Malus
Over Malus
Appels, Bijbel, vorm, bomen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
uit Curtis botanical magazine.
Dit is een geslacht van grote struiken of kleine, krachtige bomen, soms met in doornen eindigende kortloten.
Bladeren zijn kort gesteeld en staan verspreid, enkelvoudig en gezaagd of gelobd, in de knop gevouwen of gerold en met steunblaadjes.
Bloemen zijn wit tot purper/rood in tuilen of schermen, 5 kelk en kroonbladen en 2-5 vergroeide stijlen, 15 tot talrijke meeldraden.
Vrucht is appelvormig met weinig of geen steencellen en blijvende of afvallende kelk.
Ze komen met 40-55 soorten in de N. gematigde zone voor.
De appel wordt hier in twee groepen verdeeld, namelijk met in de knop gerolde bladeren en met in de knop gevouwen bladeren. Praktisch zou je de vele soorten en vormen eveneens in 2 groepen kunnen verdelen en als 1ste de vormen die voor de vruchten worden geplant en hoofdzakelijk kweekproducten zijn. De 2de vormen de talrijke soorten en vormen die om de bloemen worden aangeplant wat niet uitsluit dat de bloemen van de 1ste groep niet mooi zouden zijn terwijl er in de 2de groep ook vruchtbare gewassen worden gevonden.
Ze houden allen van goed bewerkte kalkhoudende bodem en een zonnige open standplaats.
De appel behoort tot het volk van de roos. Er zijn wel 7500 cultivars.
Rosaceae, Pomaceae, appelklasse.
Vorm.
Een vrucht die vrijwel iedereen kent wegens zijn vorm, smaak, geur of sierwaarde is de appel.
De meeste mensen herkennen de appel als struik of boom al van verre. In sommige straten wordt de appel geplant als laanboom vanwege de mooie bloei en opvallende vruchtjes. In Duitsland zien we de gewone appel ook wel eens langs de straten groeien die de omwonenden een heerlijke oogst geeft met gezamenlijke festiviteiten.
Oude bomen zijn wat scheefgegroeid of geblazen en groeien in verschillende richtingen. De boom heeft een onregelmatige spreidende buitenkant, opgaande stevige takken met haaks groeiende zijtakken die puntig eindigen. Ze groeien vrijwel overal. Het liefst staan ze in de zon en niet bij zeewind.
Lyrisch.
Met een mooie voorjaarsdag schemert het in de boomgaarden van de witte sterren. Maar koele snijdende oostenwinden geven een terugval en brengen weer vorst. Na enkele boze dagen lokt eindelijk weer de blije lucht en komt het sterretje weer ongeschonden tevoorschijn. Alleen het wit heeft de bloem afgelegd, tenminste aan de buitenkant is die met rood overtrokken, een overigens uiterst lief perzikrood zodat het bloempje eruit ziet als een bakvis met blozende wangen. Waar de perelaar altijd in het wit gaat is daar het verschil met de appel die ook rode of roze tinten kan hebben. De appel is meer beschaamd, van buiten een blos en van binnen wit. Գ Nachts verspreidt de appelaar zijn geur het sterkst zodat ze bezocht wordt door vele nachtvlinders. De appel met bloemen als rozenknoppen vormt een schitterend gezicht. Fris en vredig groen siert het blad deze boom.
Malus, bloem: Symbool van voorkeur. Een witte appelbloem geven betekent zoveel als ‘ik geef de voorkeur aan je zuiverheid, frisheid, een roze , meer aan opwinding.’
Sectie Sorbomalus.
Bladeren zijn in de knop gevouwen en vooral aan de langloten min of meer gelobd. Vruchten met afvallende kelk.
12. =Malus yunnanensis, Schn. (uit Yunnan) Bladstelen zijn zeer dun en bijna ongegroefd.
Bladeren zijn 6-12cm lang en 3.5-7cm breed, eirond met spitse top, scherp dubbel gezaagd, donkergroen en van onderen blijvend viltig met licht afstekende nerven waarvan de zijnerven zich voor de bladrand vertakken.
Bloeit in mei met kleine witte bloemen in korte en behaarde tuilen, bloemen 1.5-2cm in diameter met 5 stijlen.
Vrucht zijn 1-1.5cm in diameter, groen/geel en fijn gestippeld en later bruin/rood met een korte en teruggeslagen en soms ontbrekende kelk.
Een kleine boom of hoog groeiende struik met dunne, bruine twijgen.
Komt uit W. China en wordt 10m hoog.
Malus trilobata, Schn. (drielobbig) De dunne bladsteel is tot 7cm lang.
Valt op door de diep gelobde bladeren die in de herfst mooi rood/bruin verkleuren, 5-8cm lang en bijna rond, lobben afstaand en evenals de top puntig toelopend of soms weer gelobd, gezaagd, glanzend donkergroen en van onderen langs de nerven blijvend behaard, licht groen en wat glanzend.
Twijgen zijn dun en rood/bruin.
Bloeit zeer laat, midden juni, met witte bloemen in korte en viltig behaarde tuilen in 6-8bloemige tuilen, bloemen van 2.5-3.5cm in diameter.
Vruchten zijn 12-16mm in diameter, rond/ovaal en geel met rood met blijvende en teruggeslagen kelkbladen.
Een opgaand groeiende struik.
Komt uit W. Azië, Griekenland, en wordt 6m hoog.
Three lobed leaved pear.
11. uit www.urbanforestnursery.com
Malus tschonoskii, Schn. (Japanse botanist Sugawa Tschonoski, 1841-1925) Wijkt af van de vorige doordat de bladeren zwak gelobd zijn en soms zonder lobben waarvan de onderzijde blijvend behaard is en een bladsteel van 2-3cm lang.
Uit Japan, wordt 12m hoog.
Wollapfel.
20. uit thehappysmith.blogspot.com
Malus angustifolia, Michx. (smalbladig) Bladeren zijn 3-7cm lang en 2-3.5cm breed, lang eivormig, ingesneden/gezaagd met vaak een spitse top, matglanzend donkergroen en van onderen iets lichter.
Bloeit midden mei met behaarde tuilen, bloemen zijn roze/rood en 2-3cm in diameter.
Vrucht is 1.5-2.5cm in diameter.
Herkenbaar aan de kleine, smalle en lang aan de struik blijvende bladeren. De zeer vroeg verschijnende bloemen met viltig behaarde kelk en bloemstelen met 5 aan de basis wollig behaarde stijlen.
Komt uit Z. O. N. Amerika, Virginia en Florida en wordt 10m hoog. Is beschreven in 1750.
Is hier waarschijnlijk niet voldoende winterhard.
American narrow leaved crab apple, southern crab apple. Sudlicher Wildapfel.
22. uit www.gapphotos.com
Malus glaucescens, Rehd. (zeegroen blauw) Bladeren zijn dieper gelobd, kleinere bloemen die in knop donkerroze zijn met iets behaarde kelk en bloemsteel.
Vruchten zijn iets groter en groen gekleurd maar iets minder geurend.
Wijkt van de volgende af door een meer warrige groeiwijze met soms in dorens eindigende kortloten en vormt meestal een hoge struik met sterk afstaande takken.
Uit O. N. Amerika en Canada, wordt 6m hoog. Dunbar crab apple.
23. uit www.plantsystematics.org
Malus coronaria, Mill. (kroon of kransvormig) Bladstelen zijn tot 7cm lang en dun.
Bladeren zijn zeer verschillend gevormd, aan de langloten vaak gelobd, 5-10cm lang en aan langloten soms 12cm lang en 10cm breed, top en lobben zijn spits, onregelmatig gezaagd met brede tanden, zijnerven zijn bijna recht en tot de rand doorlopend, eerst aan beide zijden viltig behaard en later van boven matglanzend donkergroen en van onderen lichtgroen en alleen langs de nerven behaard.
Twijgen zijn bruin/rood.
Bloeit na de bladontwikkeling, eind mei met grote witte en iets roze gekleurde en geurende bloemen in weinig bloeiende tuilen, bloem is 4-5cm in diameter, kelk is kaal en helmhokjes iets roodbruin gekleurd.
Geurende vrucht van 3cm in doorsnede is iets platrond en aan de top geribd, geel/groen.
Het is een mooie boom met een brede kroon.
Komt uit O. N. Amerika en wordt 10m hoog. Is beschreven in 1724.
American crab apple, garland crab of sweet scented crab. Ser Wildapfel.
25. uit www.harrisonstrees.co.nz
Malus ioensis, Brit. (uit Iowa) Bladstelen van 3.5cm lang.
Bladeren zijn 6-11cm lang en 3.5-7cm breed, eivormig met spitse top, ongelijk scherp gezaagd en meestal zwak gelobd, donkergroen en van onderen grijs/groen, dicht kort nervig behaard met sterk vooruitspringende nerven waarvan de zijnerven tot de bladrand doorlopen.
Bloeit zeer rijk met iets geurende wit met roze gekleurde bloemen van 3.5-4cm in diameter met bloemstelen en kelk die viltige behaard zijn en zo ook de stijlen aan de basis.
Vrucht is 3-4cm in diameter en glanzend groen/geel en bruin/rood gevlekt.
Een kleine boom of hoge struik met vrij brede kroon.
Is gemakkelijk te herkennen aan de viltig behaarde twijgen en de aan de onderzijde blijvend kort viltige behaarde bladeren die wel wat op Sorbus intermedia lijken.
Uit midden N. Amerika wordt 10m hoog.
= ‘Plena,’ heeft grote bloemen die halfgevuld zijn en naar viooltjes ruiken.
Western crab apple, prairie states crab. Savannen- of Prarie-Wildapfel.
b. Vruchten met afvallende kelk. Bladeren zijn scherp gezaagd en aan langloten min of meer gelobd.
Uit L. van Houtte.
Malus floribunda, Vanh. (rijk bloeiend) Bladstelen zijn 1.5-3.5cm lang en blijvend spaarzaam behaard.
Bladeren zijn 4-9cm lang en 3-4.5cm breed, elliptisch met spitse top, scherp gezaagd, matglanzend donkergroen en van onderen heldergroen en blijvend spaarzaam behaard, de nerven naar de top toe buigend.
Twijgen zijn bruin/rood en aan de top soms blijvend spaarzaam behaard.
Knoppen zijn bruin en gewimperd.
Bloeit zeer rijk in begin mei met roze bloemen in 4-7bloemige tuilen die licht roze uitbloeien terwijl de nog in knop zijnde bloemen karmijnroze gekleurd zijn wat een mooi kleureffect geeft, bloemen zijn 2.5-3cm in diameter met rood/bruine kelkbladen, stijlen die aan de basis behaard zijn en boven de meeldraden uitsteken, helmhokjes zijn lichtgeel.
Vruchten zijn tot 12mm in diameter en geel/groen.
De stam is bij oude bomen stevig en iets gebogen, de kroon dicht en zeer breed met iets overhangende takken.
Uit Japan wordt 10m hoog. Is beschreven in 1818.
Japanse wilde appel, Japanischer apfel, Korallenapfel.
Uit www.flickr.com
Malus x arnoldiana Sarg. (van het Arnold arboretum. Engelse botanist Joseph Arnold, 1782-1818 ) =een kruising tussen floribunda x robusta of floribunda x baccata.
Valt op door het in het voorjaar bronskleurig uitlopend blad dat iets groter is dan van floribunda en eivormig/elliptisch gevormd is
Bloemen tot 3.5cm in diameter zijn licht roze
Vruchten zijn tot 12mm in diameter en rond/ovaal, geel.
Malus x scheideckeri Spaeth. (Scheideckerճ kwekerij in München, Duitsland rond 1890) =kruising tussen floribunda x prunifolia.
Opgaand groeiende vorm met eivormig/elliptische bladeren zijn tot 10cm lang, scherp gezaagd en de onderkant blijvend behaard.
Bloeit begin mei met lang gesteelde en half gevulde roze bloemen van 3.5-4.5cm in diameter, bloemsteel en kelk zijn grijs behaard, kelkbladen zijn lang gepunt en langer dan de kelkbuis.
Vrucht zijn tot 1.5cm in diameter, geel met soms afvallende kelk.
Bloeit al als jonge struik en wordt gekweekt als trekstruik.
Malus x atrosanguinea Schn. (donkerrood) = een kruising tussen floribunda x sieboldii, of halliana x sieboldii.
Bladeren zijn 6-9cm lang en eivormig/elliptisch, scherp gezaagd en soms zwak gelobd, glanzend donkergroen en van onderen licht groen.
Geeft enkele bloemen van een karmijn/roze tint, 2-3cm in diameter en in knop scharlaken/rood.
Twijgen zijn purper/rood
De kleine vrucht, 1cm, is groengeel met een rood blosje.
Een kleine boom van 8-10m met een aparte vorm vanwege de overhangende takken
Deze vorm is in Nederland ingevoerd in 1882.
15. uit Curtis botanical magazine.
Malus sargentii, Rehd. (Amerikaanse dendroloog en botanicus, de eerste directeur van het Arnold arboretum Charles Sprague Sargent, 1841-1927) (=Malus toringo subsp. sargentii) (stad Toringo in Toscane) Bladstelen zijn 1-1.5cm lang en behaard met behaarde steunblaadjes.
Bladeren zijn 4-7cm lang en 3-6cm breed, meestal 3 maar ook 5lobbig, top en lobben zijn spits en soms bijna stomp, scherp gezaagd, donkergroen en spaarzaam behaard, van onderen heldergroen en dichter behaard met vooruitspringende nerven.
Twijgen zijn grijs/bruin en takken met veel kortloten.
Bloeit met zuiver witte bloemen in mei in schermvormige tuilen, bloemen van 2-5-3cm in diameter en min of meer schotelvormig, kroonbladen zijn ovaal met 3-5 stijlen, helmhokjes zijn geel.
Vrucht is 8-10mm in diameter, eerst glanzend helderrood en later donkerrood met afvallende kelk.
Het mooist is deze plant met talrijke helderrode vruchten die er lang aan blijven net zoals het blad dat in de herfst goud/geel kleurt.
Een warrig groeiende struik met horizontaal afstaande takken. In zaailingen komen er wel andere vormen voor die meer opgaan.
Uit Japan, wordt 3m hoog.
16. uit www.quarryhillbg.org
Malus sieboldii, (Philipp Franz von Siebold, 1796-1866, arts te Deshima, onderzoeker van Japanse flora en fauna.) (Malus toringo (stad Toringo in Toscane) Bladsteel is tot 3.5cm lang en aan de basis rood met blijvende steunblaadjes.
Glanzend donkergroene en soms iets gelobde bladeren met lang gepunte top zijn 4-8cm lang en 2.5-3.5cm breed, lobben afstaand en meestal niet dieper dan de helft van het blad, scherp gezaagd, glanzend donkergroen en van onderen blijvend kort behaard en heldergroen.
Twijgen zijn glanzend rood/bruin.
Bloeit zeer rijk met kleine, in knop bleekroze wat in bloei steeds witter wordt laat in mei, na of gelijk met de komst van het blad aan tot 4cm lange, zeer dunne en behaarde bloemstelen, bloemen zijn 2cm in diameter met behaarde kelk en stijlen die aan de basis behaard zijn en iets boven de meeldraden uitsteken.
De gele en soms wat rode vruchten zijn rond, tot 10mm en verschijnen eind oktober.
Een flinke, brede en dichte boom of hoge struik met wat sterk afstaande en wat overhangende takken. Het is een boom met een pittoreske en schilderachtige vorm.
Uit Japan wordt 4m hoog. In 1845 is deze vorm in Nederland gewonnen. Toringo crabapple.
Malus x zumi Rehd. (zumi; zure vrucht, is de Japanse naam voor Malus toringo) = kruising tussen sieboldii x baccata. Bladstelen zijn 1.5-3.5cm lang.
Bladeren zijn 5-9cm lang en 4-7cm breed, eivormig, gezaagd, getand, donkergroen en van onderen dicht behaard en later spaarzaam min of meer netaderig.
Bloemen zijn 2.5-3cm in diameter aan de buitenkant wat roze, kelk en kelkbladen zijn viltig behaard, stijlen 4-5.
Vrucht van 10-12mm in diameter is donkerrood met lichtgeel vruchtvlees.
Wijkt af van baccata omdat de bladeren breed eirond zijn en soms gelobd, bloemknoppen zijn roze en bloemen wit met behaarde kelk en stelen.
Een opgaand groeiende struik of kleine boom met grijs/bruine twijgen.
Malus fusca, Schn. (donkerbruin) Bladsteel is tot 3cm lang en behaard.
Bladeren zijn 4-9cm lang en 2.5-4.5cm breed, ei/lancetvormig en soms 3lobbig, top gepunt, stomp gezaagd, donkergroen en glad aanvoelend, van onderen kort grijs viltig behaard, de zijnerven lopen met de bladrand mee.
Bloeit midden mei in 6-12bloemige tuilen, bloemen zijn 2-2.5cm in diameter, licht roze en naar wit verkleurend, 3-4 stijlen die iets boven de meeldraden uitsteken.
Vrucht is 10-12mm in diameter en tot 18mm lang, geelgroen met rood gekleurd met afvallende kelk.
Een hoge struik met afstaande en iets overhangende takken.
Uit W. N. Amerika, wordt 12m hoog.
Oregon of pacific crabapple of Wildapfel.
Malus toringoides, Hughes. (Toringo-achtig, stad Toringo in Toscane) Bladeren zijn 4-8cm lang en zelden ongelobd, meestal 3-5lobbig, top en lobben zijn spits, ingesneden gezaagd, donkergroen en van onderen heldergroen en langs de nerven blijvend behaard, in de herfst scharlakenrood. Bladeren lijken zeer veel op die van de meidoorn.
Bloemen zijn tot 2.5cm in diameter, wit in 3-6bloemige tuilen, kelk is grijs behaard met 4-5 kale stijlen.
Vrucht is 12-15mm in diameter, geel met rood gekleurd met zacht vruchtvlees
Een mooie vruchtdragende struik met bijna peervormige vruchten die tot midden oktober aan de struik blijven.
Uit W. China, wordt 8m hoog.
Groep Baccatae.
Vruchten zonder kelk uitgezonderd de bastaarden.
3. Uit Curtis botanical magazine.
Malus baccata, Borkh. (bes dragend) Bladstelen zijn tot 5cm lang.
Bladeren zijn 3-8cm lang en 2-4.5cm breed, eirond/ovaal met spitse top, fijn gezaagd, glanzend olijf/groen en van onderen eerst behaard en later kaal.
Twijgen zijn donkerbruin.
Bloeit in mei in 3-8bloemige tuilen, bloemen zijn tot 3.5cm in diameter, wit en geurend, stijlen zijn geheel kaal, kelkslippen zijn langer dan de kelkbuis.
Vruchten zijn 8mm in diameter en zonder kelk, zure smaak.
Vaak worden onder deze naam ook groot vruchtige bomen verkocht. De echter kersappel heeft echter kleine vruchten die in vorm de kers benaderen.
Een kleine boom met eerst opgaande en later meer afstaande takken die opvallen door de rijke bloei van zuiver witte bloemen terwijl de vruchten geel/rood zijn gekleurd met spoedig week wordend vruchtvlees en gauw vallende bladeren.
Komt uit O. Siberië en N. China en wordt 12m hoog. Is beschreven in 1784.
Var. mandschurica wijkt ervan af door de grotere en elliptisch gevormde bijna gaafrandige bladeren die aan de onderzijde dichter behaard zijn, groeit beter en hoger. Bloemen zijn iets groter en wasgele vruchten die bruin/rood zijn gevlekt, bloeit als een van de eerste. Komt uit midden Japan, China, Amur gebied, Sachalin.
Naam.
Kersappel of crabapple, cherry apple, red Siberian of Siberian crab, Duits Kirschapfel, Sibirischer Wildapfel of Beerenapfel.
Malus x robusta Rehd. (groot, robuust) =een kruising tussen baccata x prunifolia.
Bladstelen van 5cm lang.
Bladeren zijn eivormig/ovaal met gezaagde bladrand, glanzend olijfgroen.
Bloemen van 3-4cm in diameter zijn wit met behaarde kelk en kelkslippen, stijlen zijn zo lang als de meeldraden en aan de basis behaard.
Vruchten zijn 12-20mm in diameter en wasachtig geel met rood of iets violet/rood gevlekt.
‘Red Sentinel’ is een mooie vorm met zachtroze vruchten die tot de winter toe eraan blijven.
4. uit www.scientific-web.org
Malus halliana, Koehne. (George Rogers Hall, 1821-1899, Amerikaanse handelaar en plantenverzamelaar) Een opgaand groeiende struik met vrij dunne, purper/rode takken en herkenbaar aan de tamelijk dunne en toch stevige lang gepunte bladeren die vooral aan de onderkant sterk glanzen en de zeer mooie halfgevulde karmijn/roze bloemen aan dunne, rode bloemstelen.
Vruchten zijn 6-8mm in diameter, rond/ovaal met afvallende kelk en bruin/rood gekleurd.
Stamt uit Midden-China en Japan en wordt 5m hoog. Is beschreven in 1888.
Halls Apfel.
Uit www.flickr.com
Malus x hartwigii Koehne. (Duitse botanist August Karl Julius Hartwig, 1823-1913) =kruising tussen halliana x baccata.
Bladeren zijn min of meer lang gepunt met gekartelde/gezaagde rand.
Roze bloemen die later naar wit verkleuren zijn tot 4cm in diameter met slanke en wat gekleurde bladstelen, ook de kelk is rood/bruin, de kelkbladen zijn aan de binnenkant behaard.
Vruchten in vorm als Malus sieboldii, geel met afvallende kelk.
Gaat smaller omhoog en lijkt in groeiwijze en bladvorm op Malus baccata.
An.wikipedia.org
Malus hupehensis, Rehd. (uit Hupeh) Bladstelen zijn tot 3cm lang en iets gevleugeld.
Bladeren zijn 5-10cm lang, ovaal met lang gepunte top, fijn en scherp gezaagd, bij het uitlopen rood/bruin en later donkergroen en van onderen behaard glanzend heldergroen en kaal met naar de top toe buigende nerven.
Twijgen zijn bruin/rood.
Bloeit zeer rijk in april/mei met in knop roze/rode en later lichtroze en naar wit uitbloeiende bloemen aan slanke rood/bruine stengels met 3-7bloemige tuilen, bloem is 3.5-4cm in diameter en iets geurend, kelk purper/rood met spitse kelkbladen en 3-4 stijlen.
De gauw rijpende groen/gele vruchten zijn met rood getint en 10-12mm in diameter.
Een stijve en vrij brede struik met iets zigzag bloeiende takken die dicht met kortloten zijn bezet Uit China en Himalaya wordt 8m hoog.
‘Rosea,’ heeft helder roze bloemen.
Teeapfel, Chinesischer Wildapfel.
Sectie Eumalus.
Bladeren zijn in de knop gerold en ongelobd.
Groep Pumilae.
Vruchten met blijvende kelk.
8. Uit Curtis botanical magazine.
Malus prunifolia, Borkh. (pruimbladig) Bladstelen zijn tot 4cm lang en diep gegroefd, aan de basis rood/bruin.
Bladeren zijn 5-10cm lang en 3-5.5cm breed, elliptisch met spitse top, bladvoet is spits of afgerond, scherp gezaagd met naar voren gerichte tanden, zeer donkergroen en glad aanvoelend en glanzend, van onderen heldergroen en behaard, soms kaal.
Twijgen zijn eerst behaard en later kaal en olijfgroen met verspreid staande en zeer kleine lenticellen.
Tamelijk grote witte bloemen in mei staan in 6-10bloemige tuilen, bloemen zijn 2.5-3cm in diameter, kelk en kelkbladen behaard.
Bijna ronde gele of geel met roodgekleurde vruchten van 2-2.5cm in diameter met geel en vast vruchtvlees aan 2.5-4cm lange stelen.
Een kleine boom met brede kroon.
Komt uit N. O. Azië en wordt 8m hoog.
Var. rinkii wijkt af door de iets grotere en roze kleurige bloemen en van onderen behaarde bladeren.
Naam.
Pruimbladige appel, Siberian crab, plumleaf crab apple.
9. uit botanical magazine.
Malus spectabilis, Borkh. (opwindend, bijzonder) Bladsteel is 3cm lang en behaard.
Donkergroene, elliptische bladeren zijn 5-9cm lang en 3-4cm breed met gebogen zijnerven, toegespitste top, ingesneden gezaagd met bijna genaalde tanden, matglanzend donkergroen en van onderen iets glanzend heldergroen.
In knop donkerroze en later zachtroze en rijk bloeiend met halfgevulde bloemen op het eind van april om tot 12cm brede tuilen, bloemen zijn tot 3.5cm in diameter en staan aan bloemstelen van 4.5cm, stijlen zijn aan de voet dicht behaard, kelkbladen zijn viltig behaard en korter dan de kelkbuis.
Vruchten zijn tot 2cm in diameter, geel en iets geribd. De vruchten zijn goed te herkennen door de aan de top verdikte vruchtstengel.
Vormt een hoge struik.
Komt uit China en wordt 8m hoog. Is beschreven in 1780.
‘Riversii,’ heeft grotere en langer gesteelde bladeren en langer gesteelde grotere bloemen en duidelijk geribde vruchten.
‘Alboplena,’ groeit sterker dan vorige var en bloeit zeer rijk met goed gevulde en zuiver witte bloemen.
Malus spectabilis var. riversis (G. Kirchner) Rehder, (van de rivieren) heeft roze kleurige bloemen. Malus spectabilis var. albiplena Schmelle heeft witte bloemen.
Chinese apple. Chinesische Apfel.
10. Uit Addisonia.
Malus x micromalus Mak. (kleine Malus) = kruising tussen spectabilis x baccata.
Bladstelen zijn tot 3.5cm lang.
Bladeren zijn 5-10cm lang en 2-4cm breed, stevig en elliptisch met spitse top bij het uitlopen wat bruin/rood en aan de onderkant wat behaard, later van boven glanzend donkergroen en van onderen lichter.
Bloeit in viltig behaarde tuilen, bloemen van 4cm in diameter zijn in knop donkerroze en geopend helder roze met viltig behaarde kelk.
Vrucht is1-1.5cm in diameter en glanzend geel/groen, aan de basis ingedeukt en soms met afvallende en ook wel blijvende kelk.
Lijkt veel op de vorige soort maar met een meer opgaande groeiwijze. Midget crabapple.
1. Malus pumila, Mill. (klein, dwergachtig) Bladstelen zijn tot 2cm lang.
Bladeren zijn 4-8cm lang en 2.5-4.5cm breed, bij het uitlopen iets bruin/groen gekleurd, ovaal of elliptisch en soms met de grootste breedte boven het midden, top is spits, bladvoet is wigvormig en gaat langzaam in de bladsteel over, rand is onduidelijk gekarteld/gezaagd, donkergroen en van onderen blijvend behaard.
Twijgen, knoppen, bladstelen en de onderkant van de bladeren zijn eerst viltig behaard, twijgen later kaal en donkergrijs/bruin.
Bloeit in mei met witte bloemen van 3.5cm in diameter met viltig behaarde kelk en kelkbladen, talrijke meeldraden met gele helmhokjes, 5 aan de basis verbrede stijlen.
Vrucht is 2-3cm in diameter, aan de top en basis ingedeukt, rang en zuur smakend.
Het is de stamvorm van de cultuurappel en komt uit in het wild voor in de gebergtestreken van midden en Z. Europa en W. Azië en dan een hoge struik of kleine boom van 10m hoog met een stevig kort aangezette stam en warrige kroon, soms met takdorens, die in het voorjaar rijk bloeit met witte en wat roze aangelopen bloemen in viltig behaarde, gedrongen schermvormige tuilen. Die in de herfst opgevolgd worden door kleine en onaanzienlijke, wrang smakende vruchten met blijvende kelk.
Hiertoe behoren de paradisiaca vormen die als onderstam gebruikt worden.
Reinette verte uit Rousselon.
Vormen.
Var. apetala (zonder bloembladen) (of Malus dasyphylla (dikke bladeren) met bloemen zonder kroonbladen, zoals de naam aangeeft, terwijl ook de meeldraden ontbreken en opvallend veel stijlen aanwezig zijn. Vruchten zijn 4-5cm lang en bitterzoet, zonder of met niet volledig gevormde zaden.
‘Elise Rathke,’ een vorm met sterk afstaande en in bogen overhangende twijgen die zeer rijk bloeit en eetbare vruchten geeft van 6-8cm die wat rood zijn.
Var. niedzwetkyana heeft de twijgen, vruchten en bloemen donkerrood, vruchten met rood vruchtvlees.
Een oude vorm is de ‘Brabantse Bellefleur,’ met aangenaam aroma. Het is de ‘goudreinette ‘of zoals die ook wel genoemd wordt, de ‘Schone van Boskoopլ,’een ouderwetse grote boom. Het woord renet stamt uit het Franse reinette, van reine: koningin, ter aanduiding van een appel van bijzondere kwaliteit. Of stamt reinette van het Franse rainette: literair kikker? De ‘Rainette verte’ is de boomkikker, waar de reinette of rainnette appels op lijken (bijvoorbeeld de ‘Orleans reinette,’. ‘Reinette du Canada,’ vanwege hun smalle vorm en bruine markeringen op een gele grond? Het is wel aan te nemen dat reine: de koningin, de spelling beïnvloedde alsof zulke goede vruchten kleine koninginnen waren tussen de appels. De grote vrucht komt vrij laat en is dan nog vrij sterk onderhevig aan beurtjaren. De boom kan op latere leeftijd zeer veel vruchten voortbrengen, maar blijft ‘nukkig.’ De kleur is groen met een gezonde rode blos. Dit is een goede bewaarappel die steeds beter begint te smaken.
Rabauw, (grauwe renet), sedert de 16de eeuw. Bij Kiliaen rabaud- appel, raepaud appel. Een ook Noord -uits, Neder-Rijn woord; van hier of uit 't Nederlands rabau = Noord-Duitsland rabauw, rabaut, ribald (d), ook al rabaut, rabauw een andere vormen, Bouwerman, bedelaar, boef, werktuig om stenen te slingeren". Uit Frans ribaud. De appel is blijkbaar zo genoemd wegens zijn minderwaardigheid tegenover de eigenlijke renet.
‘James Grieve,’ is ook al vrij oud en stamt uit 1880. Dit is een grote appel met een tere schil. Geelachtig groen met een lichte blos.
‘Jonathan,’ is een vorm met matige groeikracht en grote houdbaarheid. Is niet zo gevoelig voor ziektes, wel voor meeldauw. De vrucht is vrij klein, waarom je ruim moet dunnen. De kleur is geel/groen, maar kleurt bij goed weer (koude nachten) prachtig rood.
‘Golden Delicous,’ is een sterke groeier, maar de groei wordt geremd door de regelmatige en zeer grote vruchtbaarheid. De vorm is zeer gevoelig voor schurft zodat men regelmatig moet spuiten. De kleur van de vrucht is goudgeel. De appel moet laat geplukt worden.
De grote drie, ‘Golden Delicious,’ uit 1916 geel, ‘Jonathan,’, rood en ‘Cox Orange Pippin,’ met oranje blos, zijn toch al bekend sinds 1850.
De cox is gewonnen in 1830 door Richard Cox te Colnbrook, bij Slough. De appel werd bekend door een prijs bij de Grand Fruit Exhibition van de horticultural Society in 1857. Deze vorm is gevoelig voor verschillende ziektes.
‘Sterappel,’ in Frans ‘Le pomme de coeur.’ De sterappel ontleent zijn naam aan de rode ster in het vruchtvlees die je waarneemt bij het dwars doorsnijden van de vrucht. Snijd je de vrucht overlangs door dan tekent zich het klokhuis hartvormig (coeur) af door de rode kleur. Een flinke groeier die daarom meestal als hoogstam gekweekt wordt. De groei is vrij stijl, maar de takken zakken later door zodat de boom een ronde vorm krijgt. Men verwijdert dan vaak de centrale as. De appel is rond en mooi rood van kleur. De vruchten vallen gemakkelijk, maar moeten toch niet te vroeg geplukt worden omdat ze anders te weinig kleuren.
Uit J. Saint-Hilaire.
Malus sylvestris, Mill. (van het bos) Bladeren zijn 3-5cm lang en eivormig met spitse top, bladvoet is afgerond of breed wigvormig, gezaagd, matglanzend donkergroen en van onderen eerst spaarzaam behaard en later kaal, 4-5 paar flauw gebogen zijnerven.
Bloemen zijn wit en aan de buitenkant wat roze, kelk en kelkbladen zijn spaarzaam behaard of kaal.
Vruchten tot 4cm in diameter en bijna rond, groen/geel en aan de zonkant wat rood.
Een kleine en warrig groeiende boom met talrijke en in korte dorens eindigende zijtakken.
De schors van de stam en dikke takken bladdert in dunne schubben af en komt hier soms wel verwildert voor.
Komt uit Midden en W. Europa en Voor Azië, tot 7m hoog.
Hiervan zijn talrijke cultuurvormen ontstaan die bekend zijn als sierappels.
Het is de mogelijke stamvorm van de cultuurappels (Malus domestica) waarbij een kruising met Malus praecox en of Malus dasyphylia mogelijk schijnt. Nieuwere genetische onderzoeken wijzen echter op een afstamming van de Aziatische wilde appel, Malus sieversii Roem,( Duitse geoloog en geograaf Friedrich Wilhelm Sievers, 1860-1921) (Asiatische Wildapfel, Engels Asian wild apple, wordt nama genoemd in Kazakhstan; de regio in Kazakhstan zou de oudst bekende planten hebben zodat de stad Alma-ata, ‘Grandfather of apples’ genoemd wordt.)
Is bij de Duitsers als Holzapfel of Europischer Wildapfel bekend.
Met donker lila bloemen.
‘Lemoinei,’ is een fors groeiende boom met donker purperen bladeren. Hieraan verschijnen enkele grote bloemen van een donkerrode kleur, gevolgd door een donker purperen kleine vrucht van 1,5cm. Bloeit vooral op oudere leeftijd zeer rijk. In 1922 is deze vorm in Frankrijk gewonnen.
‘Aldenhamensisռ,’ is een tot 3m. hoge boom met purperkleurige bladeren. De bloem is purperrood en groot, soms wat gevuld. De vruchten zijn bruin/purper van 1,5-2cm grootte. Het origineel ontstond in 1918 te Engeland.
‘Eleyi,’ is een dicht vertakte, kleine boom. Mooi is het grote blad dat eerst purper ontluikt en daarna verandert in een bronskleur. De bloemen zijn enkel en helder wijnrood. Dit is een zeer rijk bloeiende vorm. De vruchten zijn donkerrood, ei- tot kogelvormig en tot 2,5cm. doorsnede. Geregistreerd werd het gewas in 1915 te Engeland.
Vormen met grote vruchten, ongeveer 2cm, en rood, bruinrode bladen die later groen worden.
‘Almey’, is een opgaande boom tot 6m met purperkleurige bladen. In de grote en enkele bloemen staat centraal een witte ster. De vroege vruchten zijn aan zonzijde rood verbrand en aan de achterkant oranjerood, rond en 1,8-2cm. in doorsnede. In 1945 is deze vorm in Canada gewonnen.
‘Hopa,’ is een stevige boom die tot 5m. komt met later spreidende takken. Bloeit al vrij vroeg met enkele lilarode bloemen. De vruchten zijn helderrood en matig groot, 1,8-2cm. Hopa is in 1920 in Amerika gewonnen.
‘Makamik,’ komt tot 5m met een ronde kroon. Het blad is eerst purperachtig en later donkergroen. De enkele bloemen zijn donker lila roze met een witte ster. De helderrode vruchten verschijnen zeer vroeg en zijn zeer decoratief, 1,2-15cm. In 1930 is deze boom ontstaan in Canada.
‘Neville Copeman,’ is een sterk groeiende boom met een brede, open kroon. Het blad kleurt zwak purperachtig. De lila roze bloem is mooi maar heel opvallend zijn de talrijke helderrode vruchten met oranje nuance en zeer groot, 3-4cm. Een opvallende boom vanwege de vruchten die tot oktober blijven.
Vruchten vrij klein, ongeveer 1cm.
‘Liset,’ is een bekende, compact groeiende kleine boom met purperkleurige bladeren. Geeft zeer mooie, grote rode bloemen die niet verkleuren, sterk bloeiend. Geeft talrijke vroege vruchten van een donker purperen tint, klein 1,2-1,5cm. Omstreeks 1938 werd deze vorm in Nederland gewonnen. Het is een van de gezondste bomen.
‘Profusion,’ is een fors groeiende boom die met uitlopen purperkleurig verschijnt en overgaat in bronsgroen. Een zeer rijk bloeiende boom met enkele bloemen die starten in wijnrood en tot paarsrood verbloeien. De vruchten zijn paarsrood, klein 1-1,2cm. In 1938 is deze vorm in Nederland gewonnen.
Met roze bloemen en overwegend gele vruchten.
‘Hillerie,’ is een opgaande struik met enkele bloemen, soms zijn ze wat gevuld. Het gewas geeft talrijke, kleine en lichtroze bloemen die gevolgd worden door een geel met rode vrucht, 1-1,2cm. ‘Tillerie.’ is gewonnen in 1928 te Engeland.
‘Van Eseltine,’ heeft een breed zuilvormige groeiwijze en komt tot 4m. Het blad is gewoon groen, maar de bloemen zijn bijzonder groot 4,5cm, gevuld en met een prachtig roze tint die uit rozerode knoppen ontvouwen zijn, met iets donkere schakeringen. De vruchten zijn geelgroen met iets rood, 2cm. en niet zo opvallend. Dit is een mooie solitairboom voor de kleine tuin. De plant stamt uit Amerika van 1938.
Met licht roze tot witte bloemen, met gele vruchten.
‘Golden Hornet,’ is een matig hoge boom die vrij strak opgaat. Uit de roze knoppen verschijnen witte bloemen. De vrucht is heldergeel tot oranjegeel in september/november. In 1949 werd het gewas gewonnen in Engeland. Golden Hornet heeft zijn naam met eren, deze gouden hoorn draagt rijk goudgele vruchten die lang aan de boom blijven zitten.
‘Prof. Sprenger,’ is een kleine boom met groene bladeren die in de herfst goudgeel verkleuren. De bloem is van een appelbloemroze kleur wat later naar wit overgaat. De vrucht is eerst oranjegeel, later diep oranje en ovaal van vorm, 1,5cm., blijft wel tot december hangen. Gewonnen in Nederland in 1950.
‘Wintergold,’ is een forse boom met ronde kroon en glanzend groen blad. De bloem is roze in knop, wordt later zuiver wit. De vruchten zijn heldergeel 1,2-1,4cm. groot die tot oktober/december blijven hangen. Dit is een mooie boom die geschikt is voor grote parken. Wintergold is gewonnen omstreeks 1938 in Nederland.
Met lichtrose tot witte bloemen en rode vruchten.
‘Red Sentinel,’ is een kleine slanke boom met afhangende, dunne takken. Het geeft glanzend groene bladeren en enkele roze/witte bloemen. De helderrode, 1,5-2cm grote vruchten blijven zeer lang aan de boom, tot eind december of langer.
Uit Megenberg.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De naam Malus of Malum werd bij de oude Latijnse meesters van vele soorten van vruchten begrepen en zo betekent het woord appels tegenwoordig bij ons ook zeer veel van elkaar verschillende vruchten en dat meest naar de gelijkenis die ze alle enigszins hebben met de gewone appels die zo eigenlijk heten. De Latijnse naam Pomum en de Griekse Malum of Melea zijn meest gebruikelijk om alle vruchten aan te duiden die weke schillen hebben, hetzij dat aardvruchten, hetzij boomvruchten zijn. Dan het gebruik van die namen is verschillend want sommige heten Pomum en niet Malum en sommige heten Malum die met de naam Pomum niet bekend zijn.’
Dodonaeus (b) ‘Deze boom heet hier te lande appelboom, in Hoogduitsland Opffelbaum, in Frankrijk pommier, in het Boheems jablon. De vrucht heet in het Nederlands appel, in het Hoogduits Apffel, Oud Hoogduits apfuk, oud Saksisch appul, apl, oud Fries appel, Fries apel, Angelsaksisch ppel. Naast dit Germaanse apla, aplu nog oud Noors epli uit ap(a)lju. Algemeen Germaanse boomnaam, od Hoogduits affoltra, oud Saksisch apledere, Angelsaksisch apuldor, apuldre (naast oud Hoogduits apfoltra, Angelsaksisch ppuldre naar apful, appel) oud Noord apaldr. Hiervan Apeldoorn, Hoogduits Affoltern, Engels Aplledore. (Dezelfde suffix Indo-Germaans –tro, -tr ook in Oud Hoogduits mazzaltra noord Hoogduits massholder, oud Saksisch mapulder, Angelsaksisch mapuldre (Vergelijk Engels maple voor esdoorn) en andere Germaanse boomnamen, vergelijk Litouwen m-tra, mi-tra; palm, Armeens mair; Pinus, Cedrus. Vergelijk Iers aball, ubull, `litauwem obůlas, onůlys; appel.
in het Frans pomme, in het Boheems jablko, in het Grieks Melon en in het Latijn Malum of Pomum. Voorts zo heten deze bomen en appels in Spanje mancanas, in Italië mela, mele en meli fratti, in Engeland appel tree. En om er enig onderscheidt in te maken zal men diegene die op de geënte bomen gegroeid zijn tamme appels mogen noemen en diegene die op niet geënte groeien wilde appels of Poma sylvestri.’
In de Griekse mythologie was echter de appel niet de appel van nu. In alle talen die de invloed van de Romeinen hebben ondergaan dragen vruchtbomen namen die aan het Latijn zijn ontleend. Alleen met de appel was dit niet het geval. De appel werd als enigste vrucht hier al gekweekt voor de komst van de Romeinen. De appel kreeg zijn naam door de Germanen.
Duitse namen zijn Appel en Opffel en de boom Aphel: appel, plus tera of tra: boom, Affaldra en Affoldra bij Hildegard, Affalter, Apfelbaum, Apfal-ter of Affalter, appelboom.
De appel heette in oud-Keltisch aball, in oud-Hoogduits Apful en in midden-Hoogduits komt Apfel of Epfel voor en is verwant met Obst, in oud-Engels aeppel, vergelijk Keltisch eppilow: spruiten, waarnaar de appel mogelijk een ‘gewas’ betekent in het algemeen. Die woorden stammen van Germaans aplu, Wells afall, Cornish en Bretons aval en Gallisch aballo. Nu is het in Engels apple, Nederlands appel, zie ook dennenappel en aardappel.
Apeldoorn heette omstreeks 1170 ‘in uilla uel marca Appoldro’, bij de appelbomen, zo ook Aperloo, Appeltern en Appelscha, scha is van skea: bos. In Engeland is de plaats Appleton de appelboomgaard.
Dodonaeus ‘De vrucht heet in het Spaans mansanas.’
Van Latijn malum, Grieks melon, mala of malon, vergelijk meloen: vrucht. Virgilius sprak over aurea mala: gouden vrucht, (kwee) in Horace ‘ob ovo usque ad mala,’ vergelijk Mala armeniaca: abrikoos, Mala punica: granaatappel, (ook wel Malus granatus) Malus medea is de bekende citroen, de Cydonische appel en dergelijke meer. Dezelfde verzamelnaam zie je ook in het Franse pommier, pomme, van Romeinse ponum: vrucht. Het Griekse woord betekent ook schaap, de vergelijking werd in de wollige bladeren gezocht. Malum betekent ook het boze, slechte, vergelijk Frans mal-, en bonusmalus; bonus; goed, malus; slecht.
Spaans manzano, Portugees maceiro.
De naam appel werd hier meer een algemene naam voor een vrucht, waar de voor vermelde symboliek van zuidelijke landen aan werd toegevoegd. Dat kwam door die Latijnse benaming (Malus) die bij heel andere vruchten hoorden.
Dodonaeus (d) ‘Diegene die op de kleine of heesterachtige appelboom groeien die in het Grieks Chamaemelea genoemd wordt en in het Latijn Humilis Malus, dat is lage of kleine appelboom worden tegenwoordig in Brabant Paradijs appels of Sint-Jans appels en in het Latijn Poma Paradisisi of Poma Dicti Joannis genoemd’. (dat is een lage en zeer vroege soort die tamelijk zoet van smaak en zeer bleek of witachtig van kleur plegen te zijn).
Gart der Gesundheit; ‘Mala macianana Latijn. De meester Isidorus beschrijft ons en spreekt dat mala maciana alzo geheten is van de plaats Maciana of van hetzelfde land. Ettelijke meesters spreken ook dat deze appel genoemd is in Duitse landen houtappel. Maar in Spanje en in veel andere landen zijn mala maciana gewone appels, ze zijn wild of geteeld en zo worden ze genoemd mala maciana. De meester Dioscorides spreekt dat houtappel zo ze niet erg rijp zijn dan zijn ze van natuur meer stoppend dan zo ze rijp worden. De meester Serapio die neemt uit de rede van de meester Dioscorides en spreekt dat ze verzameld zullen worden in de mei. En met deze mening vergelijkt zich ook de meester Avicenna. Maar deze reden is te verstaan in het land Maciana en niet in Duitse landen want dezelfde bloeien nauwelijks in de mei. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis beschrijft ons en spreekt dat mala maciana die versterken dat hart. In het boek genaamd Circa instans daar beschrijven ons de meesters en spreken dat mala maciana is koud en droog van natuur. Zijn deugd die is dat ze zijn stoppend innerlijk de mensen die vloeiend zijn en daarom zo zijn ze erg goed genuttigd diegenen die zich braken en ook diegenen die een vloeiende buik hebben of een vloed van het bloed hoe die genaamd is en zo mag men die daartoe nuttigen en gebruiken.’
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Voorts zo kunnen de appels voor de hete maag nuttig en behulpzaam wezen want ze verkoelen die als ze te zeer verhit is en zelfs de wrange en tezamen trekkende kunnen de maag zeer versterken en kracht geven als die door hitte ontstoken of te week en te slap geworden is.
De appels mogen ook op allerhande verhitting en ontstoken gezwellen en vooral als ze net beginnen zeer nuttig gelegd worden.
Het sap van de welriekende appels en van diegene die half zuur en half zoet zijn wordt gedaan in de bereiding van sommige geneesmengsels en eensdeels om de zware melancholische vochtigheden wat te bedwingen of te matigen en eensdeels om de andere dingen die te zeer verdrogend van aard zijn enige vochtige verkoeling mee te delen.
Men doet die appels ook in een zalf die Unguetum Pomatum en bij de gewone man meest over al pommade heet, te weten door die met varkensvet en rozenwater te vermengen. Welke zalf veel gebruikt wordt om het aanzicht blinkend te maken en een glans te geven en om alle ruwigheden van de huid weg te nemen.
In het kort, alle appels veel gegeten en vooral rouw en onrijp zijn ze voor de zenuwen schadelijk, maken vele winden en opblazingen en laten het niergruis vermeerderen en maken de mensen vergeetachtig, maar de wrange zijn de voor de gezonde maag het aller slechtst.
Nochtans matig gebruikt en gekookt of gebraden gegeten doen ze de mensen veel nuttigheid want de winterappels die ‘s winters bewaard worden tot de lente toe in pasteien gebakken of in hete as gebraden zijn goed gebruikt van de zieke mensen en vooral van diegene die van enige ziekte opstaan, op het eind van de maaltijd gegeten of ook alleen met brood en meest als ze enige vloed of buikloop of braking hebben.
De zure appels maken de buik los en eerst gekookt of gebraden en dan koud gegeten laten ze plassen, versterken de maag en stoppen het braken.
De wringende of wrange en tezamen trekkende appels mogen gebruikt worden in de hete koortsen en tegen de dorst.
De scherpe of wijnachtige appels maken de grove vochtigheden van de maag dun en drijven die af.
De zoete verdrogen niet zo zeer als de wrange en zijn goed voor diegene die koud in de maag zijn en van enig venijnig dier gebeten zijn, ze maken de buik week en jagen de wormen uit. Ze zijn goed tegen de zwaarmoedige ziekten, maar vooral tegen pijn in de zijde want is het dat ge een zoete appel onder hete as laat braden en met sap van zoethout, zetmeel en suiker bestrooit en zo 's avonds en 's morgens twee uren voor het eten diegene die de zijdepijn heeft laat eten, ge zal hem een bijzondere hulp doen. Tot dat doel wordt de pipping van die gegeten, te weten als de kernen er uitgenomen zijn en die appel in plaats van de kernen met fijn wierook gevuld is en weer vast tezamen gevoegd onder hete as gebraden wordt zonder te verbranden. Daar is ook niets beter in tijde van pest dan een beroking te maken van de schillen van deze appel op gloeiende kolen gelegd.
Alle appels zijn goed voor diegene die gauw in onmacht vallen of flauw van hart zijn en zeer geschikt voor de melancholische mensen en gekookt en met suiker of anijs of karwijsuiker vermengt schaden ze niet of als men er suiker van rozen na eet, gebraden en van de jonge kinderen gegeten belet hun een stinkende adem te krijgen. Daarom steken sommige de net geborene kinderen wat van een heel murw gebraden appel in de mond.
De verrotte of platte appels op de verbranding gelegd zijn daar zeer goed tegen. Uit deze verrotte appels wordt een water gedistilleerd dat zeer goed is op alle ontstekingen en verhitting en voort etende zeren, met doekjes er op gelegd en twee of drie druppels daarvan in de ogen gedaan is goed tegen het zieke gezicht. Water van goede en niet verrotte appels gedistilleerd ververst en versterkt het hart.
Water van appelbloemen gedistilleerd geneest de roodheid en lelijkheid van het aanzicht als men dat ճ morgens en ‘s avonds vier weken lang er mee wast.
Appeldrank of cider wordt van tamme en wilde appels gemaakt die beter bewaard mag worden dan peerdrank. Dan het is voor allen te weten dat de cider niet goed gedronken wordt van diegene die jicht hebben.
Is het dat een appel in een vat vol wijn geworpen wordt en daarin zwemt is dat een teken dat de wijn ongewaterd is, maar gaat hij ten gronde is de wijn gewaterd.
Wilde appels zijn zeer wrang van smaak en daarom zeer geschikt om de varkens er mee te spijzen en daar sap van zure druiven of azijn van te maken.’
Appelflauwte kan veroorzaakt worden wanneer zenuwachtige mensen in een vertrek zitten die met kwee- of appellucht is gevuld. Door die geur vallen zij licht om. Ook verscheidene snijbloemen kunnen die geur slecht verdragen. In Bromelia ‘s kan echter een stuk appel, die in de met water gevulde koker wordt gedaan, ervoor zorgen dat de plant eerder begint te bloeien.
De pitten van appels bevatten een lichte hoeveelheid blauwzuurverbindingen. Normaal kan dit geen kwaad, maar bekend is het verhaal van de man die de pitten lekker vond, ze verzamelde en in een keer opat en overleed.
Plinius verhaalt al van reukwerken die vervaardigd werden uit appels. Vroeger werd er ook een lippenpommade van gemaakt, pommade cosmetique, die ook wel bij gebarsten handen of lippen gebruikt werd. Pommade komt van het Franse pomme: een appel, in het Italiaans werd dit pomata en in Frans pommade, een geparfumeerd vet voor cosmetische gebruiken. Vroeger stak men kruiden in een appel en na enige dagen werd dit gemengd met vet dat de reuk uit de kruiden opnam.
De Engelsman Gerard sprak over een zalf pomatum die goed voor de huid was en gemaakt van appels met rozenwater.
In appels zit veel ijzer wat te zien is aan de roestverkleuring van het snijvlak na doorsnijden. Is dus geschikt voor mensen met bloedarmoede. Hiertoe werden ook wel zure appels uitgeperst en met weinig ijzervijlsel gemengd, of in een zure appel wat roestige spijkers te steken.
Gekookte appels werden wel gebruikt tegen oogontstekingen. In de apotheek waren er verscheidene appelsiropen verkrijgbaar als syrupus pomorum, laxativus syrupus, pomorum simplex, tinctura martis, cum succo pomorum etc.
Uit een afkooksel van de buitenschors van oudere bomen kan een bruine verf worden verkregen. Van de binnenbast van jonge bomen een gele verfstof door toevoeging van ijzervitriool of gemengd met aluin een olijfgroene kleur, samen met meekrap geeft dit een oranje kleur.
Het hout is roodachtig, stevig en vast, geschikt als haardvuur en voor houtsnijwerk.
Van de vrucht kan cider gemaakt worden wat vooral in Engeland geliefd is. Dit is gefermenteerd appelsap. Cider, Angelsaksisch sieder, Frans cidre, van oud-Frans sidre, met dezelfde betekenis van laat Latijn sicera, dit van bijbel Grieks sikera dat het Hebreeuwse woord shekhar reproduceert: een verdovende drank, van shakhar: hij wordt dronken, vergelijk Akkadisch shakaru: dronken zijn.
Een aangename appel of ciderdrank kan gemaakt worden uit 15 kilo gedroogde appels wat in 250 liter water wordt geweekt waaraan wat gist wordt toegevoegd met enige ponden jeneverbessen en wat vlierbloemen. Die drank die dan verkregen wordt noemde men vroeger piquette.
Cider werd al gemaakt in de 13de eeuw, ten noorden van Yorkshire. De cidertuinen van Herefordshire, zo mooi in mei met hun massa rode bloemen, waren geplant in de tijd van Karel I en voor de tijd van Karel II was het in zo grote hoeveelheid aanwezig dat het de nationale drank van Engeland werd.
Ofschoon het al genoeg vermeld is nam St. Dunstan de duivel bij de neus en bevrijdde zichzelf van alle kwalen. Alle brouwers van zuidelijk Engeland weten dat de heilige zijn ziel verkocht had aan de duivel op de conditie dat zijn bier beter zou zijn dan de cider van de buren. Een deel van de koop was dat alle appelbomen bevroren op de 17de, 18de en 19de mei, die dagen werden door de boeren dus angstig in ogenschouw genomen.
De appels van zuid Engeland zijn beroemd om de kwaliteit van hun cider. De monniken van Tavistock Abbey hadden een mooie fruittuin en de drank ervan zou vrijwel elke man tot monnik maken. Maar in oude tijden was die scherp en om dit te mengen met wijn was te duur om niet te zeggen van het effect dat het heeft op de hoofden die het met kwade geesten vult. De abt bood een prijs aan voor hem die de ruwe cider zacht wist te maken. Op zekere dag kwam er een kleine oude man die werk zocht en vertelde dat hij alle tuinen en cederpersen kende. Hij wou niet logeren in de abdij, een lege kast was voldoende. De verschijning en bijzonderheid van de man wekte de nieuwsgierigheid op van de Father John die de cider moest maken en toen hij in de kast keek waar de oude man lag te dutten, was hij niet weinig verbaasd om te zien dat de vreemdeling een voet had als een hoef terwijl een stuk staart uit de kast hing. Zo snel als de goede man kon gooide hij nieuwe cider in de kast en met veel geraas sprong de oude man uit de kast, schoot in de lucht en verdween. Ondertussen gaf hij zulke hoeveelheden hete zwavel af dat de cider vrijwel kookte. Father John gromde van tevredenheid dat hij de abdij van zoծ kwalijke gast had bevrijd en toen de drank koud was had hij de moed om ervan te proeven. Zijn wenkbrauwen kwamen omhoog en zijn hart ook want de cider was zoet, rijk en zacht. Zo leerde hij van de duivel en daarna maakte hij de harsige vruchten klaar op brandend zwavel en maakte de beste cider. De mensen in Devon noemen fijne cider’hatched’ omdat het behandeld is met zwavel.
Historie.
(88, 1932) Men kan zich afvragen hoe die appel zo tot stand is gekomen en hoe het gewas verspreid is.
De bosappel, Malus sylvestris, Mill. (bos) is zonder twijfel van polyphyletische oorsprong. Zolang er geen diepgaande onderzoekingen over de Europese en West Aziatische vormen van Malus op de basis van geografische/morfologische methode zijn en zolang er geen vergelijkende tegenoverstelling van spontane en gecultiveerde typen is laat er zich geen duidelijke en op zekere gronden gevestigde geschiedenis van de appel vertellen. Zoveel is zeker dat aan het ontstaan van de talloze cv’s de west en Midden-Europese Malus sylvestris, waarvan de bladzijde op het eind en aan de onderkant volledig kaal en maar spaarzaam behaard zijn, en de Oost en Zuid Europese Malus pumila, Mill. waarvan de bladonderzijde op het eind nog min of meer zacht behaard is, deelgenomen hebben. Hoever ook voor-Aziatische soorten in onze oude cultuurappel steken laat zich niet meer herkennen. Waarschijnlijk is de appel langs de oude zijderoute verspreid, omdat ook het genencentrum van de appel in de omgeving van deze route ligt. In Centraal-Azië komen meer dan 25 wilde appelsoorten voor, waarmee de gekweekte appel zich in de loop der eeuwen heeft gekruist. Geselecteerde rassen werden later in stand gehouden door de Chinezen ontdekte techniek van enting.
Evenzo is ook de afstamming onduidelijk van grote en dikvlezige appels die gevonden werden in paalwoningen te Robenhausen, Zwitserland, die dateren van omstreeks 1000 v. Christus, verder in Lagozza, boven-Italië en in Alvastra, Zweden. Men neemt aan dat de afstamming van M. sylvestris, met een terugblik op de ervaringen van tegenwoordig, met polyploide mutanten wel de meeste waarschijnlijke is.
Zoveel staat met zekerheid vast dat de Germanen de appelbouw gekend hebben voor ze met de Romeinen kennis maakten. De geschiedenis van de boom reikt tot in de neolithische tijd terug, de appel was de enige ooftboom uit de brons- en ijzertijd, dit omdat de andere ooftnamen uit het Latijn of Grieks stammen.
In Griekenland, waar de bevolking sterke noordelijke invloeden had, kenden Theophrastus en Dioscorides al cultuurvormen. De appel kwam mogelijk omstreeks 1000 v. Chr. naar Griekenland en vandaar naar de Romeinen. Plinius schrijft dat de voorjaarsappels zuur zijn en niet goed vallen, gekookt beter zijn. De zoete zijn beter. De Grieken en Romeinen aten de appel op het eind van de maaltijd, ze begonnen die met een ei: “ab ovo usque ad male”, van “ei tot appelen”, Horatius.
Sixtus Appianus bracht 300 v. Chr. de naar hem genoemde Apis‑appel naar Rome. De appel werd door de Romeinen in cultuur genomen en kweekten al appels op een onderstam van kwee. Later kenden de Romeinen 29 soorten appels. Het oude Campanie, aan de Westkust van Italië, was beroemd om zijn appelbomen. Een verhaal zegt dat deze appels er gebracht waren door de Kelten. (88, (1932)
De Romeinen namen op hun veroveringstochten de appel mee naar Gallië en Germanië, waar ze wel gekweekt maar niet veredeld werden. Kloosters zorgden verder voor verspreiding en kennis. In de Capitulare de Villis werden de soorten ‘Gozmaringa’, ‘Geroldinga’, ‘Crevedella’ en ‘Spirauke’ genoemd. Ook het Karolingische goed Treola kende al verschillende soorten als met de woorden Pomarios diversi generis werd aangegeven. In het plan van het klooster St. Gallen, 820 na Chr., was ook ruimte voor de appelboom ingeruimd. De Heilige Hildegard von Bingen gebruikte ze voor vele doeleinden.
De Angelsaksers bezaten ook al verschillende cultuursoorten. De appel was mogelijk al aanwezig in Engeland en door de Romeinen daar gebracht. De monniken kweekten ze, de Oslin of Arbroath pippin is, of geïntroduceerd, of uitgebreid gekweekt door de monniken van de abdij van Aberbrothwick. Oude botanisten verhalen dat de Nonpareil vanuit Frankrijk gebracht was door een Jezuïet in de tijd van koningin Mary. De Costard uit de 13de eeuw kwam ook uit Frankrijk en komt voor in rekeningen uit 1292. Nog lang was het gezegde bekend als Costard monger, een schaal met groenten waarin deze appel het hoofdgerecht was. De zoetere kwamen meer in de tijd van Henry VIII;
Chaucer vermeldt dat ze in zijn tijd al gewoon waren:
‘Your cheekes embolmed like a mellow costard’.
Ontwikkeling.
Door kruisingen met Oosterse appels, die vermoedelijk tijdens de kruistochten hiernaar toe zijn gekomen, zijn de nu bekende appels ontstaan. De voorouders hiervan zouden de struikdwergappel, Malus pumila, Mill. (klein) uit de Kaukasus en het Altaj gebergte en Malus dasyphylla (dikke bladeren) uit Zuid West Azië zijn. Uit Noord China, Zuid Siberië en Tartarije stamt de Malus prunifolia, Borkh, (pruimbladig) die de stamvader zou zijn van de Astrakan-appel, die later weer met Europese soorten vermengd werd.
Voorts treden er vaak ‘knopmutanten ‘op die in een enkele factor of in een paar eigenschappen verschillen met de moederboom, bijvoorbeeld in smaak of kleur. Mutanten zijn de ‘rode Goudreinette. ‘Rode Keulemans,’ en dergelijke.
Hiervan stamden de Malus-, Johannis- of Paradijsappels met welsmakende vruchten af die al in 1500 gecultiveerd werden. Duitse St. Johannisholz, -apfel en Paradeisopfle, Engelse apple John.
Sint Jansappelen. =St. Jan, bijgenaamd het Lam, was een landbouwer uit Tihange die in de 7de eeuw leefde. Op een dag ging hij rond zijn erf en ontmoette een pelgrim die hem zei dat de bisschopsstoel van Tongeren open was en dat God hem beval bisschop te zijn. Jan antwoordde dat hij ongeleerd was en niet geloven kon dat zulks de wil van God zou zijn, net zomin als hij geloven kon dat zijn droge stok kon groeien en vruchten zou dragen. Hij stak de stok in de aarde en zie, hij schoot wortels, bladeren en werd een appelboom en deze droeg appels die sindsdien St. Jansappelen heetten.
Engelse vormen.
Shakespeare noemde zo'n appelsoort, apple-john,
King Henry IV, 3, 4-5;
‘’I am withered like an old apple-John.’
II King Henry IV 4, 4-9:
ҔThe prince once set a dish of apple-johns before him, and told him there were five more Sir Johns, and pulling off his hat, said: I will now take my leave of these six, dry, round, old, withered knights.’ Dit slaat op deze appel die twee jaar bewaard kon worden, maar dan wel erg gerimpeld en gekrompen is. John naar St. Johannes de Doper, 27 december, de tijd dat de vrucht voor het eerst rijp is en gegeten kan worden.
Verder noemt hij codling, (van Angelsaksisch quer-de-lion, van Frans coeur-de-lion: leeuwenhart, een soort harde appel) In Twelfth Night 5, 165-7:
‘Not yet old enough for a man, nor young enough for a boy, as a squash is before Դis a peascod, or a codling when ‘t is almost an apple,’
Pippin, zijn appels verkregen van pip ofwel zaad. Die werden gebracht uit Frankrijk, in het 16de jaar van Henry VIII. De golden pippin, de renat van Michael Drayton, werd Reinette d’Angleterre genoemd en was bij ons bekend als de Engelsche goud pepping. Dat was een appel van Engelse origine en zou ontstaan zijn te Parham Park in Sussex. Catharina van Rusland, die er dol op was, zou ze elk jaar vanuit Engeland gehaald hebben voor eigen gebruik.
Crab, geen kreeft, is waarschijnlijk van Scandinavische oorsprong, in noordelijke streken was het de scrab tree, de betekenis is onduidelijk. Waarschijnlijk wordt daar de wilde appel mee bedoeld, M. baccata de kersappel of crabapple. Meestal een wat zure appel, Angelsaksisch scrabb: bosje, de onder de naam crab apple begrepen soorten groeien struikachtig.
King Lear 5, 15-‘She as like this as a crab’s like an apple.’
A Midsummer Night' ’s Dream;
‘And sometimes lurk I in a gossipճ bowl,
In very likeness of a roasted crab;
And, when she drinks, against het lips I bob
And on her witherդ dewlap pour the ale.’
In Love’Labour’s Lost
‘When roasted crabs hiss in the bowl
Then nightly sings the staring owl.’
De kleine crab appel met zijn heerlijke geur en mooi roze witte bloemen. In zijn dagen was een ‘Roasted crab’ in de bowl ale een populair kerstdrank. Een drank die lambs-wool genoemd wordt bestaat uit bier, notenmuskaat, suiker en geroosterde crabappels. Die wordt nog geserveerd op Cambridge University. Lambs-wool komt van de oude Keltisch dronk Lamasaghel. Het werd gedronken op het feest van Lammastidem, 1 augustus, als de appels rijp zijn.
Verwarrend in Tempest is als Caliban zegt:
‘I prithee, let me bring thee where crabs grow.’ Dit werd gespeeld op een eiland waar het natuurlijk is crabs aan de oever te zoeken. Dan begrijpen we ook wat Caliban bedoelde en hoe Puck in A Midsummer Night’s Dream, vermomd door magische krachten als een crab apple op kon duiken in de alebowl van een oude dame en er de oorzaak van was dat ze haar drank morste.
Andere appels waren carraway, leather-coat, pomewater, lording en bitter sweet.
Romeo and Juliet ii 4; ‘Thy wit is a very bitter-sweeting; it is a most sharp sauce.’
Commentators willen met dit woord een appel aanduiden, maar Gerard gebruikte dit woord voor de bitterzoet, Solanum dulcamara.
Uit Bock.
Nederlandse vormen.
(Dodonaeus) ‘Dan in Italië vindt men er eigenlijk drie soorten van die daar geacht worden en vooral te Rome, de ene soort heet mele appio die met de Melimela van Dioscorides niet slecht overeen schijnen te komen, de ander heet mele rose zulks als zijn de Epirotica mala van Dioscorides die de Romeinen Poma orbiculata noemden, de derde noemen ze male detie. Maar in de apotheken van deze landen worden diegene die men Groeninghen noemt meest geacht, dan om rouw of gekookt te eten zijn er noch vele andere geschikt zoals guldelinghen, rabauwen en ontelbare andere soorten van appels die zowel van hun eigen aard als door mensen toedoen van elkaar verschillen. Maar de beste soort is de puppinck (pipping) die met plekjes getekend is en die heeft een uitnemende reuk en smaak boven alle andere appels. Pippeling, pipping, Kilian heeft pipping, pupping, midden Nederlands pippinc, pupinc van midden Hoogduits pippink, pipping, Engels pippin. Uit Frans ppin, ook pupin, vruchtenpit, soort appel. Wel van Grieks Latijn pepo; watermeloen afgeleid.
De kleine soort met bleke bloemen en kleine appeltjes heet Poma nana of Poma pumila of naantjes appelboom in onze taal. Mala maciana van de ouders zijn diegene die sommige op enige plaatsen van Nederland houtappels noemen. (wilde vorm) Camensas zijn een uitgelezen smakelijke soort van appels die in Spanje groeien.
Ze worden van kernen gewonnen, maar is het dat ze net verplant en geeent worden dan zijn ze niet zo bijzonder. Sommige enten ze op wilde appelbomen, pruimbomen, peerbomen, perzikbomen, kweebomen en meer andere, maar meest op peerbomen waarop dan peerrappels groeien die de aard van twee vruchten hebben net zoals de Paradijsappels als ze op kweeboom gent zijn die ook altijd klein blijven omdat de struik van de kweeboom klein en laag is. Anderen weten door kunst te maken dat allerlei appels geen kernen of zaden hebben. Andere maken de appels zoet door er geitenmelk met plas gemengd aan de wortel te gieten. Om rode appels te hebben moet men ze op een zwarte moerbeiboom enten. Andere enten ze op stekelbesbomen om de hele zomer door vruchten te hebben tot Allerheiligen toe. Voorts hebben de liefhebbers van boomgewassen in alle landen noch verschillende andere appels die in smaak, kleur, grootte en tijd van rijpheid van elkaar zeer verschillen. Men zegt dat sommige van buiten op oranjeappels lijken, sommige op de mispels en sommige blauw zijn als dolle appels. In Holland achten vele de achiens meest, ja sommige zeggen dat die naam van de mela appio van de Italianen komt. Ook is het te weten dat deze koude landen de hete in menigte en verscheidenheden van appels ver overtreffen die daartegen hun oranjeappels, citroen, amandels en olijven hebben. Zo heeft de Heer zijn gaven de hele wereld door verspreid.
Vondel, Adam in ballingschap;
‘De vrucht is vers en rijp
En lekker op de tong, bekoorlijk in haar ogen
Zo wordt gevoelen, smaak, met een gezicht bedrogen
Drie zinnen treffen de appelbeet alleen.’
‘...bespiegel deze hemelvrucht
Die gouden appel, mild van sappen
Hij schenkt u hemelse eigenschappen.’ Dit naar de gouden appelen van het Paradijs.
Vondel, Op de lof van de Ystroom;
‘In nektar, op de Muiderbergen
Gewassen om Parijs te tergen
Hier groeit het al
Nu breekt de nijd haar hart en gal
Hier riekt de kruidgeur van de Molukken
En wat de wereld teelt in մ rond
Hier is het lekkerland te plukken
En de appels groeien in de mond.’
Als ‘Gulden appel ‘noemden de Osmanen de stad Constantinopel, later ook Wenen, die voor de verovering bijzonder lonend scheen.
Uit hortus eystettensis.
Duitse vormen.
(578) (a) Duitse namen zijn van, Aphel: appel, en tera of tra: boom, Affaldra en Affoldra bij Hildegard, Affalter, Apfelbaum. Appel en Opffel.
(b) Als Holzapfel, (Mala maciana) Butenappelbom, Hagapfel bij Kilian, Holtje, Holtike, Holtken, Hultzapfel, Piterk, Surholten, Surmelst, Waldapfelbaum en Wildappel.
(c) Naar verscheidene oude soorten, Augstappel, Borstorfer Apfel, Buschapfel, Buschapfel, Frauen- of Grasopffel bij Bock, Heckapfel, Heimelting of Hermalting zijn met Hergottsapfel en Heusling namen bij Bock, Kohlopfel en Paradeisopfle, Schragenapfel, Stromelting, Sussapfel, Weinapfel en Wurzapfel komen bij hem voor, Zwergapfel, Katling, Kirchenapfel, Kurzstelchen, Maidezizche, Pfalzenbaum, Postapfel, Rusling in Holland, Sauerlingsbaum, Sauapfelbaum, Maschanzker in Oostenrijk.
(d) De kleine vorm, Malus praecox, St. Johannisholz, -apfel en Paradeisopfle.
Verder Malzepfeli en Melzich Apel.
Als tafelappel die in juli te verkrijgen was Weisser Klarapfel, oude vormen, Berner Rosenapfel, Berlepsch, Gravensteiner, Kaiser Wilhelm.
Als bewaarappel werd het veel gebruikt omdat peren maar tot in januari goed bleven, Lagerobst, die tot mei goed bleven. Laat geoogste soorten noemde men winterappels, Winterapfel, die meestal pas na Kerstmis te eten waren. De bekendste was een relatief kleine appel, dieprode ‘Sampusapfel’ als Rotpassermaner die met Kerst gegeten werd, dan snel bederft en daarom in de voorgaande vastentijd aan kinderen, ouden en zieken gegeven werd. Verder de soorten die men als sap, most, bak of kookappel gebruikte, Backapfel of Kochapfel. De speciale Mostapfel werd gebruikt om er alcoholische dranken van te maken als Apfelwein, Cidre, klaren Schnpsen (Obstler en Calvados) als Kochobst was er de Behem-Apfel die zijn naam gaf aan de beroemde meelspijs van de Bohmischen Kche en vooral aan de Apfelstrudel.
Malling.
Later kwamen er Amerikaanse en Chinese soorten bij en zo ontstond een wirwar van kruisingen.
Nu is de Malus paradisiaca (paradijsachtig) een verzamelnaam voor appelrassen die als onderstam gebruikt worden. De laatste tijd wordt de aandacht meer verlegd naar de onderstam. Die zijn van duidelijke invloed op de grootte en de kwaliteit van de vrucht, maar ook op de boomgrootte en productie.
Decandolle deelde de wilde appel nog in twee soorten in. De ene noemde hij acerba: de Franse pommier a cidre, het begin van de cider appels. De andere, mitis; de Franse pommier a couteau, waarvan de tafelappels afstammen.
Het meest geteeld werden de appels in kloostertuinen. Franse monniken waren in Europa waarschijnlijk de eersten die in plaats van de sterk groeiende zaailingonderstam andere en zwakker groeiende onderstammen gebruikten voor het opkweken van vruchtbomen. ‘De ‘’Doucin’s en ‘Paradijs’ onderstammen voor appels maakten kleine boomvormen mogelijk.
Doucin’ zijn zwak groeiende onderstammen. Nog zwakker groeien de ‘Paradijs.’
Doordat de onderstammen onderling nogal verschillend waren en dus de appels die hierop gekweekt waren in opbrengst, groeikracht en dergelijke verschilden, zette prof Springer hier te Arnhem en R. Hatton in 1912 op het proefstation in East Malling, proeven op om hier verbetering in te brengen. Deze proeven waren zeer succesvol zodat elke kweker nu weet of je het over een M 27 of M9 hebt. De M staat voor Malling. Weet je de letter dan kan je de kwaliteit, eigenschappen van de onderstam aanvragen. De een geeft een sterke groei en wordt een hoge boom met een latere productie, een ander nummer geeft weer een zwakke groei die lage struiken vormt en een vroege productie. Met sommige van die nummers kan er het eerste jaar al wat geoogst worden.
Type I, Engelse breedbladige Paradies, groeit tamelijk krachtig, maar niet krachtig genoeg voor hoogstam.
De typen II, Engelse doucin, en IV, de vroege Holsteiner doucin, laten de plant matig groeien, terwijl de typen VII, VIII en IX tot de zwak groeiende onderstammen gerekend worden.
IX, Gele Metzer Paradies, groeit van alle onderstammen het zwakst, geeft wel het beste ooft en draagt al snel. De wortel is nog zwakker dan IV en licht breekbaar zodat je bij een meerjarige boom die zo uit de grond kan trekken. Er moet steeds een paal bij staan. Is weinig vorstgevoelig, zodat deze in Nederland vrijwel overal staat.
De typen X tot XVI zijn geschikt voor hoogstam.
XI, Groene Doucin groeit sterk op en kan zonder paal. Kan een kroon halen van 7-8m doorsnede, IX haalt niet eens de helft.
Deze zijn later weer gekruist met bloedluisresistente stammen die bekend zijn onder de nummers MM.
Stekken kan in mei/juni, 1% ibz, winterstek in december met iaz 50mg per liter. Zaad stratificeren vanaf september en in maart/april zaaien.
(=uit Hortus sanitatis)
Mythologie.
Vele jongeren denken dat de appel er zo altijd al heeft uitgezien. De ouderen zullen zich nog wel herinneren dat de appels van oude boomgaarden en boerenerven veel kleiner waren.
Vondel, in Jozeph in Egypte:
In paradijzen nestlen slangen
De slangen hangen boven Դ hoofd
Daar goude en blozende appels hangen
Dies wacht uw vingers, wacht uw hand
Noch vat de Dood niet met uw tand.’Die geur, smaak, grootte en vorm heeft de appel pas de laatste paar honderd jaar verkregen door cultuur.
In de oudheid was de oude appel maar klein, zuur en onaanzienlijk, een soort bos appel (Malus sylvestris). Onbewust zal je ook reageren met h, vreemd, altijd gedacht dat de appels er vroeger ook goed uitzagen en groot en lekker waren. Die gedachtegang is mogelijk beïnvloed door de mythologie waar over begerenswaardige en gouden appels wordt gesproken. De verboden vrucht uit de Bijbel wordt ook geassocieerd met de appel.
Om de appel goed te kunnen plaatsen duiken we dan ook even in de mythologie.
Griekenland.
Dionysus zou de ontdekker van de appelboom zijn geweest die hij aan Aphrodite (godin van de liefde) schonk waardoor de appel een erotisch uitstraling kreeg. Aphrodite schonk de 3 gouden appels aan Hippomenes die daardoor de snelvoetige Atalanta tot vrouw kreeg. Atalanta wilde alleen trouwen met diegene die sneller dan zij kon lopen. Hippomenes bereikte dat doordat hij de gouden appels op haar weg legde en Atalanta, als een echte vrouw, kon ze niet laten liggen en werd zo ingehaald door Hippomenes.
Eris (Eris appel) wekte, door de gouden appel die ze bij de bruiloft van Peleus en Thetis onder de gasten wierp, met de woorden: ‘Voor de mooiste’ de jaloezie van 3 godinnen op. Paris moest een oordeel vellen. De drie godinnen beloofden hem alle goeds, maar de koningin van de liefde beloofde hem de mooiste vrouw ter wereld en won. Op haar aanraden maakte hij een reis waarop hij Helena, de mooiste vrouw ter wereld, schaakte. Daaruit ontstond de Trojaanse oorlog die 10 jaren duurde.
Het is een appel waar de ongelukkige Tantalus naar grijpt, waar hij de helse pijnen mee kan verlichten, maar de takken springen telkens omhoog als hij ze zowat vast heeft, net als de stroom van hem wegvloeit als hij stopt om te drinken.
(88, 1942) De aardmoeder Gea laat in het verre westen gelegen tuin van de zeegod Okeanos bomen groeien die gouden appels dragen. Dit bij gelegenheid van het huwelijk van Hera en Zeus.
‘Waar Atlas de grenzen der hemel bewaakt,
en Hesperos dochters de gouden appelen
Daar staat een paleis, waar de koning der Goden
bruiloft vierde, daar bruist de nectar op
daar schenkt de aarde, de eeuw’ de, aan de Goden
het voedsel van het eeuwig leven.’ Euripides.
Die appels worden bewaakt door de 3 Hesperiden, goddelijke nimfen en de dochters van de nacht. Ze zouden de kostbare schat behoeden, maar er niet van eten. Omdat ze zich verleiden konden stuurde Juno de verschrikkelijke honderd koppige draak Ladon als wachter in wiens ogen geen slaap kwam. Hier haalde Hercules zijn appels. Hij wist niet waar de Hesperiden lagen. Na vele teleurstellingen kwam hij bij Atlas die het hem wilde vertellen als hij het hemelgewelf even wilde dragen. Nadat Atlas hem onderwezen had wilde hij het hemelgewelf niet terugnemen. Hercules vroeg hem om het hemelgewelf nog even vast te houden zodat hij een kussen op zijn schouder kon leggen. Vervolgens ging Hercules naar de wondertuin, versloeg de draak en plukte de appels.
De dichters hebben in hun verbeelding er een lusthof van gemaakt, schitterend van goud. Niet alleen waren de appelen van goud, maar zelfs de bladeren en de takken van de boom waren van dit edele metaal. Ovidius: ‘arborea frondes aureo radiante nitentes. Ex auro ramos, ex auro poma ferebant.’
De appel had Gea aan Hera, bij haar huwelijk met Zeus, geschonken als symbool van vruchtbaarheid. Die appel werd gebruikt om de jeugd te behouden. Het zijn gouden appelen, goud als symbool van de zon die bewaakt worden door de dochter van Hesperos: het westen.
Plinius verhaalt over dwergen die niets aten maar leefden van de geur van appels.
‘Eens reisde Acontius naar Delos waar hij de beeldschone Cydippe, de dochter van een zeer voorname Athener zag. Hij werd op haar verliefd, maar omdat hij haar niet durfde te vragen bedacht hij een list om haar tot vrouw te krijgen. Toen zij eens in de tempel zat, wierp hij haar een appel toe waarop geschreven stond: ԉk zweer bij het heiligdom van Artemis dat ik met Acontius zal trouwen.’ Het meisje nam de appel op en las het geschrevene hardop voor en wierp de appel daarna weer weg waarop Acontius naar zijn gasthuis terugkeerde om de loop der dingen af te wachten. Later wilde Cydippe ‘s vader haar aan een ander uithuwelijken, maar het meisje werd kort voor de huwelijksdag ziek en toen zich dat driemaal herhaalde vroeg de vader aan het Delphische orakel raad. Tot antwoord werd hem gezegd dat de woorden die in de tempel gesproken door Artemis gehoord waren en dat zij geen ander huwelijk kon aangaan zonder zich aan meineed tegenover de godin schuldig te maken. Daarop gaf de vader toestemming tot haar huwelijk met Acontius.
Uit J. Weinmanno.
Asgaard.
Appels kunnen niet goed tegen warmte, reden waarom ze in het noorden meer gekweekt werden en meer invloed hadden op de mythologie van die streken.
Een gouden vogel die in de tuin van de koning gouden appels zoekt komt voor in noordelijke verhalen.
Er zijn Ierse en Scandinavische verhalen van magische appels die in staat waren te verjongen, bijvoorbeeld de appels die de fatale wonden genazen. Die appels werden gestolen door de drie zoons van Tuirenn uit de tuin van Hisberna (Ierland|) Connlan kreeg van het elfenmeisje een appel. Daardoor dronk of at hij niets anders meer dan die appel en herstelde zich vanzelf. Connlan kreeg steeds meer verlangen naar het meisje die hem mee wilde nemen naar het land Moy Mell, de Vlakte van Genot waar geen verdriet heerst en geen zorgen zijn, waar je nooit ouder wordt. Hij ging met haar mee in haar currach (boot) en voeren de ondergaande zon tegemoet.
(88, 1942In de Noordelijke mythe was het de spijs der Asen die ze gebruikten om zich ermee te verjongen. Iduna was hun bewaarster in Asgard.
Sommige sagen verhalen dat de Nornen de wacht hielden over de gouden appelen die aan de takken van de boom des levens, ervaring en kennis hingen en dat zij slechts Iduna toestonden de vrucht te plukken. Iduna of Idoen, de verpersoonlijking van de lente of onsterfelijke jeugd, liet de goden, om hun genegenheid te winnen, proeven van de wonderbare appelen. Die wonderbare appels die eeuwige jeugd en lieflijkheid konden geven aan allen die ervan aten. Deze appelen werden als zeer kostbaar beschouwd en Iduna bewaarde ze in haar toverdoos. Hoe velen zij er ook uit nam, hetzelfde getal bleef altijd aanwezig om uit te delen op het feest van de goden. Toen werd Iduna door de bedrieglijke Loki aan de stormreus uitgeleverd die van de vruchten wilde eten zodat hij weer schoon zou worden en zijn kracht en jeugd zou hernieuwen. Maar ook de goden werden ouder en zagen hun jeugd en schoonheid verdwijnen. Zij ontdekten dat Loki de oorzaak was van haar verdwijnen en zette hem onder druk om haar terug te halen.
Samenvatting.
Hier wordt de godin Iduna van haar appelen beroofd, het tweede motief verwijst naar de welbekende Hesperiden appelen, zie Atlantis.
De jeugd, schoonheid en kracht die door Iduna verleend worden, symboliseren de herleving van de natuur in het voorjaar na de winterslaap, als de kleur en kracht bij de aarde weerkeren, die gerimpeld en grijs geworden is. (symbool van de appel, zie reclamespotje)
Gouden appelen.
De godin van de hemel, Freya, die ook de godin van de geboorte was, nam, toen zij hoorde dat koning Rerir bedroefd was omdat hij geen afstammeling had, een appel, het symbool van de vruchtbaarheid, uit haar eigen voorraad en liet die naar de koning brengen en liet die appel in zijn schoot vallen. Hij bekeek de appel eerst aandachtig en toen hij begreep waaraan hij dit geschenk te danken had snelde hij naar huis en gaf de appel aan zijn vrouw te eten. Tot zijn grote vreugde schonk ze hem een zoon toen haar tijd gekomen was, Volsung, de grote Noorse held.
Skirnir, dienaar en vriend van de wanengod Frey (vrijer) rijdt naar de schone Gerd en zegt: ‘Ik heb hier elf appels, geheel van goud, die zal ik u, Gerd, geven om uw liefde te kopen zodat gij zal bekennen dat er niet een liefelijker is dan Frey.’ Gerd antwoordt: ‘Die elf appels neem ik van u niet aan en geen mans liefde, nooit kunnen ik en Frey, zolang wij ademen, tezamen zijn.’
Uit Redoute.
Samenvatting.
De gouden appelen waarmee Skirnir Gerda tracht om te kopen herinnert ons aan de gouden vruchten die Hippomanes op Atalanta ‘s weg wierp en die haar de wedloop liet verliezen.
Appeleilanden.
Bij de Kelten vinden we ook het verhaal over het appeleiland, Ynys yr Avalon, waar Arthur na de slag van Camlan heenging om zich door de fee Morgan te laten verzorgen. Hier werden de 3 gouden appelen van Merlijn (Keltisch Merddhin) aan koning Arthur geschonken. Die werden aan het koninklijk hof bewaard en door een ridder gestolen. Vergelijk de gouden appelen die door Paris aan Minerva werden toegekend en de door Hercules geroofde gouden Hesperiden appels, verder met de appelen van Iduna.
In de Griekse mythologie komt als een plaats in de onderwereld het Elyson, Elysium voor. Elysion schijnt appeleiland te betekenen. Zo ook alisier, een voor-Gallische woord voor de lijsterbes. Hetzelfde geldt voor het Arthur’ s avalon en het Latijnse avernus of avolnus. De woorden zijn gevormd uit de Indo/Europese wortel ahol: wat appel betekent. Ook het woord Apollo is wellicht afgeleid van de wortel abol: appel, en niet van apollunai: vernietigen, zoals men gewoonlijk meent.
Begrafeniseilanden.
Pomono in de Middeleeuwen is vergelijkbaar met het appelrijke eiland van de Phaaken. Op het appeleiland Avalon, bij Plinius Abalus, liepen de zielen van de heilige koningen rond op de begrafeniseilanden.
Het Elysium ligt dichtbij de toegang tot de Hades, het is een gelukkig land waar het eeuwig dag is zonder koude of sneeuw, waar aan spelen, muziek en feesten nooit een einde komt. De bewoners kunnen ervoor kiezen wanneer ze maar willen op aarde te worden herboren.
Het is een zeer oud geloof dat de zielen van de afgestorvenen over een water varen dat het rijk der levenden met die van de doden scheidt. Het Harbardslied in de oude Edda wordt hiermee in verband gebracht. Een legende verhaalt dat de ziel van Dagobert, koning der Franken, tussen de jaren 628 en 638 door de H. Dionysus op een schip over zee gevoerd en aan de overkant door Engelen ontvangen werd. Waar lag die overkant?
Procopius van Caesarea, die Belisarius op zijn veldtocht in de jaren 527-547 vergezelde, spreekt over het eiland Brittia. Hij vermeldt een sage die hij van de inwoners vernomen heeft. 'De zielen van gestorven mensen worden naar het eiland overgevaren. Aan de kusten van het vasteland wonen onder Frankische heerschappij, maar van oudsher vrij van schatting, vissers en landbouwers die op de rij verplicht zijn dat overvaren te bezorgen. Die aan de beurt zijn leggen zich in de schemeravond te slapen. Met middernacht horen ze kloppen op de deur en geroep met doffe stem. Dadelijk staan ze op en gaan naar het strand en vinden niet hun eigen, zo menen ze, maar vreemde schuiten, stappen in en varen weg. Dan ontdekken ze dat de schuiten, hoewel er niemand te zien is, zo zwaar geladen zijn dat ze nauwelijks vingerbreed boord hebben. Na een uur varen landen ze, hoewel ze met hun eigen vaartuigen een etmaal nodig hebben om de afstand af te leggen. De schippers zien nog niets, maar horen een stem die aan iedereen, die in de schuit is, de naam vraagt. Zijn er vrouwen onder dan geven die de naam van hun mannen op. In Brittia aangekomen worden de schuiten dadelijk gelost en zijn dan zo leeg dat slechts het onderste van de kiel het water raakt.
De zielen gingen langs de Helweg naar het Noorden tot aan de zee en werden daar overgebracht naar Engelland. Dit Engelland is later verward met Engeland zodat Procopius dan ook van Brittia spreekt. De vele liedjes van Engeland varen houden hiermee misschien verband. In Oost-Friesland leeft het verhaal nog dat drieduizend zielen werden overgebracht naar Դ Witte Eiland.
Volgens Grimm geloofde men in Friesland dat de zielen zich inscheepten in eierschalen die men daarom na het gebruik indrukte omdat er anders mogelijk heksen in kunnen komen die de zielen plagen. In Holland doet men dat om te beletten dat er heksen mee naar Brittia varen. Zie Atlantis.
Paspoort.
Als koning of overwinnaar kreeg men een appel of appeltak aangereikt, dit was het paspoort tot het Elysion. De gouden appels waren in de Griekse en Keltische mythen paspoorten voor het paradijs. De oorspronkelijke prijs van de olympische spelen, een appel of appeltak, hield de belofte van onsterfelijkheid in wanneer hij, zoals dat behoorde, door zijn opvolger gedood werd.
Een kydonische appel of kweepeer zal zich bevonden hebben in de hand van de doodsgodin Athene, aan wie Pelops een offer bracht als zijn vrijgeleide naar de Elyseese velden.
In een ballade die tot de Schotse heksencultus behoort wordt Thomas de Rhymner gewaarschuwd niet de paradijsappels aan te raken die hem getoond worden door de koningin van Elphame. Zie Sneeuwwitje, die wordt symbolisch gedood door de appel maar wordt in het voorjaar weer tot leven gewekt.
Dat betekent dus, als men appel aangereikt krijgt, deze vrucht er niet is om te eten, maar om te sterven en op die manier eeuwig te leven.
Zonsondergang.
De Hesperiden verwijzen naar de zonsondergang. De hemel is dan groen, rood en geel, net als een vruchtdragende appelboom.
De zon daalt tot de kim alsof die op het water rust en dan duikt ze onder, nog een klein gedeelte en is dan geheel verdwenen. Het wordt donker, maar dan komt het twilight. Alsof de zon dan plotseling in al zijn gloed uiteenspat, zo schitterend rood verft zich de plaats waar die zonet is neergedaald. De zee, zo even donkergrijs, wordt paarlemoerwit en de nevelen doen zich eensklaps gelden als luchtgeesten uit een sprookje en maken van het halve uitspansel een kolossale o niet gestreepte regenboog. Onwillekeurig zwijgt men. Gelovigen en ongelovigen zwichten op dit moment voor deze geheimzinnige weelde. Dit gloeiende schouwspel duurt slechts kort en na enkele minuten verbleken de tinten. Het zwijgen wordt weer opgeheven. Maar het is alsof, na het verdwijnen van de dagvorst, de mensen zich inniger aansluiten, de stemming is veranderd. De mensen hebben een geheim bondgenootschap gesloten.
Dit zien we ook terugkeren in de Noorse en Griekse mythologie.
Pijnbomen werden gehakt om als brandstapel te dienen op het drakenschip van Balder (zon), de Ringhorn. Dit schip werd in brand gestoken wat een prachtig schouwspel opleverde dat elk ogenblik groter werd naarmate het schip de westelijke horizon naderde totdat het leek alsof de zee en de lucht in brand stonden. De goden keken treurig naar het brandende schip totdat die plotseling in de golven dook en verdween, zij wendden zich niet af noch keerden naar Asgard terug voordat de laatste lichtsprank was verdwenen en de wereld ten teken van rouw, in een mantel was gehuld.
De verklaring van deze mythe moet je dan ook zoeken in het dagelijks ondergaan van de zon (Balder) die beneden de westelijke golven verdwijnt, weggedreven door de duisternis (Hodur)
Balders dood herinnert ons aan Hercules dood op de berg Etna, de vlammen en de rode gloed van beide vuren dienen om de ondergaande zon te typeren.
Hesperiden.
Als de zon zich ‘s nachts onder de horizon bevindt, geeft de enigszins verlichte hemel daar de nachtelijke zonneomloop aan. De hemel licht op achter de horizon alsof daar fakkels aangestoken worden om feest te vieren. Dit is vooral in het Noorden goed te zien. De zon bevindt zich dus in het westen in een onderwereld, de twilight.
De zon die door de horizon als een bloedrode appel in tweeën wordt gesneden vindt in de golven in het westen een dramatische dood. Als de zon verdwenen is verschijnt de ster Hesperos.
Ook als een appel horizontaal in twee helften gesneden wordt zie je in het middelpunt van iedere helft de vijfpuntige ster. Deze ster was aan de liefdesgodin Aphrodite gewijd en de appel was de schenking waarmee de priesteressen de koning, de vertegenwoordiger van de zon, onder het zingen van liefdesliederen naar zijn dood lokten. De tuin van de Hesperiden was gevestigd in het verre westen, (de plaats van de ondergaande zon) omdat de zonsondergang een symbool was van de dood van de heilige koning.
Door een ‘appel’ aan te nemen werd men onsterfelijk, het was de toegang tot de in het westen gelegen appeleiland, het gelukkige land waar men eeuwig leeft. Zo zou men ook Adam en Eva in een ҅’Eysium’ kunnen zien.
Men had een andere voorstelling van de dood dan wij. Voor de dood was men niet bang, door roemvol dood te gaan kreeg verwierf men een beter leven en kwam terecht bij zijn verwanten en goden. Hun levensbeschouwing ging uit van een lot dat bepaald was, men was een werktuig van de goden en pas na de dood begon het ‘leven.’
Dodenrijk.
Het dodenrijk heette bij Israëlieten Sjeol, in het Grieks was dit de Hades, bij de oud Germanen was dit Niflheim. Bij vele zeevolkeren lag het dodenrijk bij de ondergang van de zon en maan. De dodenbezwering die zo veelvuldig voorkwam met de maan, hing waarschijnlijk samen met de gedachte dat de zielen van de gestorvenen in de maan woonden.
Meestal lag het dodenrijk in het westen gelegen, vrij onbekende en donkere eilanden. Dit waren de Brittia van de Galliërs, de Canarische eilanden van de ouden, Ynisvitrin van de Ieren, Avalon van de Engelsen of een uitvinding van de fantasie.
Zeer algemeen was het geloof van een lange en moeilijke weg naar het dodenrijk. Lag het dodenrijk aan de andere kant van een meer of vloed, dan ontstond de voorstelling van een dodenschip en van de vaarman. Men begroef de gestorvene dan graag in schepen of gaf de doodskisten de vorm van schepen. Men gaf het lijk een dodenmunt als vaargeld mee.
Het Gotische woord saivala: ziel, is verwant met saivs: zee of vloeiende, golvende kracht, de woorden ziel en zee zijn uit elkaar voortgevloeid.
De naam Helium is waarschijnlijk afkomstig van de oude Germaanse naam halja, hallia of hellia: hel. Bij onze voorvaderen was het de naam van de goddelijke macht die de zielen van de afgestorvenen met zich meevoerde. Van de naam halja zijn onze woorden heilig en heil afkomstig. Helgoland betekent heilig land, Hellevoetsluis.
Onder de ‘appel’, van de ouden zijn meer vruchten begrepen.
Symbool van volmaaktheid.
De appel lijkt meer door zijn ronde vorm als een symbool van volmaaktheid gekozen door de Europeanen. Voor de Romeinse keizers was ze het symbool van wereldlijke macht. Zo ook in de middeleeuwen. De rijksappel was een volkomen bol met boven op de beeltenis van Nike, de godin van de zege, die beeltenis werd later vervangen door een kruis. Als Reichsapfel is de appel in Middeleeuws keizerdom het symbool van bezit aanspraken en de scepter het teken van beschikkingsrecht. Maar deze appel, met zand of as gevuld, bedoeld als Memento Mori, tot teken van vergankelijkheid van alle aardse macht. Gevat is het in een Christelijk kruis als teken van heerlijkheid van de macht aanspraak van een hogere macht, maar staat er onder.
Bij de overgave van de rijksappel, met kruis, aan de nieuwe vorst wordt de volgende formule gehanteerd ‘Eccipe pomum aureum, quod significat monarchiam omnium regnorum.’ De betekenis ligt er dichtbij. De appel is een nederige en overal goed ontvangende schenking, maar tegelijk ook klein en door de schenker in de hand te houden om naar believen zonder beschadiging behandeld te kunnen worden.
De eerste rijksappel zou naar de sage, Alexander de Grote van goud gemaakt hebben. Deze appel kwam in het bezit van een koning van Arabië die hem als heiligdom bewaarde. Het was dezelfde koning die in zijn latere jaren de nieuwgeboren koning van Juda opzocht en de appel aanbood. Nauwelijks had het Christuskind de appel aangeraakt of die barstte doormidden als teken dat het aardse rijk voor het hemelse rijk wijken moest.
Jezus zit op de schoot van Maria en spartelt ongedurig. Maria geeft hem twee appels om hem zoet te houden. Hij werpt de eerste omhoog en de vrucht werd de maan, hij werpt daarna de tweede die de zon wordt. Maria, die dit zag, voorspelde hem toen dat hij Koning van de hemel zou zijn.
Aan Martin Luther wordt het citaat toegeschreven; Wenn morgen die Welt unterginge, worde ich heute noch ein Apfelbaumchen pflanzen.
Kerstappel.
In de middeleeuwen vonden de zogenaamde Paradijsspelen plaats. Het middelpunt was een met appels beladen boom. Als paradijsboom heeft ze zo aan het ontstaan van de kerstboom meegewerkt. Daar worden nog steeds appelen in gehangen.
Christus staat in het midden van de kerk als boom van het paradijs. Maria wordt afgeschilderd als de bloeiende en onvergankelijke tuin waarin de boom des levens geplant is die aan allen onbelemmerd de vrucht van onsterfelijkheid schenkt.
Veel sagen van appelbomen, die in de kersttijd te midden van sneeuw uitbotten, bloeien en vrucht dragen zijn, op deze allegorische opvatting van Christus gegrond. We hebben hier een voor de kerk van de middeleeuwen algemeen verbreide gedachtegang waaruit zich de oorsprong van de kerstboom, met inbegrip van appels en lichtversiering, als beeld van levensboom geworden boom der kennis en van Christus zelf als boom des levens en licht der wereld hoogstwaarschijnlijk laat maken. Als je een appel precies middendoor snijdt dan tekenen zich aan elke kant tien punten om de kern af. Die betekenen de tien heilige geboden waar de appel hen aan herinneren zou.
Heraldiek.
Tot de 18de eeuw droeg men bij processies appelbomen mee met een doodskop en een slang die een appel in de mond droeg.
De appel draagt leven met zich mee, maar ook de dood, zie Sneeuwwitje.
In alle mythen en sagen treedt de appel op als werktuig van vijandige krachten en onheil brengend onder de mensen. Het is de vrucht van de boom der kennis waardoor het mensengeslacht van de gelukzaligheid van het paradijs werd uitgesloten zodat aan rampspoed en ellende op aarde een enkele appel schuldig is. Van die eerste zondeval heeft de appel ook een verderfelijke macht overgehouden. Ook in sagen en poëzie ontmoeten we de demonische en onheilspellende symboliek van de appel, Sneeuwwitje en Wilhelm Tell, vergelijk onze twistappel.
In de wapensymboliek kan hij echter duiden op liefde, verjonging en levensvolheid. Vanwege zijn ronde vorm wordt de appel vergeleken met de aarde en is daardoor het attribuut en symbool van macht, de rijksappel. Symbool van volkomenheid, het koningschap, zie het Christuskind met een appel. Verschillende Mariabeelden worden ook voorgesteld met het Christuskind die een appel in de hand houdt, liefde en levensappel. Christus wordt hier bedoeld als de vrucht van het eeuwige leven die zijn moeder, als vertegenwoordigster van het mensengeslacht, de appel van het eeuwige leven reikt.
De appel dient als symbool van het Paradijs, onschuld en lust voor de mens. Dat zie je in vele sprookjes en vooral in het Arabische gebied. In de Christelijke Iconografie vertegenwoordigt het de gezamenlijke thema’s van zonde en verlossing ervan. Als de appel aan de boom hangt, met een slang, is het een symbool van verzoeking. In de handen van een mens is het symbool van zonde, de zondeval. In de handen van Christus staat het voor de verlossing van de erfzonde. Op afbeelding die het laatste oordeel weergeven houden verlosten de appels als symbool van weer veroverde paradijs in de hand. Typisch voor laat Middeleeuwse afbeeldingen zie je dat Maria het kind een appel geeft, dat betekent: Christus neemt de zonden van de wereld op zich en verlost daardoor de mensheid. Vooral bij de Mariaverering omvat de context ook dat Maria daardoor de macht overreikt wordt om de mensen van zonde vrij te spreken. Hierbij is er een samenhang met het al verklaarde symbool van Rijksappel. Daarbij wordt de voorstelling van Maria als ‘nieuwe Eva’ verder uitgevoerd, Eva die de appel aan zondaars verdeelt en Maria de hosties aan gelovigen verdeelt., of de slang met de appel aan de voeten van Maria als overwinning van de erfzonde. De appel stelt de mens voor de scheiding tussen een geliefd mens en persoonlijk voordeel. In enige versies van de sage werd Wieland de Smid door zijn eigen broer geholpen. Die is de beroemde boogschutter en jager en om hem te testen laat koning Nidung een appel van het hoofd van zijn zoon schieten, zie Wilhelm Tell. De gouden appel is een prijs die te tellen is om een echtgenoot te winnen, zie Hippomenes om Atalante of in de Grim sprookjes, Een- Twee en Drieoogje, Einuglein, Zweiuglein en Dreiuglein, de gouden vogel uit de ganzenhoeder of Eisenhans.
Uit Gesner.
Bijbel, Verboden Fruit:
Hebreeuws עץ החיים ez ha-chajjm, Grieks τὸ ξύλον τῆς ζωῆς, Latijn lignum vitae. Als aan een willekeurige Nederlander gevraagd wordt met welke vrucht Eva Adam verleid heeft, zal het antwoord in vrijwel alle gevallen luiden: de appel. Als we de Bijbel er echter op naslaan, zien we dat in de betreffende tekst helemaal geen appel genoemd wordt. Gesproken wordt over de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. In Genesis 3: 2, 3, 6, wordt alleen over een vrucht gesproken, Peri.
Het Hebreeuwse woord tappuach, vertaald als appel, komt diverse malen in de Bijbel voor. Genesis 2: 9 en 17 ‘De boom der kennis van goed en kwaad,’ maar van den boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult hij niet eten,’ 3: 6 ԅn de vrouw zag, dat de boom goed was om te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van de vrucht’ Jozua 15: 53 ‘Beth-Tappuah,’ 17: 8 ‘Het land van Tappuah behoorde aan Manasse, maar Tappuah zelf, bij de grens van Manasse’. 1 Kronieken; De zonen van Hebron; Korach, Tappuah,’ Spreuken 25: 11 ‘Een woord, in juisten vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen’. Hooglied 2: 3 ‘Als een appelboom onder de bomen des wouds,’ ‘verkwikt mij met appels,’ 7: 8 ‘De geur van uw adem zij als appels,’, 8: 5 ‘onder den appelboom wekte ik uՠ’. Joel 1: 12 ‘De wijnstok is verdord en de vijgenboom is verwelkt, granaatappelboom, ook palm en appelboom, alle bomen van het veld zijn verdord.’
Uit de context bij dit woord is niet zonder meer op te maken om welke vrucht het hier gaat; wel is het uitermate onwaarschijnlijk dat hier een appel wordt bedoeld. Uit die tekst heeft men een bepaald idee opgebouwd om de verboden vrucht. Concordantie geeft een summiere omschrijving van het soort boom waar het om gaat:
‘De boom die bedoeld wordt, verspreidde een weldadige schaduw, zijne vrucht was aanlokkelijk voor het oog, had een aangename smaak en welriekende geur, was goudachtig gekleurd en hing tussen zilverachtige bladeren. Geen enkele bekende soort beantwoordt geheel aan deze vereisten, de kweepeer, de citroen en de appel worden ervoor gehouden, de laatste echter met het minste recht, daar het klimaat voor deze vrucht niet gunstig is. Waarschijnlijk wordt de abrikoos bedoeld, daar zij het meest met de beschrijving overeenkomt en in Palestina zeer overvloedig is.’
De naam gebruikt in Leviticus 23: 40 is Peri es Hadar, dat wil zeggen ԥen vrucht van een prachtige boom.’ Het woord Hadar betekent letterlijk pracht of pronk en slaat niet op de soortnaam. De naam komt al eerder voor als een van Ismael’ s zonen. Zowel in Genesis als in Leviticus wordt van peri, letterlijk vrucht gesproken.
Naar Jozua lag de appelstad, Taphua, in Israël, maar lag daar ook het Paradijs? Is de verboden vrucht wel dezelfde als degene die opgebouwd is uit latere teksten?
Paradijs uit Liber Floridus.
Samenvatting.
De in aanmerking komende soorten overziende komt geen van de behandelde vruchten echt in aanmerking als de vrucht van het paradijs. De appel valt in ieder geval af omdat ze als vrucht niet aantrekkelijk genoeg is, vooral ten opzichte van al die heerlijke tropische vruchten. Hoewel... het Arabisch voor appel is Tufah, de Rabbijnse literatuur vermeldt bereiding van appelsap en appelcider, in de Kabbala vinden we de appel ook als verboden vrucht.
De kweepeer bezit geen aanlokkelijke smaak en is ook niet zo’n sierlijke boom. Volgens Dalman is de Arabische naam voor de kwee safardschal. De kwee komt in de Bijbel niet voor, wel in het Rabbijns Hebreeuws (Mishna en Talmoed) en wel onder drie namen, havush, parish(?) en aspargal.
De Citrus werpt qua afkomst vragen op en past ook niet in de rest van de tekst, omdat de vrucht te hard, te scherp en moeilijk verteerbaar is en de boom is ook te klein. Ook als ze de vrucht van Leviticus zou zijn is die naam daar anders dan gebruikt in de andere teksten. Hoewel, in de dikke schil zie je een spleet die op een beet lijkt. Van de slang? De slang met de appel in de bek is het symbool van het kwaad.
Blijft over de abrikoos die door de meesten wordt voorgesteld als de vrucht. De vrucht is niet geel en past niet geheel in het ideaalplaatje van de verboden vrucht. Ook Moldenke, toch de autoriteit op dit gebied, lijkt het niet helemaal waarschijnlijk dat de abrikoos bedoeld wordt. ‘De context van de vers schijnt te wijzen op de bladeren van zeker geboomte om gesneden te worden.’
Dit is reden genoeg om nog enkele andere vruchten te bezien, waar dan vooral op de volgende tekst gelet wordt, Genesis 3: 7: ‘En zij bemerkten dat zij naakt waren; zij hechtten vijgenbladen aaneen en maakten zich schorten.’ Het vijgenblad zou voorkomen in Genesis 3: 7 en komt dan verder in een periode van 2500 jaar echter niet meer voor. En inderdaad: de vijg heeft bladeren waarmee de schaamte bedekt kan worden. Vele autoriteiten nemen dan ook aan dat de vijg, vooral de grootbladige, Ficus sycomore, gebruikt werd om de schaamte te bedekken. Waeker vermeldt dat de Ficus carica de boom des levens vertegenwoordigde bij de Egyptenaren en dat een van hun goden de vijgen aan de sterfelijke presenteerde die het waard waren het eeuwige geluk te verwerven. Mogelijk doelt hij hier ook op de Ficus sycomorus. Nancy Peelman noemt deze niet alleen de levensboom van de Egyptenaren, maar stelt deze soms gelijk met de boom der kennis die ook wel paradijsappel genoemd wordt.
Van Beverwijck: ‘Onder al het ooft zijn de vijgen altijd in grote achting geweest en zo om haar liefelijke smaak als omdat zij van beter sap zijn dan andere vruchten. En Bacon, kanselier van Engeland stelt die in 4 Hist. nat. 11 boven alle vruchten die de natuur voortbrengt zo dat hij gemakkelijk de mening van de oudvaders Irenaeus en Tertullianus zou toestaan die de vijg gehouden hebben voor de vrucht die onze eerste voorouders in de lusthof verboden was. En daarom zouden het wellicht de Indiaanse vijgen van Brochard zijn die Paradijsappelen genoemd zijn... Ik weet niet (zegt Bacon) of hun mening gegrond was op enige plaatsen van de oude rabbijnen of dat zij naar de dubbele betekenis van het Griek woord Sycos keken waarmee niet alleen de vrucht, maar ook de vrouwelijkheid genoemd werd waarmee ze willen zeggen dat het de vrouw was geweest, die tot het overtreden van Gods gebod haar man gebracht had.’
Dus was de vijg, volgens de ouden, onder de vruchten die ze kenden, het meest in aanmerking komend als een verleidelijke vrucht. De vijg voldoet echter lang niet aan de tekst zoals we via diverse passages in de Bijbel mogen veronderstellen dat ze er ongeveer uit zal zien. Vijg als naam is mogelijk, net als de appel, een meer algemene omschrijving van een vrucht geweest. Brochard, hiervoor vermeldt bij van Beverwijck, een Duitse monnik die in 1300 een reisbeschrijving over het Heilig land gaf vertelt over de vijg: ‘Bovendien vindt men er noch andere zeer kostelijke en een wonder zeldzaam slag van appelen die van hen Paradijsappelen genoemd worden en groeien op de wijze en tot een grootte als de aller zwaarste druiventrossen in zo grote menigte bij elkaar dat zij een middelbare korf uit maken, de kernen daarvan zijn de appelen zelf zodat men vaak honderd appels en soms wel meer op een hoop vindt als een bos druiven, elk zo groot als een ei met een vaste geel kleurige huid of schors overtogen en als die er af is geeft het een zoete en lekkere vrucht. Deze boom blijft niet langer dan twee jaren in het leven, maar vergaan en verdroogt spruiten er andere takjes uit. De bladeren zijn zo lang dat ze bijna een mannen lengte te boven gaan en de breedte is zo groot dat twee bladeren gemakkelijk een mensen lichaam kunnen bedekken.’
Het is duidelijk dat deze appelen bananen zijn, waar de oudvaders over spraken naar dit verslag als een soort van vijgen. Gedroogde bananen worden dan ook vijgenbananen genoemd, groen geplukt en zo gedroogd werden ze door Morstatt vijgenbananen genoemd. Zo wel in het begin van deze eeuw door de Joden, of onder de naam pisangvijgen, in Amsterdam verkocht. Zie Musa.
Heiligen.
H. Adalbert (Aalbrecht, Albertus) van Praag. Hij kwam uit Ierland en was een van de apostelen van Friesland. Eens verbleef hij te Egmond en na er het Evangelie verkondigt te hebben nam hij afscheid, beloofde dat hij terug zou keren als de korrels van een appel, die hij in het vuur had geworpen en verbrand werden, zouden kiemen en groenen. Dit gebeurde enige tijd daarna en Adelbert hield zijn woord en kwam weer te Egmond.
De Heilige Ingenuinus maakte in de nabijheid van Brixen, (Tirol) een schone hof die het Paradijs voorstelde, maar echter voor niemand zichtbaar was. De Heilige Albuinus kwam en haalde er enige appelen uit die nog onder de naam van St. Albuinsappelen gekweekt worden
Een vrouw bracht de H. Brigitta uit Schotland zekere appelen ten geschenke. Toen juist kwam aan de deur van de heilige enige melaatsen en baden om een aalmoes. Brigitta zei tegen de vrouw dat ze de appelen aan deze ongelukkige zou geven. Maar de vrouw antwoordde dat zij de appelen gebracht had voor haar en de nonnen en niet voor de melaatsen. Brigitta berispte haar en voorspelde dat voortaan alle appelbomen van de boomgaard van de vrouw verdrogen en altijd onvruchtbaar zouden zijn. En het gebeurde alzo.
Keizer Maximianus Galerius zond naar Cesarea zijn plaatsvervanger Apricius, een grote vijand van het christelijk geloof. Hij liet de Dorothea pijnigen op de pijnbank, maar zij bleef standvastig. Van Christus sprekende zegde ze: Ԉij is mijn bruidegom en nodigt ons uit om naar de tuin der lusten te komen. Daar zijn appelen van wonderlijke schoonheid die op alle tijd vers blijven, daar zijn leliën en rozen en ontzaglijk veel bloemen die nooit verdorren en verdrogen’ Toen men enige tijd na die pijniging haar ten dood leidde, zei een zekere Theophilus tot haar: ‘Wel aan Dorothea, doe mij het genoegen dat gij uit het hof van uw bruidegom wat van die appelen en rozen stuurt die je ons zo aangeprezen hebt. En ze antwoordde met grote zekerheid en vertrouwen: ҉k zal het zonder twijfel doen.’ Toen ze nu knielde en haar gebed deed en op de slag van het zwaard wachtte, verscheen een engel in de gedaante van een kind die een korfje bracht waarin drie zeer schone appelen en drie wonderlijke rozen zaten. En Dorothea zei tegen hem dat hij die naar Theophilus zou brengen en ze van haar te geven zeggende dat dit de appelen en rozen waren waarvan ze gesproken heeft als bruidegom Jezus Christus. Op dezelfde tijd dat Theophilus aan anderen verhaalde wat hem verteld was, dat ze hem appelen en rozen zou sturen en dat nog wel in het hartje van de winter, kwam het kind bij hem en deed hem de boodschap. Daar kwam hij tot inkeer en bekende de macht van de Heer en veranderde zijn hart, begon te roepen en te belijden dat Jezus Christus de waarachtige God was. Apricius was hierover razend en liet hem wreed pijnigen en beval dat men hem zou krabben met stalen tanden en branden met vlammende toortsen. Daarna liet hij hem het hoofd afhouwen. Zo stierf hij.
De apostel Matthias kwam in dienst bij Pilatus en werd de lieveling van de rechter. Hij werd er tuinbewaarder. Nu gebeurde het dat zijn vader in de hof van Pilatus was gedrongen en er appelen wilde stelen. Matthias, die zijn vader niet kende zegt de legende, sloeg hem dood. Daarna trouwde hij met zijn eigen moeder die hij ook niet kende (hetzelfde wordt, met meer reden, verteld van Judas, een soort Oedipus?)
In sommige streken is Matthias de oofstschenker. Op zijn feestdag gaan (of gingen) de landbouwers bij het krieken van de dag naar de boomgaard en schudden er de fruitbomen of roepen zeer luid opdat er veel ooft komt zodat het overal klinkt of galmt. In enige dorpen klimmende de kinderen op de fruitbomen en schreeuwen:
‘De H, Matthias bidde ik
Hij wil met ooft beschenken mij
Zo ver in de gaard men hore mij!’
Of: ‘Matthias, Matthias, geeft ons appelkens en peerkens.’ Elders nog neemt de huisvrouw voor de dageraad, een jongen op de rug en loopt er mee in de boomgaard rond en roept: ‘Op St. Matthias dag draag ik de jongen hier; waar mijn stemme schalt en moge ooft in overvloed wassen.’
Folklore.
In de volksmond is de adamsappel zo genoemd omdat Adam van de genoten appel een stukje in de keel is blijven steken. De appel als verboden vrucht in de tuin van de buurman ontvangt veel begrip.
Voorts is de appel ook om andere reden bekend geworden. De appel van Wilhelm Tell. Hoewel, Wilhelm Tell, dat was al eerder gebeurd. Egil, de broer van Wieland, was een buitengewoon schutter. Koning Nidung beval hem een appel van het hoofd van zijn kind te schieten. De appel waardoor Isaac Newton tot de wet van de zwaartekracht kwam, er wordt verteld dat een vallende appel, toen hij ook de maan zag, hem het idee gaf dat zowel appel als Maan aan dezelfde zwaartekracht onderhevig zijn. Dit markeerde dan een stap in zijn ontdekking van de algemene zwaartekrachtswet.
In de sagen kwam de appel veel voor, zoals bij sneeuwwitje en met de appel van Eva. Dit leidde ertoe in sommige streken, dat je van vreemde vrouwen geen appels mocht aannemen of dat appels eerst gewijd moesten worden. Kinderen mogen geen appels of ander fruit aannemen van vreemden, de geefster zou een heks kunnen zijn en dan zou je een levende pad in de maag kunnen krijgen. Eet dus geen appels zonder hem schoon te wrijven, anders ligt de duivel op de loer (349).
Appels zonder pit zijn behekst. Laat je echter de eerste beet vallen, dan schaden ze niemand.
Vele jaren geleden woonde er te Berghuizen een heks, Henderkien K. De schooljongens zouden bij haar nooit appels van de boom plukken en als ze er een van haar kregen, gooiden ze die weg zo gauw ze uit het gezicht van Henderkien waren. Niet opeten, zeggen ze tegen elkaar, ‘anders krijg je een pad in je broek.’.
De legende van de Paradijsappel.
Ten tijde van Godfried van Bouillon kwam een appel aangedreven op een grote rivier, de Eufraat die uit het Paradijs vloeide. De scheepslieden vingen de appel en toen ze aan de neus hielden roken ze een onuitsprekelijke zoete reuk die uit de appel kwam. Geen enkele durfde echter in de appel te bijten, uit angst of Դ goed of kwaad zou zijn. Een echter verbande zijn vrees en beet er in. Hij smaakte zo goed dat hij de hele vrucht op at. Toen was hij zo verzadigd dat hij gedurende 11 dagen niets meer at. Zijn vrienden verwonderden zich dat hij zolang zonder eten en drinken bleef en zeiden tegen hem ‘Je moet eten en drinken of je zal sterven,’ Hij antwoordde dat hij honger noch dorst voelde. Maar ze lieten hem niet met rust zodat hij toch at en dronk. Nauwelijks had hij lichamelijk voedsel genomen of hij verloor de zoetigheid van het Paradijs en had honger en dorst als ieder ander.
Ook is er een appel in de Arabische nachten die een genezing gaf bij alle ziektes. De appels van Istakhar waren aan een kant zoet en bitter aan de andere kant.
Vruchtbaarheid.
Het erotische beeld van de mythologie werd ook aan de appel toegedacht. De appel als symbool van de manlijke natuur, appels eten mogen: niet impotent zijn. St. Nicolaas heeft drie appels in de handen, heeft 3 kinderen in de badkuip en schenkt ook appels.
Men leest dat Freya’s beeld, dat door Karel de grote te Magdenburg vernietigd werd, drie gouden appelen in de linkerhand droeg. Ursinus schrijft over Venus, wat door Koning vertaald is:
‘Vrou Venus draagt een bol of appel in de hant.
Zoo streel de vrou den man, en stook ‘s zijn minnebrant.’
Als er bij een afbeelding van de H. Familie geoogste vruchten afgebeeld worden wordt er op de wonderbaarlijke vruchtbaarheid van Maria of Annas gewezen. Een barokke afbeelding is te zien in Rubens Heilige familie onder de appelboom.
Naar oud Germaanse voorstelling is de appel het symbool van de moederborst en aankomende liefde. Appels zijn lieflijk en wekken liefde. De man neemt de vrucht, kust die werpt hem naar een vrouw, die op haar beurt de vrucht kust en hem naar een ander werpt en zo verder. Vandaar het spreekwoord: ‘Appels zijn lieflijk en wekken liefde.’ Als een jongeman een meisje een appel in de hand drukte dan betuigde hij zijn liefde. Heeft zij niet lief, dan laat ze de appel vallen. Voor het bruidspaar droeg men een schaal met appelen. Als symbool van vruchtbaarheid verschijnt de appel op de huwelijksdag. De bruid droeg een appel op de borst die ze ‘s avonds voor 12 uur met haar man delen moest zodat ze later de kinderen licht kreeg. Volgens het volksgeloof mag een meisje niet eerder trouwen dan nadat zij een appel dusdanig kan schillen dat die schil een geheel blijft vormen waarna zij de schil over haar rug moet gooien, uit de kronkels die dan gevormd worden kan zij de naam van haar aanstaande lezen. Als de appelschil achter de rug valt en heel blijft wordt het een goed huwelijk, gebroken wordt het donderen. Meisjes die te jong waren of onhandig vielen door dit gebruik dus af.
De appel is een oude omschrijving voor de vrouwelijke borst.
Bij Johann Wolfgang van Goethe zegt Faustus in de Walpurgisnacht:
‘Einst hatte ich einen schnen Traum: Da sah ich einen Apfelbaum, Zwei schne pfel glnzten dran; Sie reizten mich, ich stieg hinan.
Und die Schne antwortet:
Der pfelchen begehrt Ihr sehr, Und schon vom Paradiese her. Von Freuden fhl ich mich bewegt, Da auch mein Garten solche trgt.’.
Een appel zou lang leven voorspellen, maar ervan dromen na de bloei zou dood voorspellen.
Je knijpt een appelpitje tussen twee vingers en terwijl die wegspringt zeg je (jongen of meisje)
‘Pitje spring oost, pitje spring west
Pitje spring in mijn zoeteliefs nest.’
Een pit gewreven tussen vinger en duim geeft de richting aan waaruit de verliefde komt. Wil je weten of dit gauw zal zijn, snij dan op 30 november een appel door en tel de pitten. Zit er een even getal in dan is het gauw, zijn het er oneven dan moet je nog wat geduld hebben. Heb je per ongeluk wat pitten doorgesneden dan zal het je slecht vergaan en eindig je als weduwe/naar. Op 30 november, de dag van de H. Andreas en de schutspatroon van de ongehuwde, probeer je van een weduwe een appel cadeau te krijgen. Heb je die appel dan eet je er eerst de helft van op en de andere helft leg je Գ avonds onder het hoofdkussen, dan droom je van de toekomstige echtgenoot. Heeft een meisje veel vrienden en kan ze tussen hen niet kiezen, dan doet het klokhuis het wel voor haar. Ze legt net zoveel klokhuizen voor zich neer als ze vrienden heeft en neemt ze een voor een op en gooit ze in het vuur terwijl ze de naam van die vriend uitspreekt. Knalt het klokhuis in het vuur, dan ‘barst’ de man met de door haar genoemde naam van liefde. Maakt het klokhuis geen geluid, dan is hij niet verliefd op haar.
De appel was in de oudheid om zijn zoetheid en schoonheid het symbool van liefde en vruchtbaarheid. Het overreiken of toewerpen van een appel gold als een liefdesverklaring, zie het mythologische verhaal van Paris. In de christelijke kunst werd hij het beeld van de bekoring en boosheid zowel om het verhaal van de zondeval als om de klankovereenkomst van mաlum: appel, en malum: het boze, het symbool van de bekoring en van de zonde.
Symbool van vruchtbaarheid en zo van verzoeking.
Spreekwoorden.
De appel valt niet ver van de boom, dat wil zeggen de kinderen lijken op hun ouders, in Duits Apfel fallt nicht weit van Stamm en in Fries: de apel falt net fier fen ‘n beam. Ook, de appel smaakt bomig, de kinderen lijken op de ouders.
Een rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand, 1 slechte man in een gezelschap bederft vaak alle anderen.
Voor een appel en een ei, dat is’ goedkoop, iets van weinig waarde, Frans avoir quelque chose pour des nefles. (dus voor mispels)
Een zure appel doorbijten, dit voor een onaangename zaak die moet gebeuren, Duits in den sauern Apfel beiszen dat al bij Luther gezien wordt en in Fries: hy moast fen in sure apel bite
Een schip met zure appelen, dat is een opkomende zware hagelbui, in Fries: der komt in skip mei sure apels oan en in Duits: Ein Schipp vull sure Appln.
Gouden appelen in of op zilveren schalen, dit is bij redenaarskunst, het is een meesterstuk van welsprekendheid zie Spreuken 25:11: ҅’en reden op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in silvere gebeelde schalen.’
Iemand liefhebben als de appel zijner ogen dat is als het dierbaarste dat je bezit, de appel als het symbool van het levenslicht, zie Spreuken 7:2: ‘Bewaart mijn geboden... en mije wet, als de appel uwer ogen.’
Een appeltje voor de dorst, dat is wat je op zij legt en bewaart om dit in tijd van nood te gebruiken, het Engelse to keep an apple for the thirst en Franse garder une poire la soif.
Een appeltje met iemand schillen, dat is een netelige zaak met hem afhandelen.
Een appelflauwte krijgen, dat is gemakkelijk in bezwijming vallen. Dat de flauwte zo weinig te betekenen heeft dat men door het eten van een zure appel weer beter wordt.
De appelman, of appelmannetje, komt om zijn geld, dit is gebruikelijk voor diegenen die in Դ najaar ziek worden omdat ze te veel vruchten gegeten hebben.
Appelgrauw, voor een paard.
Een appeltje over iets opgooien, dat is over iets polsen.
In een zure appel bijten, dat is van de nood de deugd maken.
Voor een appel en een ei, dus bijna voor niets.
Je kunt mij geen appelen voor citroenen verkopen, dat is je kunt me niet bedriegen.
Die zijn lichaam bewaart, bewaart geen rotte appel, dat is zorg dat je gezond blijft.
Die appels vaart appels eet.
Hij is er gezien als een rotte appel bij de groenvrouw, dat is men moet niets van hem hebben
Als de appel rijp is valt hij, als is ‘t ook in een moddersloot, dat is als een meisje tot haar jaren gekomen is, geeft ze toe aan de liefde.
Appelen in de mand, dokters aan de kant, zo gezond zijn ze.
Voodoo.
Ook werd de appel gebruikt voor een soort voodoo. In Marseille nam men een appel en stak er rondom naalden in en zoveel speldenprikken er zijn, zoveel steken krijgt de vijand in zijn hart zodat die weldra bezwijkt.
Beschutting.
De appel was heilig en kon niet door de donderende hamer van Donar geraakt worden. Neigde een van zijn takken over het dak van een huis dan was de bewoner ook tegen de bliksem beschut, daarom plantte men ze graag in de buurt van woonhuizen. Met dit geloof hangt het tezamen dat aan de boom allerlei wonderwerkingen toegeschreven werden.
Vele sagen en sprookjes weten dat de duivel door een verstandig man de boom in gelokt zou zijn en door de daarin rustende wonderkracht vast geband werd en zo van zijn goddeloze voornemens moest afzien.
Ook wordt deze boom gebruikt als wensroede. De vermeende wonderbare werkingen van de boom werd op de appel overgedragen waaraan vele bijgelovige gebruiken sluiten. Had iemand, zo is in vele plaatsen het geloof, aan de handen hatelijke wratten die niet wijken wilden, dan moet men ze stilzwijgend driemaal met een appel bestrijken en de appel onder de trap leggen waar die vermurwt. Zo gauw dit gebeurd is zijn de wratten verdwenen.
Als heilige appel geeft het ongeluk om een boom of boomgaard te rooien.
Levensgeest.
Uit de oude vriendschap tussen mens en appelboom ontstonden alleraardigste gebruiken. Op de ұ2deӠgaan mensen in Devonshire, wassailing, in de fruittuin met een melkkan cider en spreken onder de boom ‘Health to thee, good apple tree. Well to bear pocket fulls, hat fulls, peck fulls, bushel bag fulls.’
Zijn er appels van de boom gevallen en ga je ze oprapen, laat er dan twee liggen. Rondwarende geesten komen daarvan in een goed humeur.
Zo ook het aanspreken van appels met nieuwjaar in de Pfalz: ‘Ik wens jou en het nieuwe jaar dat jullie goede vruchten zullen dragen.’ Dit gebruik zien we ook op andere plaatsen. Ook werd er door de takken geschoten of geschud, de sluimerende geest van wasdom zou opgewekt moeten worden is mogelijk de grondgedachte van dit gebruik. Een appelboom zal overvloediger vrucht dragen als een vrouw in de tijd van verwachting een vrucht eet.
Een appel wordt na de oogst hangen gelaten voor de woudgeesten en feeën, de spaarappel.
Wanneer een jong appelboompje voor het eerst zijn appeltje bijdraagt moet je met een grote mand komen om de enkele vruchten daarin te leggen. Het boompje zal dan voelen dat je veel van hem verwacht en de volgende jaren geweldig zijn best doen. De eerste appel aan een jong boompje moet altijd worden opgegeten door een vrouw die veel kinderen heeft gehad, dan zal het boompje overvloedig dragen de komende jaren. Eet je een appel van een boom die buiten het seizoen nog bloesems heeft, dan zal er een familielid sterven, elders gelooft men dat er fortuin op komst is.
Snoei.
Je snoeit een appelboom in de winter omdat de sapstroom dan vrijwel stil staat. Dat is in de maanden november tot en met februari. Maar als het vriest snoei je niet, dan heeft de boom te veel te lijden en kan beschadigd worden.
Snoei de eenjarige twijgen (dit jaar gegroeid) terug zodat er nog een 4 a 5 knoppen over blijven. De bovenste knoppen hiervan zullen gaan uitlopen. De onderste knoppen worden de bloemknoppen.
Het volgende jaar snoei je de twijgen die uit de bovenste knoppen zijn uitgelopen op de onderste bloemknoppen.
Onderhoud snoei is de snoei die er voor moet zorgen dat de boom in een goede vorm blijft. Meestal worden hierbij de dode, zieke en kruisende takken verwijderd.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/