Parietaria

Over Parietaria

Glaskruid, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,

mUit www.biocyclopedia.com

Een geslacht van n- of meerjarige kruiden die wijd verspreid zijn in de gematigde zones, zelden in de tropen.

10 of meer soorten komen voor in subtropische delen van het Noordelijk halfrond, vaak aan muren.

Ze groeien meest opgaand, 20-50cm.

In tegenstelling tot de meeste andere gewassen uit deze familie staan de bladeren afwisselend aan de stengel en hebben een gladde bladrand. De stengel en balderen zijn met korte haren bezet.

Onaanzienlijke groene of roodgroene bloemen staan in bosjes of korte trosjes in de bladoksels, een of tweehuizig. Stuifmeeldraden van de mannelijke bloemen zijn omgekromd zodat ze plotseling afgevuurd kunnen worden.

Urticaceae, brandnetelfamilie.

=Parietaria judaica L. (Joods) Lijkt op Parietaria officinalis, verschilt van groot glaskruid door de niet holle stengel. Het is een vaste plant waarvan de stengel en de bloempjes gemakkelijk blijven kleven.

Wordt 10-60 cm hoog met liggende of opstijgende, gevulde, meestal sterk vertakte roze of rode stengel.

Op de stengels, de bladnerven en onderkant van de bladeren zitten roze of rode haren.

De eironde bladeren met gladde randen zijn 2-5 cm lang en hebben een korte, spitse top.

Een tweehuizige plant, bloeit van mei tot oktober met witte of roze bloemen die in dichte groepjes bij elkaar zitten, stuifmeel geeft allergie.

Komt voor op kalkrijke, voedselrijke muren, ook onder heggen in het Middellandse Zeegebied en de Europese westkust.

Klein glaskruid, sticky-weed is naar de bloemen op de harige stengels, spreading pellitory. In Australië asthma weed vanwege de allergie van zijn stuifmeel. Ausgebreitetes Glaskraut.

Naam.

Klein glaskruid, Duits Mauer-Glaskraut, Niederliegendes Glaskraut, Engels spreading pellitory, sticky-weed, asthma weed, Frans paritaire diffuse, herbe aux nonnes.

Uit O. Thome.

Parietaria officinalis, L. (geneeskrachtig)

Eirond tot lancetvormige en verspreid staande bladeren die versmallen aan beide kanten, 3 nervig boven de basis en harig.

Glaskruid vormt spreidende bosjes met korte gedraaide haren die vaak verdonkerd zijn van het stof van oud cement van de nabij liggende muur. De plant geeft rondingen op strakke lijnen.

Holle, roodachtige en brosse stengels.

De kleine en harige bloemen komen de gehele zomer uit de bladoksels. Ze zijn wat roodachtig. Net als bij de netels exploderen de rijpe meeldraden in aanraking met een vreemd lichaam of door een straaltje zonlicht. De helmdraden zijn veerkrachtig, het stuifmeel komt er met wolkjes uitgeschoten als de bloem wordt vastgepakt.

De oliehoudende zaden worden door de mieren verspreid.

Deze soorten bezitten ook een wortelstok waaraan de uitlopers ontspringen.

Naam, etymologie.

Dodonaeus) (a) ‘Dit kruid noemt men in het Nederduits glaskruid. Het wordt ook soms Urceolaris of Urceolaria genoemd en Vitraria (dat is eigenlijk in het Diets glaskruid) omdat het zeer goed en geschikt is door zijn ruwheid om de glazen kroezen en bekers daarmee te wrijven en mooi te maken.’

Fries grutte glespoetser.

Een oude naam was vitrago of vitriolaris herba: glaskruid, vanwege de ruigheid op de bladeren dat gebruikt werd om glas te schonen. Het Duitse Schutt-Glaszkraut, Frans vitriole; glaskruid, en Nederlandse glaskruid.

Dodonaeus (b) ‘Het heet ook parietarie, in het Frans parietaire, in het Italiaans parietaria. In het Latijn noemt men het nu gewoonlijk Parietaria of met een bedorven woord Paritaria en dat omdat het bij de muren en steenachtige plaatsen meestal groeit.’

Parietaria is afgeleid van Latijn paries: wat een muur of wand betekent omdat het gewas op oude en vochtige muren voorkomt, een oude kerk of stadsmuur. In de 14de eeuw was het paritarie, van oud-Frans paritaire, van Latijn (herba) parietaria: plant van de wanden, paries: wand. Het is de Parietaria van Plinius. Duits Paridane, herbarius in Dyetsche parydane of paritarye of paritaria.

Dodonaeus ‘Daarom is het ook soms Muralis genoemd, dan Plinius en Celsus noemen het Muralium. In het Hoogduits Maurkraut, in het Spaans yerva del muro, in het Engels pellitory of the wall.’

Muurkruid, Duits Mauerkraut, Frans perce-aumure: op de muren of door de muren groeit, perce-muraille, cassepierre, Engels wallwort, Spaans yerba del muro.

Dodonaeus (d) ‘In het Grieks is het bekend met de naam Helxine en Perdicion, dan er is noch een ander Helxine die Cissampelos toe genoemd wordt. De naam Perdicium heeft het van de patrijzen die dit kruid dikwijls plegen te eten.’

Gerard zegt dat sommige het perdiceum of patrijskruid noemen die hier soms van eten, vergelijk Duitse Rebhunkraut.

Dodonaeus (e) ‘Dioscorides, Plinius en Apuleius noemen het ook soms Parthenion, het verschilt nochtans zeer van de echte soorten van Parthenionծ Brunfels; Ԯ Ettelijke der ouden hebben het ook Parthenium genoemd, daarom omdat Minerva zulks in slaap aangetoond heeft Pericli, hertog van Athene, voor dat vallen van bovenaf toen hem een knecht, Sphlachnoptes genoemd, bijna dood gevallen was.’

In de 14de eeuw komt ook het woord peletre voor, van oud-Frans peletre of piretre, van Latijn pyrethrum, van Grieks purethron, puretos: koorts. In Engeland werd de R een L en er ontstond pellitory of the wall. Dit laatste ter onderscheiding van de Pellitory of Spain (Anacyclus pyrethrum) die pas in de 16de eeuw kwam. Pellitory en wallwort verschenen in 1596 bij Gerard.

Dodonaeus (f) ‘Het heet in het Hoogduits Tag und nacht en Sant Peters kraut. Voorts zo heeft het noch ettelijke andere Griekse namen daar Dioscorides, Plinius en Apuleius van vermanen, te weten Sideritis Heraclea of Herculana, Hygieine agria, Clibadion, Polyonymos, Eleitis of Alitis, Amelxine, Eusine, Amorgine, Soucotachos, Psychouacos, Melampelon, Kittampelon en Anatetamenon.’

St. Peterskraut, Tropfkraut, Treufkraut, Tag und Nacht omdat de bladeren doorschijnen en gepunctioneerd zijn.

Engels hammer wort en lich wort.

Frans herbe aux nonnes: nonnenkruid, de groei op kloostermuren, en herbe de Notre Dame en de noc i dzien van de Polen.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 311, 310, 309) ‘Dioscorides zegt dat als het glaskruid gestampt en opgelegd is zeer goed is om het wild vuur te genezen en alle uitwassen, verbranding, beginnende puisten en kwade zeren en alle hete zweren en zwellen en ook de roos en de zeer smartende zeertjes. Hij zegt ook dat het sap van dit kruid met was gemengd en daarvan een zalf gemaakt en op de roos en wild vuur gestreken dat zeer gauw genezen kan en alle hete voort etende zweren en brandende puisten verzoeten. Hetzelfde sap met bokkenvet of Ceratum Cyprenum gemengd is goed tegen de pijn van het jicht en vooral in de voeten, daarop gestreken. Plinius verzekert dat ook in het 17de kapittel van het 22ste boek en zegt; ԭen legt het ook op de voedjicht of jicht van de voeten met geitensmeer en cera Cypria, wat zoveel betekent als Cyperse was.

Dioscorides zegt er noch meer toe dat men de oude kwade hoest met hetzelfde sap geneest en dat het al gorgelende in ontsteking of verhitting van de amandelen in de mond gehouden en dikwijls die daarmee spoelen of het er aan strijken alle pijn verzoet en de zweer laat ophouden.

Tegen oude hoest, nierstenen en druppelplas: Neem van glaskruid vier handen vol, kook het in water of wijn tot een pint en laat hiervan een roemertje vol drinken. Fuchsius.

Als iemand van hoog gevallen is en zijn leden gekrakt of verstuikt heeft zal men daar een pleister op leggen van glaskruid en bokken of geiten vet gemaakt. Dezelfde bladeren wat gestampt en gewreven en op een verse wond gedaan stelpen het bloed en genezen of helen de wond als men die daar drie dagen op laat liggen zonder die wond te vermaken of andere verse bladeren er op te doen. Als iemand enige zenuw afgesneden heeft zal hij daarop met grote baat leggen de bladeren van glaskruid dat gekookt is met olie van olijven, bonenmeel, zemelen en maluwe.

Als je het sap van de bladeren met het sap van zoethout drinkt geneest het de oude hoest.

Het sap dat met olie van rozen gemengd is geneest oorpijn.

Als je het sap gorgelt geneest het zwellen van de kin, volgens Pandecta.’

Dit kruid is zo gewoon aan alle muren en steenachtige en puinachtige plaatsen dat men dat zelden in alle landen overal goed kent. En daarom noemden de Romeinen spotsgewijze hun keizer Trajanus Parietaria of glaskruid omdat zijn naam overal aan de muren geschreven en in de marmerstenen gehouwen was.’ Pellitory of the wall behoort tot Mercurius, volgens Culpeper.

Historie.

De plant is mogelijk in de Romeinse tijd ingevoerd vanuit zuidoost Europa. Al sinds de oudheid werd het als geneesmiddel gebruikt. Als rookplant werd het gebruikt tegen kwade geesten. In middeleeuwse tijden werd het kruid tegen gebroken beenderen in het koren gelegd om duivelse geesten te verdrijven.

Chaucer verwijst er naar:

‘His forehead dropped as a stillatorie

Were full of Plantaine, or of paritorie.’

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl