Tropaeolum

Over Tropaeolum

Oost Indische kers, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, teelt,

Uit J. Grandeville.

Tropolaceae, klimkersfamilie. Deze familie bestaat uit kruiden, één- of meerjarige, soms met bolachtige wortels, klimmend of succulent.

Meer dan 50 geslachten omvat deze familie die voorkomen in Z. Amerika.

De familie was vroeger ingedeeld onder de Geraniaceae.

Tropaeolum.

Dit geslacht omvat kruiden, één- of meerjarige, soms met bolachtige wortels, klimmend of succulent.

De bloemen zijn gewoonlijk oranje of geel, zelden purper of blauw, de tuinvormen showen nu een grote kleurenreeks.

Bladeren staan afwisselend en zijn schild- of handvormig gelobd of verdeeld.

1 bloem die okselstandig is en meestal oranje of geel, zelden purper of blauw.

Ongeveer 80 soorten komen voor in Z. Amerika, voornamelijk uit de koelere delen van Peru en Chili.

1. Uit van Houtte.

Tropaeolum polyphyllum, Cav. (vele bladeren)

Geeft een mooie bekleding van grijsgroen blad en in juni/juli een weelde van gouden bloemen.

De stengels worden meer dan een meter lang.

Het is een vrij gemakkelijk groeiende Chileense soort, een van de hardste. Is beschreven in 1727.

Yellow rock Indian cress.

2. uit K. Ottolander.

Tropaeolum speciosum, Poep. & Endl. (fraai) Kleine bladeren zijn helder groen en 5-6delig met omgekeerd eivormige slippen, steunblaadjes 3delig met lijnvormige slippen.

Dunne stengels klimmend en zijn bebladerd.

Talrijke zeer lang gesteelde, kleine vermiljoen/rode bloemen met een 2.5cm lange sporen, driehoekige kelkbladeren zijn spits in augustus/september.

De vlezige wortels dringen diep in de grond door waardoor ze zelden bevriezen. Kalkarme grond op vochtige en half beschaduwde plaatsen.

Vormt geen knollen.

Uit Chili, wordt 3-5m lang. Is beschreven in 1846.

Flame flowered Nasturtium of Indian cress.

5. uit Redoute.

Tropaeolum majus, L. (groter) Oost-Indische kers. De plant komt ook niet uit Oost-Indië, maar uit Peru en is in 1686 beschreven. Groeit van Peru tot Columbia tot meer dan 3m hoog in de bomen.

Lyrisch.

De Oost-Indische kers is een balkon- en tuinbloem van de nederigste soort. Het plantje houdt stand door alle wisseling van bloemenmodes heen en bloeit momenteel in moderne parken even vrolijk en overvloedig als toen het pas ontdekt was.

Plant de Oost-Indische kers en zorg voor licht en water, binnen enkele weken begroet het plantje je en hangt van het dak van een prieel af te knikken dat het een lust is om te zien. Toch heeft het geen klimwortels, maar de plant is zo vlug en heeft eenvoudigweg genoeg aan de bladstelen waarmee het zich behendig aan de eerste de beste steun vasthoudt om zich verder te werken. Met weinig middelen en weinig gereedschap weet het zich omhoog te werken.

De fraaie kleur, dat heldere oranje waarmee het eertijds bekend werd is de laatste jaren in aller­lei schakeringen van geel tot bijna zwart toe afgewisseld, maar behoudt toch de boventoon. Zo behoudt de massa schildvormige bloemen en de bloedrode bloemen jaar in jaar uit datgene wat Linnaeus aan de trofeeën der ouden deed denken toen hij het Tropaeolum noemde.

De bloem leeft maar een dag wat niet opvalt omdat, na uitgebloeid te zijn, de bloemstengel zich terug buigt zodat een andere bloem weer op precies dezelfde plaats kan bloeien.

De Oost-Indische kers vormt een mooie bodembedekker met zijn zachte schildvormige bladeren.

Voor schoolkinderen is het een gemakkelijke plant. De grote zaden worden ter plaatse gezaaid.

Er zijn hoge enkele, hoge dubbelen, lage enkele en lage dubbelen. De eersten behoren vrijwel tot de klimmers, meer tot de rankers, ze zijn breekbaar door hun eigen gewicht en ranken tegen andere planten omhoog.

“Atrosanguineum’ uit J. Paxton.

Vormen.

De kleuren verschijnen in geel, oranje, rood en zalm. De bloemen moeten voldoende boven het blad uitkomen.

De ‘Jewelserie’, een lage dubbele zonder ranken, is zeer goed. Verder zijn er groene als bruinbladige vormen bekend. Een zeer bekende is de ‘Empress of India’, een enkele lage zonder ranken met donker blad en oranje scharlaken van kleur. Een hoge rankende met gevulde bloemen is ‘Scharlakenglans’.

Naam, etymologie.

(a) Tropoaelum komt van het Latijnse tropaeum, het Griekse tropaion: een trofee. De plant was een symbool voor de Azteken, een zegeteken. De bladeren zijn de schilden en de bloemhelmen zijn met bloed gekleurd en van een lans doorstoken. Symbool van vaderlandsliefde, oorlogstrofee. Boerhaave noemde de plant Acriviola, acer: scherp, en viool, de scherpe viool.

(b) Spaanse kers, omdat het vanuit Peru over Spanje naar ons kwam, Duitse Spanischer Kresse

(c) Meer bekend is het gewas onder de naam Oost-Indische kers, in Duits Indischerkresse, Engelse Indian cress of tall nasturtium. Vroeger werd het wel Nasturtium indicum genoemd en omdat men dacht dat deze plant tot dezelfde familie behoorde als de waterkers, Nasturtium, het heeft dezelfde scherpe smaak en werd ook gebruikt als salade.

(d) Duits Einhorn, gelber Rittersporn, Steert in’n Nacken. Frans fleur en capuchon.

(e) Al slingerend en klimmend heeft men het kruid een menigte namen toegedacht. Frans capucine, Kapuziner kresse noemen de Duitsers het omdat de vorm van de gespoorde kelk hen aan een middeleeuwse kap doet denken waarmee wel monniken of kaboutertjes werden afgebeeld.

(f) Bij dagelijks gebruik van 3-4 knoppen zou je geen last hebben van verkoudheid, ook werd het als kappertjes gegeten, Duits Kapern.

Het gewas zou in fruittuinen bloed- en schildluis aantastingen verminderen.

4. Uit delta.intkey.com

=Tropaeolum minus, L. (kleiner) werd in Keulen in 1570 al gekweekt. Honderd jaar lang bleef dit sierlijke gewasje met oranje/gele/karmijnrood gestreepte bloemen in de Duitse tuin bestaan. Komt uit Peru en is in 1596 beschreven. Dit is de eigenlijke Indiaanse kers.

Naam.

(Dodonaeus) (a) ‘Indiaanse kers is uit Indië gebracht en ik heb ze voor het eerst gezien te Keulen in de hof van mevrouw Christine Bertolf, weduwe van de wijdvermaarde heer Joachim Hopper die dat van zaad dat ze uit Spanje gekregen had gezaaid was en in haar hof naarstig heeft onderhouden. Deze zeer vreemde en zeldzame soort is in het Latijn Nasturtium Indicum, dat is Indiaanse kers, genoemd omdat de bladeren naar de kers schijnen te smaken, ze is nochtans een soort van Indiaanse winde. In Italië aardt dit gewas wat beter dan in deze koude landen en wordt daar in de hoven veel onderhouden en mastuorzo genoemd naar het Spaans of delfinso (dolfijn) forestiero, sommige noemen het Flos crucatus, (kruisbloem) andere Flos sanguineus (bloedbloem). Monardus beschrijft dit gewas aldus: ‘Flos sanguineus, dat is bloedige bloem, groeit in Peru en wordt om haar fraaiheid meer geacht dan om enige nuttigheid die ze anders in het genezen zou mogen hebben. Het kruid zelf staat vier en dertig cm hoog op en is in rechte stelen verdeeld en daarom groeien ronde dunne zeer groene bladeren en op de top van de stelen groeien bloemen die goudgeel blinken van kleur en zijn van vijf bladertjes gemaakt die elk met een bloedig of gloeiende plek getekend zijn en aan het uiterste een langwerpig uitstekend kapje hebben. Deze bloem komt van zaad en scheutjes zeer gewillig voort. Ze is van reuk en smaak de kers gelijk en zeer heet van aard, hiermee (schrijft Clusius in de aantekeningen op die woorden van Monardus) schijnt Monardus te willen verstaan een soort van winde wiens vrucht uit Spanje met naam mastuerco de las Indias gezonden wordt. Sommige noemen dit kruid capousinch, (kapucijnen) misschien naar de gedaante van de bloemen die kapvormig eindigen, maar die hebben ze met vele andere kruiden gemeen. De bladeren die rond zijn en hebben in het midden als een navel en zijn ook in hun midden aan het voetje of eigen steeltje vast en geven sommige oorzaak dat ze dit gewas Indische navelkruid noemen en in het Latijn Cotyledon Indica’.

