Cynara
Over Cynara
Artisjok, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Uit Fuchs.
Een geslacht van distelachtige meerjarige kruiden, soms zijn ze stekelig.
10-12 soorten komen voor in het M. Zeegebied.
Bladen zijn gewoonlijk groot en verschillend gelobd.
Bloemhoofd is groot en staat op het eind van de twijgen, violet, blauw of wit.
Asteraceae, Cynara klasse.
Cynara cardunculus, L.(distelachtig) De veerdelig ingesneden bladeren zijn grijzig van boven en witviltig van onderen.
In juli tot september zie je de grote violet/blauwe distelbollen op de grote stengels verschijnen.
Die heeft omwindselbladeren in de violetblauwe bloemen die op doorns uitlopen. Om het te kunnen eten wordt op het eind van de zomer het blad bij elkaar gebonden zodat alleen de top onbedekt blijft en na drie weken zijn de bladeren bleek en zacht. De bladribben, de hartbladen en de mergachtige stengel zijn dan eetbaar en kunnen in verscheidene toebereidingen gegeten worden.
De kardoen is een decoratieve plant van een ruime meter hoog.
In de winter beschermen.
De plant is ook naar Z. Amerika gebracht en heeft zich daar op de pampa’s in ontzettende aantallen vermenigvuldigd.
Uit Kreta en is beschreven in 1658.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a)’De verwilderde of verergerde stekelige soort van dit gewas dat van sommige Spinosa Cinara genoemd wordt, dat is doornachtige artisjokken, is van Palladius in het Latijn Carduus, dat is eigenlijk distel, genoemd geweest, in het Italiaans cardo, in het Spaans cardos, in het Frans chardons. Fuchsius (en vele andere met hem) is van mening dat ze de echte Scolymus of Scolymos van Dioscorides is. Dan deze onze artisjok komt beter overeen met dat gewas dat Theophrastus en Plinius Cactos noemen, hoewel dat ze geen kruipende en ter aarde verspreidt liggende stelen uit haar wortels voort brengt. Dan de woorden van Theophrastus aangaande de Cactos luiden aldus: ‘Cactos, zegt hij, groeit nergens elders dan in het eiland Sicilië en brengt heel dicht bij haar wortel ettelijke omgebogen en ter aarde liggende stelen voort en heeft brede bladeren die met doornen bezet zijn, haar geschilde stelen zijn goed om te eten en wat bitterachtig van smaak en mogen in pekel gelegd of bewaard worden. Naast deze lage of liggende stelen brengt het noch een anderen steel voort die Pternix genoemd wordt die ook geschikt is om te eten, maar kan niet bewaard of lang goed gehouden worden, de vrucht is doornachtig in het aanzien en is ook eetbaar nadat de wolachtige zaden er uitgenomen zijn, ja van smaak het binnenste van de wilde dadelboom (in het Latijn Palmae cerebrum) heel gelijk. Deze vrucht noemen ze scalia in Sicilië of, zo Plinius schrijft, ascalia of ook ascaleros, zoals Athenaeus zegt.’
Engelse prickly artichoke of cardoon, Franse chardonette en Duitse Cardone, Cardune, Cardy of Kardon, spanische Artischoke. Kardoen komt van Frans cardon uit de 16de eeuw, van carde: stekelige bloemhoofden, van Provençaals en Italiaans cardo: distel, van Latijn carduus.
In oud Egypte was dit een geliefde groente. Een Egyptische koning beschreef dat hij bij een veldtocht in Libië de wilde distel, kinara, verzamelde. Handeldrijvende Grieken noemden de plant skolymus. Op afbeeldingen in Egyptische grafkamers is de kardoen of artisjok te zien. In de 8ste eeuw v. Chr. kwam het naar Griekenland, 2de tot 4de eeuw na Chr. naar Z. Italië en pas in de 15de eeuw naar boven Italië en Frankrijk.
De var. minor was de kardoen, var. major was de artisjok.
Uit W. Woodville.
Cynara scolymus, L. (Grieks skolops: distel, skolymos: een eetbare distel) De bladeren zijn meer dan een halve meter lang en vrij breed, ook zijn ze diep ingesneden.
Vormt een bladrozet dat in het voorjaar uitgroeit tot een ruime meter tot de purperen bloemknoppen verschijnen.
Artisjok is kleiner en minder stekelig dan de kardoen, maar met grotere en meer vlezige bloemen, met een tot 12cm dikke bloemknop. Mogelijk is het een vorm van de kardoen. In het wild is artisjok dan ook niet bekend.
Is beschreven in 1548.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Dit gewas is in het Latijn Cinara genoemd en dat alleen, als sommige geloven, naar de as (in het Latijn Cineres) die men omtrent de wortels legt om dat beter te laten aarden, Galenus heeft het nochtans in het Grieks Kynara genoemd.’
Cynara stamt of van as of van het Griekse kyon: een hond, de omwindselbladen lijken op hondentanden. Het is een verachtelijke betekenis zoals we die vinden bij Galenus, het betekent hondsdoorn, een stekelig gewas. Of naar het eiland Cynara in Aegische zee genoemd waar ze veel gecultiveerd werd.
Dodonaeus (b) ‘In Frankrijk en Nederduitsland heet het artichautz of articiockenen, in Itali archiocchi, in Spanje alcarrhosa, in het Engels artichoques. Sommige hebben het in het Latijn naar de Franse en Italiaanse namen Articocalus en Articoca willen noemen.’
De naam en de plant komen in Duitsland voor in 1556 als Artischock waarna L. Fuchs in 1543 welscher Distel vermeldt. Welsch betekent buitenlands of vreemd, (zie Juglans) Het is de Erdschocke, Artischau of Artischock. Engels French artichoke of globe artichoke. Artisjok is zo genoemd naar het Engelse model, artichoke en in de 16de eeuw archecokks en artochokes die weer van het Franse artichaut afgeleid zijn, wat weer van N. Italiaans articiocco komt wat ontleend is aan Spaans alcarchofa. Dit zou, volgens de oude schrijvers, een verbastering zijn van het Arabische alcocalos of al-charschuf (charsjof) of een verwijzing zou zijn naar de top die eruit ziet als een dennenappel. Of van Arabisch ardhischoke, ardi shauki , Arabisch voor gronddoren ardhi: aarde, schoki: doren, aarddoorn, vergelijk Duitse Erdschoke.
Dodonaeus; ‘De gewone artisjokken heetten hier vroeger ook Pityacantha (maar kwalijk Pyracantha) Carduus Pineus, Strobilus, Carduus sativus, Pherusa, Arocum, Alcocalum, in het Spaans heten ze ook wel cardo en cardos de comer, in het Italiaans ook cardo, carcioffo, carcioffolo en articoca.’
De naam komt van Carduus en Pinus naar de pijnkegels.
Dodonaeus (d) ‘In Hoogduitsland heten ze Strobildorn.’ Strobildorn bij Bock,
Dodonaeus ( e) ‘In Italië heten ze carcioffi.’
Van de eigenlijke en oudere Arabisch naam harsjef of charsjof stamt die andere Italiaanse betekenis carcioffe, het Spaanse alcarchofa en Portugees alcochofra. Ook werd de naam wel van het Keltische art: doren, en chaulx: kool, afgeleid.
De artisjok zou in de 15de eeuw in Napels ontstaan zijn uit een verbeterde kardoen variëteit door de kweker Phillip Strozzi. Door de koninklijke hoven en huwelijken verspreidt het zich over Europa., in Frankrijk door Catherine de Medici. De Hollanders brachten het naar Engeland waar het groeide in de tuin van Hendrik VIII te Newhall in 1530. Tot de Franse revolutie was het een artikel van de Franse adel en een teken van rijkdom en voorname levensaard.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus, 310) ‘De bollen of vruchten van dit gewas dat hier te lande eigenlijk artisjokken heet, te weten de einden van de schilfers of schubben, dat is de onderste witte en dikste of stevigste deel ervan en insgelijks ook de onderste schijven daar de zaden uit de wolachtige haren vast in zijn worden dikwijls rouw met peper en zout, maar wel zo dikwijls met het vleessap gekookt en met peper vermengt voor een lekkere spijs gegeten en tot verwekking van de vleselijke lusten gebruikt. Hier te lande heeft dit gewas geen geneeskundig gebruik, alhoewel de kruidbeschrijvers daar veel van zeggen, alleen meent men dat ze de lust tot bijslapen verwekken, want het een sterk voedsel geeft, alzo het gewone spreekwoord zegt: ‘Facitad Coitum.’
Insgelijks ook zo worden de middelste ribben of zenuwen van de bladeren die door vlijt en kunst van de hoveniers wit en mals gemaakt zijn voor een grote bijzonderheid en lekkernij met het banket op tafel gebracht en met peper en zout zoals de rouwe artisjokken zelf gegeten.
Dan als ze rouw zijn en ook oud geworden dan zijn ze zeer slecht en moeilijk om te verteren en brengen onreine vochtigheid bij daar de mensen machteloos en zwak van worden en zijn vooral kwaad diegene die veel met hoofdpijn gekweld zijn. Dan als ze noch jong zijn mogen ze vrijer gegeten worden want met vleessap gekookt en met zout en galigaanpoeder gegeten zijn ze bijzonder goed om de bijslapen lust te vermeerderen. Maar de Italianen eten ze Ԡs morgens rouw met brood en zout als ze noch heel jong zijn.
Sommige stoten de bladeren van dit gewas en geven de vrouwen vier ons van dat sap te drinken om te weten of ze met kind zijn, want diegene die zwanger zijn zullen dat sap van stonden af aan overgeven en de andere vrouwen zullen het inhouden.
Die bladeren alleen of met de volwassen stelen bij de bedsteden gelegd verdrijven de wandluizen.
De wortel in wijn gekookt en gedronken is goed tegen de druppelplas en diegene die hun water moeilijk kunnen maken, hetzij door pokken, hetzij door andere oorzaak en ook geneest het de waterzucht, want ze jaagt af door de plas alle kwade vuiligheid van het bloed en laat dat water stinken en zwaar van reuk worden en verdrijft of verbetert daardoor den stank van de oksels en van het ganse lichaam waartoe ook zeer goed is die wortel gestoten en op de huid gelegd of daarmee gestreken.
In Italië geven ze die bladeren als ze noch jong en mals zijn de ezels te eten en ook de koeien die er goede smaak in vinden.’
Culpeper meldt dat de artichokes door de latinisten cinera genoemd wordt. Ze staan onder de invloed van Venus en daarom; ‘t is no marvel if they provoke lust, as indeed they do’.
Voordat de bloem zich opent wordt die afgesneden. Je kan die knop koken, uithollen en opvullen. Je eet de bloembodem en zuigt de knopschubben eruit. Het moet voor de opening van de bloem geoogst worden en is dan rauw te eten, maar wordt meestal gekookt en gegeten als een delicatesse. De bladeren zijn net als die van kardoen te bleken en dan eetbaar.
Teelt.
De teelt was vroeger zo. (Dodonaeus) ԍen moet de artisjokken zaaien omtrent het begin van mei met het wassen van de maan, indien het mogelijk is, en de zaden moeten op de bedden omtrent vijftien cm ver vaneen in de aarde gestoken worden en dat niet heel diep, maar men moet de zaden tussen de drie voorste vingers vatten en zo diep in de aarde steken totdat de aarde aan de eerste knokkels raakt en daarna moet men dat zaad heel zacht met aarde bedekken en steeds wieden en dat van onkruid bevrijden. Als men de toppen van de zaden wat krakt of breekt dan zullen de artisjokken die daarvan komen geen dorens of stekels hebben. Omtrent het begin van november of ook wel vroeger, te weten in deze Duitse landen, moet men de planten wat om laag duwen en er veel as om leggen, want dusdanige wijze van bemesten schijnt dit moeskruid eigenlijk aangenaam en nuttig te wezen. Elk jaar moet men de jonge spruitjes of scheutjes van haar moeder rukken en die met een klein stukje van de wortel omtrent de herfst apart planten en in de aarde steken, zo Columella en Palladius ons leren
Om te maken dat de artisjokken zonder dorens of stekende punten groeien wrijven sommige het zaad tegen een steen en steken daarin de wortel van sla. Andere zeggen dat de artisjokken drie dagen lang in sap van lelies of rozen of in olie van laurier of van lavendel of enig ander welriekend sap weekt en het daarna droogt en plant, maar sommige zeggen dat het zaad in de olie bederft. Ze zullen de reuk van de laurierboom hebben als ge een gat in een laurierboom maakt en daarin het zaad doet en dan in de aarde steekt. Ze zullen zoet wezen als ge het zaad in melk laat weken en dat twee of driemaal vernieuwen of in honig, maar het moet gedroogd zijn voor men het plant.’
Planten.
Het is een meter hoog en stekelig gewas. Een meerjarig gewas dat voor de oogst het best om de paar jaar vernieuwd kan worden doormiddel van wortelstekken of zaad. Zaaien boven 24 graden. De artisjok is een plant die wel van warmte houdt. Een mooie sierplant die alleenstaand gebruikt kan worden. Is vorstgevoelig, bedekken in de winter. Zaaien op een warme plaats en liefst tegelijk in een pot vanwege de penwortel.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl