Cedrus
Over Cedrus
Ceder, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Bomen die bekend zijn vanwege het altijd aanwezige blad en opvallende vorm.
De cederboom is het symbool van rust omdat zijn takken horizontaal uitgespreid staan.
Grote altijdgroene bomen, met vierkante en stijve bladen of naalden. Ze staan in dichte bundels bijeen en blijven een 3-5 jaar aan de boom.
Eenhuizige bomen. De mannelijke bloemen staan rechtop en zijn 5cm lang, de vrouwelijke zijn roodachtig en wat kleiner.
Ceders hebben eivormige kegels die na twee jaar rijp zijn en dan uiteenvallen. Het zaad is met de vleugels vergroeid en is harsig.
2-4 nauw verwante soorten komen voor in N. Afrika, Azië en Himalaya. Ze groeien vrijwel overal.
De verschillende soorten worden bij de Engelsen onderscheiden naar hun naam, Atlas is bij de Engelsen de a van ascending: opstijgende takeinden, deodar met de d van drooping: is hangend en lebanon: is level, horizontaal.
Pinaceae.
Uit A. Lambert.
=Cedrus deodara, Don. (Deodar, Indiase staat) Donkerblauwe naalden van 3-5cm. lang.
De neerhangende takeinden aan de horizontale takken en iets neergebogen takken is het meest opvallende kenmerk.
Houdt niet zo van kalkrijke gronden.
De deodar is echter niet zo winterhard, wel de elegantste met een krachtige groei.
De Deodarceder is in 1822 ingevoerd vanuit het Himalaya gebergte waar het grote bossen vormt en kan daar wel 70m hoog worden.
Vormen.
Mooi is de wat zwakker groeiende vorm met goudgele en later groengele twijgen, de cv. ‘Aurea’.
De cv. ‘Golden Horizon’, heeft een tamelijk platte groeiwijze tot breed spreidend met overhangende twijgtoppen. De naalden zijn geelgroen en beschermen tegen felle winterzonbestraling.
In 1887 is in Nederland de cv. ‘Verticillata Glauca’ gewonnen. Dit is een opgaande gedrongen vorm met vrij smalle groeiwijze en met vrij korte en opvallend blauwgroene naalden, een aardige vorm.
Naam, etymologie.
De boom is zo genoemd naar Deodar, een Indiase staat, of van Hindoe deկdar en dat van Sanskriet deva dara: goddelijke boom. (deva: goddelijk en daru: boom)
De Himalaya- of Deodar ceder, Duitse Himalajazeder of Deodar en Engelse East Indian cedar, fountain tree of deodar.
De deodar is een heilige boom in Indië. Hij was de boomgod van de Shastras, de Devadera, die in vele oude Hindoestaanse gedichten als het symbool van kracht en majesteit wordt afgebeeld. Er is een verhaal in China van ‘de boom van trouwe geliefden’.. Er is een legende dat een koning een goede man gevangen nam zodat zijn vrouw beschikbaar werd voor de koning. De gevangen man stierf van ergernis en zijn vrouw doodde zichzelf, maar, ofschoon hun lichamen ver van elkaar werden begraven op konings uitdrukkelijk bevel, groeiden cederbomen op elk graf die op geweldige hoogte hun takken en wortels ineen strengelden.
Cedrus libani Link. var. libani. Rich. (uit de Libanon (Cedrus libanotica) Afkomstig uit de bergen van Libanon, westelijk Syrië en zuid en midden Turkije. De kleur van het loof is wat somber gestemd, deze vorm bezit het donkerste loof van alle ceders. De 15-35 naalden staan spiraalsgewijze aan langloten en aan kortloten in kransen. De vele bladeren die uit 1 knop voortkomen lijken op de korte maar stevige penseel van een schilder.
Zijn kegel is meestal met hars overdekt.
Zijn schors is grijsbruin en gegroefd, glad en donkergrijs aan jonge bomen.
Een van de machtigste bomen van de Libanon is deze ceder. De boom kan wel 40m hoog worden met een karakteristieke afgeknotte top, vlak.
De ceder, heeft net als de eik, machtige armen die horizontaal uitstaan en even dik en groot zijn als een volwassen boom. De ceder overheerst met zijn armen een uitgestrekt gebied. Een indrukwekkende verschijning, machtig en gespierd, een boom met charisma.