Dwarf nasturtium.

Toen kwam in 1686 Tropaeolum majus, L. (groter) en verdrong de kleine met gele en rode, bontbladerige, enkele en gevulde vormen.

3. uit L. van Houtte.

Toen in 1843 Tropaeolum peltophorum Veitch. (schild dragend) (Tropaeolum lobbianum, Veitch). (J. G. William Lobb, 1809-1864, Engelse plantenzoeker voor de firma Veitch, met zijn broer Thomas) ontstonden er vele kruisingen.

Die namen van de vroeg en rijk bloeiende, maar wat zwakke lobbianum vooral de lichtsterkte en de kleuren over, evenals de grootte. Zo werd de Lobbs Kapucinerkresse in bosjes en klimmende soorten gekweekt.

6. Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.

=Tropaeolum peregrinum, L. (vreemd of buitenlands) is de kanariekers (synoniem Tropaeolum canariense, niet van Canarische eilanden maar is zo genoemd naar de kleur en de vorm van de bloemen) Kwam omstreeks 1790 uit Peru, is in 1810 beschreven, en kan 2-3m hoog worden.

De kanariekers met zijn vele sierlijke en citroengele bloemen bloeit veel rijker maar met veel kleinere bloemen. De twee bovenste kroonbladen zijn sterk ingesneden, de onderste drie zijn veel kleiner. De spoor is groengeel en naar binnen toe gebogen.

Naam.

Een mooie eenjarige, kanariekruiper, kanariekers, Engelse canary-bird nasturtium of canary creeper.

7. Uit van Houtte.

Tropaeolum tuberosum, Ruiz.. & Pav. (knolachtig verdikt)

De krachtige en vuistgrote, geelachtige en rood gemarmerde knollen van deze vorm worden zelfs op de hoogvlakte van de Andes als voedselbron gebruikt.

Stengels zijn roodachtig of blauwachtig.

Lang gesteelde bladeren zijn schildvormig met 5 stompe, roodachtige lobben, steunblaadjes priemvormig en vallen gauw af.

Talrijke lang gesteelde kleine oranje bloemen met 2cm lange scharlaken/rode sporen in augustus/september.

Uit Peru en Bolivia wordt 1-3m lang. Is beschreven in 1836.

Naam.

Knolcapucin, de Engelse tuberous rooted nasturtium. Añu in Peru, ook Mashwa, Duits Knollige Kapuzinercress.

Gebruik.

Deze kers heeft bolachtige verdikkingen als kleine aardappelen, die het eens zou vervangen, hun smaak is echter niet bijster aangenaam, te scherp. In Bolivia zouden ze, door een manier van koken, echter goed te eten zijn. De scherp smakende knollen zijn voor onze smaak vrijwel niet te genieten, wel is het een mooie klimplant voor de zuidmuur. Geeft 20-30 ton per ha. Er is vermeld door de Spaanse kroniekschrijver Cobo dat mashua gebruikt werd om het leger van de Inca heersers te voeden’ zodat ze hun vrouwen zouden vergeten’. Dat lijkt zo te zijn, studies bij mannelijke ratten laten een verlaging van 45% in testosteron zien.

8. uit Edwards botanical register.

Tropaeolum pentaphyllum, Lam. (vijfbladig) Lang gesteelde bladeren zijn schildvormig en 5delig met elliptische, donker groene slippen, steunblaadjes ontbreken.

Kraalvormige knolletjes en zeer dunne, gladde en groen stengels.

Talrijke lang gesteelde en 3.5cm lange vermiljoen/rode bloemen met ruim 2cm lange, rode sporen, kelkblaadjes zijn eivormig/driehoekig en spits, purper/rood met groene voet in juli/augustus.

heeft rode en gele bloemen die in overvloed vanaf mei verschijnen en doorgaan tot juli.

Uit Argentinië en Uruguay, wordt 150-300cm lang.

Five leaved Indian cress.

9. uit hortuscamden.com

Tropaeolum tricolor, Lind. (driekleurig) Lang gesteelde bladeren zijn 5-6delig met omgekeerd eivormige tot lijnvormige slippen, balderen en bloemen zijn zeer veranderlijk van uiterlijk

Zeer dunne stengels.

Talrijke kleine, citroen/gele bloemen met 2cm lange sporen, vuur/rode kelk met donker violet kleurige rand in juni/augustus.

Goed bedekken in de winter.

Kleine, ronde en bruin knol.

De driekleurige komt uit Chili en Bolivia, wordt 1-3m lang en is in 1827 beschreven.

Var. yarrattii verschilt door de veel grotere bloemen.

10. Uit L. van Houtte.

Tropaeolum azureum, Miers (azuurkleurig) Lang gesteelde bladeren zijn schildvormig en 5-7delig met omgekeerd eivormige tot smal lancetvormige slippen.

Klimmende stengels zijn zeer dun en vertakt, bebladerd.

Talrijke lila/blauwe bloempjes met 0.5cm lange spoortjes in augustus/september.

Laat bloeiende en niet zo winterharde soort met kleine, ronde knollen.

Uit Chili, wordt 1-2m lang. Is beschreven in 1842.

11. uit delta-intkey.com

Tropaeolum brachyceras, Hook. & Arn. (kort gehoornd) Bladeren zijn 5-7delig met omgekeerd eivormige tot lancetvormige, stompe slippen.

Talrijke en ruim 1cm grote gele en purper gestreepte bloemen met een spoor van 0.5cm lang in juni/juli.

Knolvormende soort met klimmende stengels die bebladerd zijn.

Uit Chili wordt 1-2m lang. Is beschreven in 1830.

Planten.

Naar de kweekwijze kunnen de overblijvende in 2 groepen verdeeld worden, in soorten met knolvormige wortelstok en een andere met zeer dunne wortelstok De knolvormende verlangen een zeer beschutte en warme plaats in de zon waar de dunne, sierlijke bebladerde stengels over steenblokken kunnen kruipen, mooi zijn ze tijdens de bloei. De bollen worden in maart in potten geplant en eind mei met kluit en al naar buiten gebracht. De bloei valt in het najaar met oranje gekleurde bloemen aan klimmende stengels van anderhalve meter. In het najaar worden de knollen gerooid en droog bewaard. De planten kunnen tegen enige vorst. .De knollen worden een 20cm diep geplant en vooral in de eerste winter goed bedekken met turfmolm, later is dit minder nodig omdat de knollen zich dieper de grond inwerken, het duurt ook een paar jaren voor de planten tot volledige ontwikkeling komen.

De soorten met een dunne, kruipende wortelstok zijn beter winterhard maar hebben ook enige jaren nodig voor ze volledig ontwikkeld zijn, maar dan zijn het ook woekerplanten die diep in de grond dringen en op plaatsen komen waar men ze niet zou verwachten. De dunne wortelstokken worden in september/oktober 20cm diep geplant.

Alle soorten groeien goed in humusrijke, kalkarme grond, de voet van de planten moeten zo koel mogelijk staan.

Eenjarige zaaien bij 15 graden.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/