen 'hun boom' tijdens de culturele revolutie. De rest is nu vrijwel omgehakt.
Het bleek dat er nog vele van deze bomen aanwezig waren die bij de bevolking als waterlariksen: shui-sha, bekend stonden en als veevoer gebruikt werden. Van het zachte en roodbruine hout werden doodkisten gemaakt. In deze vallei komt de boom in bosverband voor en vindt ook natuurlijke verjonging plaats. Wordt daar 35-50m hoog met een stamomvang van meer dan 2m. De plaatselijke bevolking heeft deze boom aangeplant langs rijstvelden en rondom hun woningen.
Verspreiding.
In 1948 kiemden zaden ervan te Boston en werden er zaden naar andere botanische tuinen gestuurd zodat binnen een jaar overal de boom als zaailing te zien was.
Geen enkele boom werd in zo'nkorte tijd over de gehele wereld verspreid en zo snel bekend. Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt door zijn gemakkelijke vermeerdering en aanpassing aan alle gronden en plaatsen. In ons land is heel bekend de laanbeplanting van de Biezen in Boskoop.
Winterhard en zeer snel groeiend, soms meer dan een meter per jaar, er zijn er bij die in 30 jaar 30m hoog groeiden, zodat de eerst geplante exemplaren al vrij fors zijn. Voorbeelden hiervan staan in het Cantonspark te Baarn.
Vermeerderen.
Deze plant is via winterstek te vermeerderen. Knip eind februari wat stevige stengels van snoeischaarlengte, +20cm, onder en boven een knoop. Dan verwond je het onderste oog, niet erger dan dat je het met je duimnagel zou doen, haal dit door 1% ibz groeistofpoeder en stek ze ter plaatse 3 bij elkaar en zo diep dat er nog maar een paar cm. van de top te zien is. De bovenste top hoeft alleen maar uit te lopen, de rest verdroogt dan niet en kan overal wortelen. Plaats er een merkteken bij zodat je in mei, dan beginnen ze te groeien, weet waar ze staan.
Ook kan je ze in een diepe pot steken. Wat plastic eroverheen stimuleert een betere opkomst. Denk dan wel om het verbranden van het stek door de zon. Er moeten altijd waterdruppeltjes op het plastic zitten. Dan worden de zonnestralen tegen gehouden en weet je dat de luchtvochtigheid hoog genoeg is. Met warm weer luchten, halfweg mei kan je het plastic er af halen, planten.
Zomerstek kan in juli/augustus met 2% ibz.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/