Afkomstig uit de bergen rond de Middellandse Zee, Turkije, Libanon tot aan Marokko.
Vormen.
De ceders zijn een van de pittoreske groenblijvers. Ze zijn statig met massieve stammen en wijduitstaande takken als een teken van waardigheid en geven een schoonheid aan parken en tuinen. ‘Glauca’ is een machtige boom met een brede en piramidale kroon. De naalden zijn blauwer. Haalt meestal een hoogte tussen 20-30m.
Kleine cv’s zijn; de in 1873 in Frankrijk gewonnen ‘Pendula’.
Ook ‘Conte de Dyon’ is een dwerg.
Ook zijn er zeldzame gele vormen.
De ceder is moeilijk te snoeien, hoogstens kan er een Japanse vorm aan gegeven worden, bonsaitoestanden, ze maken op snoeiplaatsen geen nieuwe scheuten.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Deze hoge en grote boom noemt men in het Grieks Cedros en in het Latijn ook Cedrus en tot verschil van de kleine cederboom (Juniperus) Cedrus magna, dat is grote cederboom. Plinius in het 5de kapittel van zijn 24de boek noemt hem Cedrelate op het Grieks als of men in het Latijn Cedrus-abies of ook Cedrina abies zei, dat is ceder dennenboom en eensdeels om hem van de kleine cederboom (Juniperus) te onderscheiden en eensdeels ook om aan te tonen hoe grote gelijkenis hij met de Elate of Abies, dat is met de witte dennenboom heeft. Hij heet in Italië cedro, cedrelaro en cedro maggiore tot verschil met de soort van jenever die tevoren met de naam van Oxycedrus beschreven is, in het Frans cedre de labad, in het Spaans en Italiaans cedri Libani, in het Engels liban cedre tree.’
De naam van de Ceder of Cedrus, zou afkomstig kunnen zijn van de beek Kedron of Kidron in Judea. Kedron zou mogelijk vertaald kunnen zijn naar een Hebreeuws woord wat duisterheid of donker betekent. Mogelijk zo genoemd naar de duisterheid van het dal Kedron. Of zo genoemd naar zijn smerige en drabbige water dat al vroeg als riool gebruikt werd (2 Kronieken 29: 16) De Kedron als beek ligt in een dal en op een plaats waar vermoedelijk nooit een ceder gegroeid is, die komen meestal voor op hoogtes van 13‑2100m.
De naam Cedrus zou ook afkomstig kunnen zijn van het Arabische kedron of kedree: wat kracht betekent.
De Arabische naam voor de ceder is evenals het Egyptische arz‑libnan of shagar‑el‑arz, wat stevig in de grond betekent. De Hebreeuwse naam is erez of ahrahzim, wat genomen is van een oude Arabische afleiding en een stevig wortelende sterke boom betekent die lang leeft en langzaam groeit.
Bij de Grieken duidde men met de naam kedros en kedris alleen welriekend hout aan. De Libanonceder heette kedros thaumaste: dat is prachtig. Van het Griekse kedros kwam het Latijnse Cedrus, het Franse cedre, Engels cedar en onze ceder. In het midden-Hoogduits komt Cziderbom, Zitterbom Zeder-, -boum of -apfel voor. Italiaans cedro en Spaans alerze.
Dodonaeus (b) ‘Lobel noemt deze boom cederboom van de berg Libanon, in het Latijn Cedrus Libanos & Palestina praecelsa tot verschil van de Arbor vitae die hij cederboom van Lycia noemt.’
De naam ceder is in het Duits vaak gelijknamig met citrus, (of Thuya, zie Callitris en Citrus) oud-Hoogduits Unfulet of Ungefulith Holz en Koderpawn.
Dodonaeus; ‘Dezelfde boom wordt naar de kracht van zijn traan 'het leven van de doden genoemd omdat de dode lichamen daarmee gebalsemd en bewaard worden. De hars die van deze cederboom vloeit heeft geen eigen (!) naam en daarom mag men het cederhars noemen, in het Latijn Resina Cedrina. Het pek dat van deze cederboom gemaakt wordt heet eigenlijk Cedria in het Grieks en Latijn, dan nochtans zegt Plinius dat de teer of de eerste uitloop dat uit de Teda van de wilde pijnbomen getrokken wordt in Syrië Cedrium genoemd wordt. Ondertussen zullen we die Cedria in onze taal cederpek mogen noemen. De Cedria mag traan van cederboom heten. Dan er is noch een andere Cedria of Cedrium, te weten teer en de traan van lage cederboom (en van de wilde pijnboom.) en heet Vernix.’ (zie Callitris)
De basis van het Griekse kedros is waarschijnlijk ked- of kod: roosteren, vergelijk Grieks kodomeuein: gerst roosteren, Sanskriet khadika: geroosterd graan, oud Slavisch cadu: rook en caditi: roken of branden. In deze betekenis betekent ceder origineel hout voor roken.
(213) Cedrus of kedros, dat wel eens en zelfs door een autoriteit als Theophrastus verwisseld wordt met de jeneverbes, de arkeuthos en de Latijnse Juniperus, waarvan het hout soms hoger geschat werd dan dat van de ceder. Bij Dodonaeus heten deze Juniperus soorten ook ceder, maar dan kleine ceder. Het harsrijke hout van de ceder, (=Juniperus oxycedrus) was de brandstof voor het vuur dat de nimf Kalypso in de Homerische Odyssee aanlegt en zoals Vergilius deze plant noemde om er de stallen mee uit te roken. In Spanje geeft men de naam cedro aan 2 jeneverbessoorten, Juniperus oxycedrus en Juniperus thurifera.
Gebruik.
Uit J. Banks.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Dioscorides schrijft daar aldus van: ‘Cedria, zegt hij, wordt ook zeer geprezen om vermengd te worden bij die dingen die men tegen de gebreken van de ogen bereidt want als men de ogen daarmee van buiten alleen bestrijkt dan maakt ze het gezicht goed en helder en veegt af of zuivert alle witte plekken, schellen en littekens er van, ze doodt de wormen van de oren, met azijn gemengd en daarin gedrupt of gegoten en met water daar hysop in gekookt is geweest vermengt verdrijft ze het ruisen en tuiten van de oren en verbetert het gehoor. Dit cederpek in de holle of uitgegeten tanden gelaten breekt die en stilt de smarten en hetzelfde doet het met azijn vermengt als men daarmee de mond spoelt. Het is ook goed tegen de ontstekingen en zwerende gezwellen aan de keel en strot of keelblaren, van buiten opgelegd of gestreken. Men gebruikt de Cedria ook om de luizen en neten te doden. Men strijkt de melaatsheid en melaatse hun huid ook zeer nuttig met deze Cedria. Voorts ook is ze nuttig om met een pessarium ingestoken om het baren te bevorderen en de vrouwen gemakkelijk van kind laten verlossen.
Het hout van deze cederboom wordt in vele dingen gebruikt om er kostelijke werken van te maken, zelfs in sommige landen plag men er hele schepen en galeien van te timmeren.
Deze vruchten hebben een verwarmende kracht, maar zijn voor de maag schadelijk, anders zijn ze goed tegen de hoest, kramp, spanning en trekking van de zenuwen, breuken en tegen de druppelplas en met peperpoeder gedronken laat het de maandvloed van de vrouwen voortkomen en kunnen alles dat de cederolie doen kan.
Cederhout is zeer geschikt om er berokingen mee te maken en de vochtigheid die van zijn planken traant werd van de ouders ook gebruikt in de voor vermelde gebreken.’
De ceder is ook zeer bekend geworden door de stroperige lichtbruine balsemachtige olie die uit het hout wordt getrokken door het bij een vuur te leggen. Met deze cederolie werden kostbare boeken en boekrollen ingewreven om ze te beschermen tegen wormvraat. De boeken die de tweede koning van Rome, Numa, naliet zouden met dit sap ingestreken zo’n 535 jaren goed zijn gebleven. Ook zou deze olie bij het balsemen gebruikt zijn en werd het linnen erin gedrenkt.
Tackholm vermeldt echter dat de cederolie, als vermeldt door Herodotus en Diodorus en vertaald als olie van ceder, waarschijnlijk geen cederproduct was, maar afkomstig van een Juniperus soort. Het ceder sap van Plinius was ook niet afkomstig van een ceder, maar vermoedelijk ook van een Juniperus, zie daar. Met de ceders werden dan ook vermoedelijk andere bomen van de Libanon geveld, die duurzamer waren en als cederhout gebruikt werden. De verwarring zou dan in de naamgeving zitten.
Cederolie doodt alle parasieten, maar ook de vrucht en drijft die na de dood uit het lichaam. Men kan ook het mannelijke lid daarmee bestrijken of de vagina en doodt het zaad. Het is een middel tot kinderloosheid zoals er geen tweede is. Dit meldt ook Dioscorides.
Het cederhout is niet knoestig en zeer geurend. Of het echter zo duurzaam is als we uit de bijbel zouden kunnen opmaken is echter twijfelachtig. Het cederhout dat gebruikt werd voor de doodskisten van de farao ‘s en de koningen van Syrië zou ook niet afkomstig zijn van de ceder, maar van Juniperus excelsa. In N. Afrika werden de kisten gemaakt van Callitris quadrivalvis en in Egypte van Juniperus phoenicea. Ook rijst de vraag of op sommige plaatsen de ceder wel gebruikt was. In de Sinaï, zo ver van de Libanon, was daar wel ceder voorhanden?
Ook had men in die tijden niet de beschikking over goed vervoer om de zo hoog groeiende ceder te halen en door nauwe passages te slepen. Het is mogelijk dat ook hout gebruikt werd van Juniperus soorten die op dezelfde plaatsen groeien en gelijkwaardige namen hadden. Het echte cederhout is dan mogelijk gebruikt vanwege zijn geur voor het binnenwerk.
Uit F. Antoine
Historie.
In het heldendicht van Gilgamesh, een mythische Soemerische koning, ligt het paradijs in het woud van de goden. Daar, op een hoge heuvel, midden in het heiligdom van de godin Ishtar, staat de boom der gerechtigheid. Die boom is een ceder. ҄e cederberg zien zij, de woonplaats der Goden, de zetel van Irnini; om de voorzijde van de berg spreiden de ceders hun luister ten toon; weldadig is hun schaduw en vol verkwikking van.’Gilgamesj epos, vijfde zang 1, 6-8.
88, 1930) Wat waren de Feniciërs geweest, wat was hun vloot en daarmee hun handels- en wereldverkeer zonder de ceders van de Libanon? Het was de eerste cultuur die de ceders mee geschapen en meegeleefd hebben, de scheepvaart en handelscultuur van de Feniciërs wiens rijk de Libanese kust uitmaakte. Maar ook hun koninklijke gebouwen en tempels en alles wat ze voor bouw en kunsthout nodig hadden leverde hun achterland. Zo ook de voor Tripoli, Byblis, Beiroet, Baalbek, Ninevë en Persopolis, ook van Babylon en Jeruzalem en zelfs aan de oevers van de Nijl werden de tempels te Memphis gebouwd met cederhout van de Libanon, zo ook Karnak en Thebe, ook de kisten van menig dodengraf van de farao ‘s en zijn beambten. De gehele oudheid, van de Fenicië, Assyrië, Babylonië. Egyptenaren, Perzen, Joden, tot de Grieken en Seleukiden, Romeinen en Arabieren, van 3000 v. Chr. tot 700 na Chr., zij allen gebruikten het hout voor hun schepen en vloten, voor hun paleizen en tempels, voor standbeelden en doodskisten.
Sinds de oudste tijden is er roofbouw gepleegd op de ceder. Vooral vanuit Egypte, een land dat zelf weinig bomen heeft en al vroeg ontwikkeld was. Bij de Egyptenaren heette de Libanon dan ook plateau van de Ceders. Op een dioriet die uit 2650‑2600 v. Chr. Stamt had Farao Snofroe laten aantekenen dat hij 40 scheepslaten hout van de Libanon had laten komen. Ook Thoetmozes, een van de veroveraars van Byblis, bevestigt dit officieel: ‘Elk jaar worden er voor mij echte ceders van de Libanon omgehakt en naar mijn hof gebracht, ik heb er de Aziaat niets van gelaten, want het is een materiaal dat hij begeert’. De ceder is in Egypte dan ook al in de pre‑dynastic periode gevonden en in het oude en het middenrijk. De immense sarcofaag van Tuth‑Ankh‑Amen was van dit hout en christusdoorn (Zizyphus spina‑Christi) gemaakt.
Ook door andere landen werd er roofbouw gepleegd. Assurnasirpal II, 1350 v. Chr. kreeg ceders, bukshout en ebbenhout.
Sennacherib veroverde 700 v. Chr. de Libanon en zei: ‘Ik kom op de toppen van de bergen, naar de Libanon en ik zal alle ceders daarop omhakken.’
Het gebruik van ceder zie je bij Homerus in de Ilias, Boek 24 waar verwezen wordt naar het cederdak van de opslagkamer waar Priamus naar toe gaat om het losgeld te halen voor zijn zoon Hector van Achilles. Plinius vermeldt dat er 40m grote bomen zijn.
Salomon zond al 30 000 Israëlieten naar de Libanon en dat alleen maar om koning Hiram en zijn slaven te helpen. Hij zond ook 150 000 arbeiders, gevangen slaven van vorige oorlogen, een 3300 officieren die uitgingen naar de bomen van God. Koning Hiram had ook een 1000 van zijn eigen mensen gestuurd om te helpen. Een 400 jaar stond de prachtige met cederhout beklede tempel tot Nebukadnezar het huis van Jehova liet verbranden en de Joden wegvoerde. Maar een nieuwe tempel ontstond na hun terugkeer en weer waren het de broeders van de thans nog levende bomen die de tweede tempel zo’n pracht verleende zodat die onder de profeet Zacharia zonder verdere verklaring met ‘Libanon’ bestempeld werd. Het was die tempel waarin Alexander de Grote de ware God offers bracht. Pompeius bezocht dezelfde tempel die Herodotus in zijn strijd met de tegenpartij gedeeltelijk liet verwoesten en dan nog mooier liet herstellen. Het was dezelfde tempel waarin Jezus kwam, waar de Schriftgeleerden hem op de proef stelden, waaruit hij de woekeraars en kooplieden wegjoeg. 70 na Chr. maakten de Romeinen zijn ondergang.
Volgens Dioscorides liet Koning Antigonos ook 8 000 houthakkers en zagers aanrukken en een duizend span ossen om die stammen te vervoeren.
Ook de Turken in hun oorlogen tegen de Maronieten hebben vele ceders geveld, etc.
Er waren bomen met stammen van tegen 13 en een halve meter in omtrek. Burchard vertelt rond 1200 over een plaats waar hij 12 zeer oude bomen zag die ‘de Heiligen ‘genoemd werden door de Arabieren die 4, 5 en 7 geweldige stammen hadden die ontsprongen vanaf de basis en alleen bladen hadden aan de toppen.
Amos vergeleek de machtige zonen van Anak met de ceders van de Libanon.
De Libanon is gevallen.
De Libanon is dan ook gevallen (Jesaja 10:33) ‘Ziet de Heer der heerscharen houwt met vervaarlijke kracht de loverkroon af, de rijzige stammen worden omgehouwen en de hoge geveld, het dichte gewas van het woud hakt hij af met ijzer en de Libanon zal vallen voor de Heerlijke’. De plaats waar God het eerst werd verheerlijkt is omgehakt om tot kerken en bedehuizen te worden waarin men Hem nu gedenkt.
In het begin van deze eeuw waren er nog maar enkele honderden stammen over, waarvan er 13 waren met een stamomvang van 11m. Die paar laatste restanten worden nu beschermd, voornamelijk door de patriarch van de Maronieten en door een Christelijke sekte die op de hellingen van de Libanon leven. Ze staan boven de oever van de Nahr el Kadischab: de vloed van het heilige dal. Op de uitlopers van de 3000m hoge berg de Kar el Kadihb staan de laatste bomen. Ze zijn door een simpele stenen muur omgeven. 500 tot 1000-jarige stammen ordenen zich als de jongeren om de oudsten, die nog in Bijbelse tijd en uit de tijd van Salomon zouden stammen. Salomons ceders, Gods ceders, of ceder van de patriarchen worden ze door het volk genoemd. (Dodonaeus) Op de sneeuwbergen groeien de cederbomen veel, namelijk in Syrië op de berg Libanon daar men ze tegenwoordig noch sommige van deze bomen toont, als Bellonius schrijft, waarvan, zo men zegt, door koning Salomon met zijn eigen handen daar gezet zijn geweest. De cederboom, zegt Theophrastus, groeit in Syrië en wordt gewoonlijk gebruikt van diegene die in de omliggende landen wonen om hun galeien daarmee te timmeren omdat ze geen pijnbomen hebben. Dan zijn hout heeft dat eigens, te weten dat de beelden of andere werken die daarvan gemaakt of gesneden zijn gewoonlijk als het vochtig weer is zweten en tranen al of ze met water besproeid waren net zoals alle andere bomen ook doen die vet en olieachtig van binnen zijn, als Theophrastus schrijft.’
In totaal zouden er nog 250 staan. De geweldigste is de Cedre de Dieu. Zijn omvang over de wortelstok bedraagt 14m en zijn scherm bedraagt ongeveer 50m in de rondte. De hoofdstam telt meerdere zijstammen, die elk voor zich evenveel nieuwe en zeer aanzienlijke bomen vormen. De hoogte is amper 25m. Op de top van de heuvel is onder de takken van de boom een kapel gebouwd en het altaar bestaat uit cederhout. Jaar na jaar vieren hier de Maronieten op de dag van de openbaring het feest van de ceders. De patriarch met meerdere bisschoppen en vele gelovigen, draagt de mis op als bescherming van de berg en het geluk van zijn volk.
In de geest van het volk is er een soort heilige eerbied voor deze oeroude boom behouden gebleven. Dit vooral door toedoen van kerkelijke orden. Tot voor kort pleegde de daar levende patriarch elke christen die de bomen beschadigde met geestelijke straffen te vervolgen, zelfs met uitsluiting uit de kerkgemeenschap. Het was een oeroud geloof dat de eerwaardige boom onder bescherming van God stonden.
Nieuwe aangroei is vrijwel onmogelijk doordat regen en wind voor erosie zorgen en geiten en schapen jonge aanwas opvreten.
Numeri 24: 6, Richteren 9: 15, 2 Samuël 5: 11, 7: 2, 1 Koningen 5: 6-10, 6: 9, 15-16, 18 en 36, 7: 2-3, 7 3n 11-12, 9: 11, 2 Koningen 9: 11, 10: 27, 14: 9, 19: 23, 1 Kronieken 14: 1, 17: 1, 22: 3-4, 2 Kronieken 1: 5, 2: 3 en 8, 9 : 27, 25: 18,, Ezra 3: 7,, 6: 4, Nehemia 2: 8, Job 40: 17, Psalm 29: 5, 80: 10, 92: 12, 104: 16, 148: 9, Hooglied 1: 17, 3: 9, 5: 15, 8: 9, Jesaja 2: 13, 9: 10, 14: 8 37: 24, 41: 19 44: 14, Jeremia 22: 7, 14-15 en 23, Ezechiël 17: 3 en 22-24, 27: 24, 31: 3-18, Amos 2: 9, Zefanja 2: 14, Zacharias 11: 1-2.
Met een paar uitzonderingen is er geen twijfel over de identiteit van het Hebreeuwse woord erez of ahrahzim die vertaald wordt als ceder. Het woord is ontleend van een oude Arabische wortel die een stevig wortelende en sterke boom betekent. Er is enige twijfel over de ceder van Numeri 24: 6 waar het woord mogelijk een verbastering is en mogelijk op een andere boom slaat, net als in Leviticus 14: 4, 6-8 en 49-52, ook Numeri 19: 6 (zie Sabina phoenicia) Ezechiël 27: 5 en 31: 8. (zie Pinus halepensis)
Nu worden ze weer aangeplant in het M. Zeegebied en vooral in Turkije waar jaarlijks meer dan 50 miljoen jonge ceders geplant worden. De Libanese populatie wordt ook weer hersteld door herplanten en beschermen tegen geiten.
Symbool van macht.
De ceder is een van de meest waardevolle monumenten van aarde, religie, historie, kunst en dichters, allen hebben die boom aanbeden en bezongen.
De edelste onder de bomen en de roem der plantenwereld en als zodanig het zinnebeeld van macht, grootheid, uitgestrektheid en verhevenheid.
‘I shall flourish,
And like a mountain cedar,
reach his branches
To alle the plains about him: ‘Shakespeare in King Henry 5,54.
Symbool van macht. Doordat de ceder door de eeuwen heen onveranderd blijft ook het symbool van constantheid.
Doordat het hout voor onbederfelijk werd gehouden en zijn hars tegen verrotting zou vrijwaren is het hout een symbool van onbederfelijk en onomkoopbaar.
Een koninklijke boom die maar weinigen waard zijn, een takje geven betekent dan ook ‘‘ik leef alleen voor jou’.
De bijbel vermeldt een 44 maal de ceder en wordt dikwijls als een zinnebeeld gebruikt. ‘Bomen die hoog waren als cederbomen en sterk als eiken’, Amos 2.9.
Maerlant, ‘Cedrus, is een der edelste bomen, die hoog groeit, als ik opmerk. Wiens bladeren goed te ruiken plegen en waarvan de serpenten afvliegen. Zijn hout ruikt wel ter genezing en kan lang goed blijven. Uit hem loopt een soort gom die cedria heet in het Latijn waarmee men boeken bestrijkt en nimmermeer daarna blijkt dat aan die boekenwormen komen, nog zijn gaan rotten, grote of kleine. Serpenten vliegen mede weg van die reuk. Men vindt twee soorten ceders in hun steden, zoals men ons gewaagt, de een die bloeit en niet draagt de ander die niets bloeit en dit is waar men die vrucht van wint. De kleinste dragen, wat men gelooft, appelen zo groot als een mannenhoofd. Jacob van Vitri die zegt het dat zijn appel drie machten in zich heeft. Ten eerste is het van hete naturen, maar wordt getemperd voor genezing en het allermeeste dat is koud. Ceders vindt men menigvuldig omtrent de berg Libanon die niet dragen, zoals wij lezen dus’.
Vondel, Huigh de Groots Josef of Sofompaneas;
‘Van duurzaam cederen hout op de Libanon afgehouwen.
Vondel, Hierusalem verwoest
Ziet hoe de bliksem Gods mijn hemelhoge Cedղen
En Marmer gepolijst ter Helle gin verned’en.
Een gloeiende brand, daar hij de gouden vensters
Van Ԡheiligdom meՠblaakte, en Godvergeten stout
;t Vervloekte vuur stak aan մ gewijde cedղenhout
De ceder reikt zijn hitteՠdկlijf te om te lessen
‘Het lijf de Den ontvonkt; de Dennen den Cypressen.’
Oude ceders.
De ceder kan enorm oud worden en sommige exemplaren worden dan ook op 2‑3000 jaar geschat. De Franse botanist Russegger berekende, naar de jaarringen, de oudste op 4000- 5000 jaar. Volgens overlevering zou het hout voor Christus kruis gemaakt zijn van de boom die Seth duizenden jaren daarvoor op het graf van zijn vader had geplant. (zie Thuja) Een ceder die, volgens Plinius in Cyprus groeide, zou ruim 40m lang en zo dik zijn geweest dat drie man nodig waren om hem te omvademen. Dit is een van de geweldigste voorbeelden uit de oudheid. De boom werd gebruikt voor de galei van Dimitrius Polioketes, een antiek slagschip dat van elf rijen riemen was voorzien. (Dodonaeus) Zijn struik of stam is vaak bijster dik zodat vier mensen die tezamen nauwelijks omvatten kunnen zoals Theophrastus ervan schrijft.
Engelse, Franse ceders.
Omdat zowel de geboorteplaats van Cedrus libani als die van de atlasceder in vroeger Frans gebied lagen, treft men veel oude exemplaren aan in Franse kasteelparken.
De eerste ceder van Engeland staat in de pastorietuin te Childrey in het dal van de Theems en was daar in 1646 geplant door Dr. Pocock. De stam heeft nu een omtrek van 7,5m. In Engeland heeft men na de slag van Waterloo veel libanon ceders geplant. Daarom zijn veel libanon ceders in Engeland van dezelfde leeftijd.
Vooral omdat men in de 18de eeuw een tekort aan eikenhout vreesde werden veel ceders in Engeland aangeplant. Het hout van een ceder is echter vrij matig en uit Engelse ceders zelfs slecht.
En van de oudste in Nederland zou staan in de tuin bij Kasteel Middachten bij Rheden die zeker meer dan 150 jaar oud is.
Christelijk.
De H. Stratonus was aan twee cederbomen vastgehecht die men met kracht aan elkaar had gebonden om zo zijn lichaam vaneen te scheuren.
Atlasceder.
Het is zelfs voor insiders nooit gemakkelijk geweest om de Libanonceder goed te onderscheiden van de Atlasceder. Vooral nu meer bekend is over de zeer sterke variatie van de ceder-populaties in Turkije en het duidelijk is dat de ceder vroeger in het M. Zeegebied een aaneengesloten areaal had, is er geen basis meer om dit gebied meer dan een soort te onderscheiden. Dit betekent dat de Atlasceder nu als ondersoort van de Libanonceder wordt beschouwd. Cedrus libanii var. atlantica Hook (uit het Atlasgebergte) . Als gevolg hiervan worden de cv ‘s. ervan ook gerangschikt onder Cedrus libanii. In enkele gevallen betekent dit dat er twee cv’s zijn met dezelfde naam. Dit wordt opgelost door aan de namen van de cv ‘s van de Atlasceder het woord Atlantica toe te voegen bv. Cedrus libanii, ‘Atlantica Pendula’ voor de oude Cedrus atlantica ‘Pendula.’ Bij de bekende blauwe Atlasceder, nu Cedrus libanii, ‘Glauca’,> is dit niet gebeurd omdat onder de naam Glauca feitelijk diverse klonen in cultuur zijn.
(Voor 1995 was het dus Cedrus atlantica, Manetti: afkomstig uit het Atlasgebergte)
De Atlasceder is in Engeland 1843 ingevoerd. In Frankrijk in 1839 en in 1862 is er een bos op de Mont Ventoux ervan aangelegd.
De Atlasceder groeit op latere leeftijd minder tafelvormig dan de Libanonceder en heeft kleinere kegels dan de Libanonceder, voor de rest is de boom vrijwel gelijk.
De atlasceder kan 30-36m hoog worden.
Zijn bladeren zijn wat langer dan de andere twee en groeit wat harder.
Vormen.
In het wild wordt deze soort gevonden in groene en blauwe vormen. De cv. ‘Glauca’ bezit de blauwste naalden. Dit is de blauwe atlasceder en een van de mooiste coniferen. Een selectie uit het type wordt door enten vermeerderd en ook zijn er uit zaad, maar dan met kleurverschillen.
De blauwe is een flinke en krachtig groeiende en zeer brede boom met opvallend blauwwitte naalden. Deze ceder is een mooie solitairboom met losse vertakkingen. Je ziet vaak dat deze boom als kleine sierplant gekocht wordt voor de tuin. De eerste jaren is die schitterend maar gaat al gauw overheersen. Na 10 jaar wordt het gewas te groot en na 20 jaar staat er alleen maar een ceder in de tuin. Het is echt een boom voor parken.
Ook de hangende of treurceder behoort hiertoe, ‘Atlantica Pendula’ is artistiek en een prachtige treurvorm met sierlijk afhangende takken. In zijn jeugdstadium moet de stam, net als de vorige, opgebonden worden.
‘Fastigiata’, is piramidaal opgaand met de takken schuin naar boven gericht en groene naalden. Het origineel stamt uit Frankrijk, 1885.
‘Aurea’ is de goudgele vorm die aanmerkelijk langzamer groeit dan de soort met gedrongen groeiend gele en later groene naalden.
Cedrus libani var. stenocoma, Frankis, (smalle kuif) Turkse ceder. Afkomstig uit de bergen van zuidwest Turkije. Blauwgroene bladeren, 8-25 mm lang.
Cedrus libani var. brevifolia Hook., (Cedrus brevifolia) (korte bladeren) Cyprusceder. Komt uit de bergen van Cyprus. Blauwgroene bladeren, 8-20 mm lang.
Planten.
Vermeerderen door de zaden koel te bewaren en zaaien in april, eerst 2 dagen laten voorweken en bedekken.
De bomen houden van een wat kalkrijke grond.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl