Solanum

Over Solanum

Nachtschade, aardappel, tomaat, aubergine, hoe langer hoe liever, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten,

Een groep van planten uit gematigde en tropische streken. Een en meerjarige kruiden, struiken, klimmers en zelfs bomen.

Bladeren staan afwisselend.

Wijd gespreide bloemen die vijfpuntig tot klokvormig zijn.

Bessen wit, purper of geel.

1500-200 soorten komen voor over de hele wereld.

Solanaceae, nachtschadefamilie.

1. =Solanum tuberosum, L. (knol of bolachtig verdikt) de aardappel is een knolgewas die in het voorjaar in de grond geplant wordt en tot een meter hoogte stijgt en in de herfst afsterft en in de grond aardappels achterlaat. Het geeft een gewas met een eigenaardige reuk.

In de tijd dat het boven de grond staat komen er stervormige wit/lila bloemen met helder gele meeldraden en een groenachtige bes.

Naam, etymologie.

In de Leidse plantentuin is het in 1589 door Clusius beschreven, die had van Philippe de Sivry 2 knollen ontvangen. Die noemde ze de papas der Peruvianen, papas Peruanorum, dit in navolging van de Spanjaard Carate of Cieza in 1550 die deze planten als eerste onder de naam papas bekend maakte.

(Dodonaeus) (a) ‘Deze wortel die vers is wordt eigenlijk papas in Amerika genoemd en met die naam is ze hier te lande genoegd bekend’.

Er is mogelijke wat verwarring gezaaid doordat sommigen dachten dat ze met de al eerder ingevoerde zoete aardappelen of sweet potatoes van doen hadden, Ipomoea batatas, de batatten uit Nieuw Granada waren de potatoes van Shakespeare. De in de Z. Amerikaanse Arawaspraak voorkomende naam bata­tas, voor de Convolvulus, gaf door bemiddeling van het Spaanse patata het Duitse Batata in 1534. Door verandering van naam werd het soms wel pataken en met een verschuiving in de naam werd het in het Engels potato en verder patat, Duits Patatchen, Pataken, Patakers, Potaken, Pantottern.

(Dodonaeus b) ‘Al is het dat sommige het eerd-peeren of peeren onder d’eerd noemen’.

In de 17de eeuw werd met de naam aardappel gewoonlijk de knol van een cyclaam bedoeld. Nadat de aardappel algemeen in gebruik kwam werd deze naam algemeen voor dit gewas.

Het Italiaans pomo di terra en het Franse pomme de terre verschijnt in 1655, de naam is vertaald vanuit het Nederlands of uit het Hoogduitse dialect Ertepfl, ook Erdnaet, Aebern, Erdschucke Aerdappel, nu Erdapfel, Zwitsers Heppere(e) Herdopfel, naar de peer, Bodebirn, Erdbirn, Erdpumer, Flossbirn, Grumbeer, Grundebirn, Zwitsers Erppir, Grundbire, Herppir(e) .

Dodonaeus © ‘De Italianen noemen ze ook taratuffoli als aardzwammen, doch oneigenlijk’.

De plant is waarschijnlijk in de 16de eeuw, 1560‑1570, door de Spanjaarden overgebracht naar Italië waar het in 1588 aangeboden werd. Daar noemden men ze naar de gelijkenis met de truffel, tartufo, tartufolie of taratouffi. Dit is een woord dat van Plinius terrae tuber afgeleid is. Zeer merkwaardig is dat voor een man als Clusius, die vele planten ontdekt, verbeterd en ingevoerd had, dat hij zelfs geloofde dat alles, maar dan ook alles bij Theophrastus en Dioscorides te vinden moest zijn en herkende in de aardappel de truffel van Theophrastus.

Dit woord is met de vrucht door de Duitsers overgenomen die het dan ook in het begin van 1700 Tartuffel noemden, Erdtuffeln, Tuffeln, (In IJsland heet het nog tartuflur) en nu Kartofeln of Kartoffel.

Dodonaeus (d) ‘Clusius noemt ze papas Peruanorum en twijfelt of het de Arachidna van Theophrastus zou mogen zijn of ze is de openauck van het eiland Wingandecaouw.(Virginia) Als ze droog is dan heet ze chumo of chuno in Amerika in het landschap Quito daar ze het eerste van gekomen is’.

Clusius kreeg ze zeker niet van Drake of Raleigh, de plant werd beschreven in zijn Spaanse en Oostenrijkse plantenbeschrijvingen.

(e) Pieper betekent piepjong, een term die voor vroege aardappels gold naar analogie van jonge vogels.

(f) Muizen, Duits Mausle, verder Grumbel, Ippels, Kurtuffln, Nudeln, Schocken.

Uit Ravelingen.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De wortels van dit gewas die als kastanjes gebraden of als peen of pastinaken gaar gemaakt zijn worden van de weke en slappe mensen nuttig gegeten om hun kracht te geven want ze voeden net zo goed en zoveel als de pastinaken en zijn winderig en daarom zeer geschikt om bijslapen lust te maken. Die gekookt en van hun buitenste vliesje berooft, wat uitgeduwd en zo tussen twee schotels met jong geitensap of met boter alleen gestoofd zijn net zo smakelijk als rapen, maar rauw zijn ze wat winderig en ongeschikter om te eten, naar de mening van Clusius, die ook zegt dat ze in Italië op sommige plaatsen zo algemeen geworden zijn dat ze niet alleen de mensen, maar de varkens daarmee gevoed hebben. Dan de West Indianen drogen de wortels in de zon en maken er hun chuno van, zoals gezegd is, wat ze met grote winst in het land Collao van Peru voeren omdat daar anders geen brood is’.

In Peru gebruikten de vrouwen om de toekomst te voorspellen, bij een even aantal knollen in een mand zou het nieuwe jaar voorspoed geven.

Het gebruik was velerlei, zelfs is er wel eens een soort van rum van verkregen, verder een zeepmiddel, azijn, bier, kaarsen, papier, meel en stijfsel.

De gom dextrine wordt ervan verkregen. Die gom wordt in de kunst gebruikt en doordat het plakt werd het ook als enveloppen- en postzegellijm gebruikt. Het meel wordt omgezet in aardappelstroop dat gebruikt werd in bakkerijen en in stokerijen werd dit meel omgezet tot gisting in alcohol of spiritus.

Huizen werden ermee gewit van binnen en buiten, waarvoor een pond aardappels, een kg krijt en 4 pinten water werd genomen, de aardappels werden gewassen, gekookt, geschild en fijn gemaakt. De nog heet zijnde aardappels werden gemengd in 2 pinten kokend water wat dan gezeefd werd en een half uur lang heet gehouden, tegen het koken aan, dan werd het met krijt gemengd in de overgebleven pinten water gemengd. Dit zou een weer en wind bestendig witsel opleveren, het kan ook gekleurd worden

De knollen bevatten ongeveer 20% zetmeel en slechts 2% eiwit onder de schil, de rest is vrijwel water.

Historie.

De aardappel groeit wild in de gematigde zones van Chili en Peru en vooral het Andesgebied van Peru en Bolivia. Er zijn 2 hoofdvormen van Solanum tuberosum: andigena, of Andes, een korte dag plant die hier het eerst kwam; en tuberosum, of Chilische die een langedag plant is en in de 19de eeuw de Andesvorm verdrong. Een vorm is gevonden in Zuid Colorado. Over de hele wereld wordt olanum. tuberosum geteeld (een tetraploïd met 48 chromosomen). Moderne variëteiten hiervan worden overal geteeld. Er zijn ook 4 diploïde soorten gevonden (met 24 chromosomen): Solanum stenotomum, Solanum phureja, Solanum goniocalyx en Solanum ajanhuiri. Er zijn 2 triploïd soorten (met 36 chromosomen): Solanum chaucha en Solanum juzepczukii. Er is 1 pentaploïde gecultiveerde soort (met 60 chromosomen): Solanum curtilobum. Als genencentrum worden onder andere het Andesgebergte en het eiland Chili beschouwd van waaruit zich vele wilde soorten en rassen over Z. Amerika en Mexico hebben verspreid. Hiervan werd in de tijd van de ontdekking van Z. Amerika vooral Solanum andigenum (voornamelijk in Peru) als landbouwgewas verbouwd. De tegenwoordige gecultiveerde aardappel heeft een geweldige verandering ondergaan sinds zijn eerste introductie. Door betere cultivatie maar vooral door betere soorten. De kleine knollen van het oorspronkelijk type trokken maar weinig aandacht. Dit waren knollen ter grootte van walnoten. Er zijn duizenden cultuurvormen.

Symbool van weldaad.

De plant werd al door de Inca’s gecultiveerd en door hen papas genoemd. In het Andesgebergte werd het gewas vereerd en geassocieerd met de scheppende godheid de Jaguar. De Peruanen geloven dat fonteinen, rivieren, klippen, de toppen van de heuvels en sommige kruiden en wortels, vooral de papas, van vreemde gestalte en Goden zijn.

In de kroniek van Peru, geschreven door Pedro de Cieza (+1550) wordt voor het eerst van de aardappel melding gemaakt. De Spanjaarden hebben het omstreeks 1550 naar Spanje gebracht en vandaar naar Italië. Waarschijnlijk nam Diego de Amalya de eerste plant in 1536 mee uit Peru of Chili, waar deze aardappel bekend stond als chunu.

Beschrijving van de plant waren er verder van Monardus, die het ‘fructus sub terra nascens’ noemde. De papas kwam in 1588 al in de Keizerlijke tuin te Wenen voor.

Kaspar Bauhin gaf het in 1590 de naam Solanum tuberosum, De aardappel werd in het kruidboek van Tabernaemontanus, 1625, beschreven. In 1684 kende men rode en witte aardappels.

De gele aardappel zou ingevoerd zijn door John Hamkers of Hamkings, Hawkins, een slavenhandelaar die de plant in 1545 van Sante Fe naar Ierland gebracht zou hebben, waar het verder niet opgemerkt werd. De papas amarellas, of de oorspronkelijke plant, zou volgens anderen door Cuvier vanuit Sante Fe naar Ierland zijn gekomen. Zeker is dat ze naar Engeland gebracht zijn door Sir Francis Drake in 1575. Die zorgde voor de bekendheid van deze plant in Europa door zaden naar de botanist Gerard te sturen. Die vermeldde in 1596 dat de aardappel bij hem groeide onder de naam papas orbiculatus.

Een jaar later publiceerde hij in zijn Herbal een figuur van de aardappelplant die in zijn tuin te Holborn, Londen, groeide onder de naam Batata virginiaca. De laatste naam is wel veroorzaakt doordat Walter Raleigh, die de aardappel ook weer meebracht naar Ierland in 1584, de plant ditmaal vanuit Virginie meenam waar de aardappel mogelijk door de Engelsen geplant was.

In 1610 bracht Sir Walter Raleigh ze weer naar Ierland en in 1663 wilde de Royal Society de aanbouw daarvan bevorderen om de hongersnood te lenigen. In de Complete Gardener, gepubliceerd te Londen en Wise in 1719 werd het gewas nog niet genoemd, maar in dezelfde tijd sprak een bekende schrijver over agrarische producten, Bradley, dat de aardappel minderwaardig was aan radijs en Sium sisarum.

In 1585 kwam de plant vanuit Engeland naar ons land, in de Leidse Hortus, in 1640 in Groningen en in 1689 in Amsterdam. In Duitsland zou het al onder Karel de V zijn ingevoerd.

Volgens von Humbold zou dit gewas in 1684 in Lancashire, in 1717 in Saksen, 1728 in Schotland, 1738 in Pruisen en sinds 1783 in Frankrijk zijn. In 1730 werd het gecultiveerd te Bern, in Zweden in 1726.

De aardappel, als lekkernij, komt het eerst voor in een geschreven handboek van Koningin Anna, vrouw van Jacobus I, tegen 2 schellingen per pond. Het was in het begin een exclusiviteit der rijken. In ons land kwam het eerst ter tafel bij het huwelijk van Willem IV met Anna, prinses van Engeland.

In Frankrijk kwam het als zeldzaamheid op de koninklijke tafel in 1616. In 1630 schijnt het in Lotharingen en Lyon gekweekt te zijn.

Verwarring.

Men meende dat Drake met het woord papas de zaadknollen bedoelde die boven de plant aan het kruid hangen. Toen het herfst was en die zaden geel waren geworden liet men voorname heren komen voor een gastmaal. Op het eind kwam een toegedekte schotel, de huisheer stond op en hield een mooie rede. De gasten, zoals hij zei, hadden hier de eer een vrucht te ontmoeten waarvan de zaden door zijn beroemde vriend Drake aanbevolen waren, met de verzekering dat de aanbouw in Engeland zeer gunstig zou zijn. De heren van het parlement proefden van de vrucht, die in boter gebakken was en met suiker en kaneel bestrooid, maar afschuwelijk smaakte. Daarop oordeelde men dat de vrucht in Amerika wel goed kon smaken maar in Engeland niet rijp werd. Hierop liet hij de struiken weghalen. Tegen de herfst wandelde hij in zijn tuin en vond in de as van een vuur, dat zijn tuinbaas had aangelegd, zwarte en ronde knollen liggen. Hij trapte erop en er steeg een aangename geur uit. Nu ging hem een licht op. Hij liet de knollen verzamelen en nodigde de parlementariërs weer uit.

Weerstand.

(189A) Eerst in 1728 was er in het Noorden van Engeland een landbouwer zo ondernemend dat hij op ‘t stukje land naast zijn huis aardappels bouwde.

Geteeld werd de aardappel in het begin maar weinig, wel werd het gewas voor de sier gebruikt. Pas na 1750 werd er een vervanger van de pastinaak gezocht. De aardappel was het eten van de rijken en verder was de plant afkomstig van een giftige familie. De bessen en groene delen van de knol zijn dan ook giftig. In het begin werd het dan ook voor schadelijk gehouden om meer dan 5 aardappels te eten. Aan het eten van aardappelen werd ook menige kwaal toegeschreven. De pastinaken konden slechts moeizaam verdrongen worden. De Schotten boden 200 jaar weerstand omdat de plant niet in de Bijbel voorkwam. Frederik II verspreidde het gewas door geweldmaatregelen en in Pruisen werd het ingevoerd met soldaten en stokslagen. In Duitsland was het een varkensvoer, men ging er van uit dat het menselijk eten bestond uit granen, peulvruchten en vlees. Een decreet van de Paus voerde ze in België in.

De Russische regering wekte het volk op tot cultivatie middels premies.

Bewaken.

In Frankrijk heeft vooral Parmentier zich verdienstelijk gemaakt omdat hij geen middel ontzag om de tegenzin van de bevolking weg te nemen en hen van het nut van de aardappel te overtuigen. Parmentier had ze in Duitsland leren kennen en vond ze vlak na 1770. Een van zijn vondsten was, nadat hij een jaar lang de aardappels voor niets had aangeboden en niet kwijtraakte, een akker te beplanten die dag en nacht door het leger werd bewaakt. Tegen de tijd dat ze rooibaar waren liet hij ‘s nachts het leger weg, waarna het niet lang duurde of menigeen was in het bezit van de knollen en begon ze te telen.

Ze groeien aan bomen.

In 1745 kreeg de stad Colberg een wagen vol aardappelen die daar geheel onbekend waren. Door trommelslagen werden de boeren op deze gift gewezen. Deze weldaad, door de koning geschonken, werd door de raadsheren uitgedeeld. Men rookte eraan, likte eraan, bekeek het en gaf ze weer door. Ze smaakten nergens naar, roken niet, zelfs de honden wilden er niet aan. De boeren vroegen zich af of ze daarmee geholpen waren. Het algemene geloof was dat uit de knollen bomen groeiden waarvan men de vruchten als appels van een boom moest plukken. De uitgedeelde aardappels beland­den in vele gevallen op de mesthoop. Anderen behandelden ze zo verkeerd als mogelijk en toch plantten sommigen ze in de aarde zonder er zich verder om te bekommeren.

De raadsheren verwachtten afkeer en hielden daarom in de zomer een schouw. Degenen die weerspannig geweest waren moesten een geldsom betalen. Hiertegen was veel weerstand zodat de aardappel in slechte reuk kwam te staan. Het volgende jaar hernieuwde de koning zijn geschenk, maar stuurde iemand mee die wist hoe men de aardappel moest gebruiken en te telen.

Nederland.

Een bescheiden tegenhanger van het verhaal van het vrouwtje van Stavoren, die de tarwe in de zee liet gooien, gaat over aardappels. Een boer in Woltersum (Groningen) liet in de tijd dat de aardappels nog niet algemeen waren een hele praam in het diep smijten omdat hij dat nieuwe gewas minachtte. Er waren arme mensen genoeg die ze graag wilden hebben. Tot straf kwam de aardappelziekte in het land en tot een eeuwige memorie groeien er in het Woltersumer Diep nog alle jaren weer valse aardappelen onder water, veel loof en geen vruchten.

Aarzelend begon men in de 18de eeuw de plant van bloem tot voedsel te promoveren. Herman Knoop, hortulanus van prinses Maria Louisa, vermeldt in zijn aantekeningen als een roemrijk feit dat op 13 december 1742, toen deze vorstin prins Willem IV en zijn vrouw op het middagmaal had uitgenodigd,... er aardappelen op de dis verschenen. Friesland is in dit opzicht wel de meest vooruitstrevende provincie geweest. In 1761 immers was er een aardappelveld tussen de dorpen Tjummarum en Firdgum. De mensen sloegen de handen ineen van verbazing en menig boer schudde bedenkelijk zijn hoofd. Een heel veld met niets anders dan aardappelen. Waar moest dat heen. Zelfs 20 jaar later verwekte het nog beroering in Amsterdam toen de eigenaar van een groentekelder, Vijzelstraat hoek Reguliersdwarsstraat, zijn zaak uitsluitend tot aardappelkelder maakte. Voor 1773 verscheen de aardappel alleen maar op de tafel van burgers en gegoede lieden bij visgerechten. Voor de arme mensen waren aardappels toen al lang een dagelijkse kost geworden. “Men vindt er, die een gansch jaar door schier niets of weinig anders nuttigen dan gekookte aardappels met vet of azijn’. De vrouw van de burgemeester Guldewagen, uit Haarlem, joeg in het jaar 1750 een meid weg omdat ze, buiten mevrouws medeweten, aardappelen in huis had gehaald. Varkensvoer noemde ze dit gewas. Dominee Martinet uit Zutphen, 1780, had daar een andere kijk op. ‘Aanbid de goede Regeerder der wereld, die ons ook, voor enige jaren, de aardappelen uit Engeland deed toekomen: een gift, in mijn jeugd, van aanzienlijke lieden met een versmadend oog aangezien, als een slechte kost op hun tafel niet geduld, en niet, dan lang daarna, met een klein plaatsje daarop vervaardigd; toen de kinders die ze heimelijk in de keuken bij de dienstboden geproefd hadden, zodanig daar op verzot werden, dat ze telkens om deze spijze schreeuwden of anders steelsgewijze aten’. Volgens hem is ‘het gemeene volk’ door de hongersnood van 1775 gekomen dank zij de hulp van aardappelen.

Hongerjaren.

De planten waren enorm productief, maar de knollen waren arm in kwaliteit en zo arm dat hun voornaamste gebruik was om als veevoer te dienen. Pas toen het graan mislukte werden de aardappels als extra aanvulling gebruikt en dan alleen nog maar als vervanger. De teelt werd verder gestimuleerd door verschillende hongerjaren, de eerste in Duitsland van 1772 toen de graanoogsten mislukten en de aardappel een goede vervanger bleek te zijn en verder de misoogsten van 1793 en 1817. Maar vooral tijdens de 7jarige oorlog toonde de plant zijn nut, zonder die aardappel zou de nood en ellende in het misjaar 1770 nog groter zijn geweest. Tijdens de grote veepest in 1775 breidde het gewas zich nog sneller uit. Verder door de hongersnood van de 3jarige oorlog, waardoor het in de streek van Württemberg algemeen werd, in 1716 bouwde men het al te Bamberg en in 1740 te Leipzig. In Italië kwam het op in 1817 toen andere levensmiddelen zeer duur werden.

In 1780 aten de kinderen van de armen soms al twee- tot driemaal per dag aardappelen en andere gewassen, rauw, wel te verstaan. In 1791 waren aardappelen met meelspijzen vrijwel het enige voedsel van de armen. In de laatste helft van die eeuw was ongeveer evenveel land begroeid met aardappelen als met tarwe. Nu werd ook de nadelige invloed van de steeds wisselende graanprijzen op het volksleven minder. We kunnen stellen dat de ontwikkeling van de vitamine C rijke aardappel tot volksvoedsel net zo’n zegen voor de mens was als het uitvinden van de inenting tegen pokken. Vitamine C was vooral van belang tegen de scheurbuik, volksvijand nummer 1.

Eetmanieren.

Toen de aardappel goed was ingeburgerd, ging het eten op het platteland vaak als volgt in zijn werk: op de kale tafel werd een brede houten hoepel gezet. Daarbinnen werden de gekookte aardappelen opgehoopt. De hoop werd door de vrouw met de hand wat afgeplat om de koekenpan met uitgebraden spek, zwart berookt en wel, er bovenop te zetten. Op de rand van de pan lag voor iedereen een gelijk aantal sneetjes uitgebraden spek. Ieder prikte met zijn vork een aardappel uit de hoop en doopte die in het spekvet in de pan. Was hij te hard legde je hem terug.

Aardappelziekte.

In het begin van 1800 breidde de teelt zich enorm uit. In Ierland had de aardappel het graan en andere voedselproducten in 1840 verdrongen omdat de opbrengst van de aardappel 20-30 maal groter is dan de graanproducten. De grote afhankelijkheid van een enkele voedselleverancier resulteerde in een wijd verspreide ziekte. Reeds in 1739 werd de aardappel in Ierland door een ziekte aangetast die men de droge of zwarte rotziekte noemde en die in dat land hongersnood tot gevolg had. De ziekte nam vooral de overhand in de jaren 1846-1849. Die ziekte was de oorzaak dat hele volksstammen, door de honger die daardoor ontstond, verhuisden naar Amerika, vooral veel arme Ierse boeren. Meer dan 600 000 mensen leden honger of werden ziek vanwege ondervoeding.

De geleerden hadden er geen verklaring voor: Het dagblad van Zuid‑Holland en ‘s Gravenhage van vrijdag 11 januari 1867 meldde: “De microscoop levert ons het bewijs, dat zich in een zwart stipje ter grootte van een speldenknop in de aardappel, bijna 200 wilde beestjes ophouden die de vorm van insecten hebben en elkander vreselijk mishandelen en verscheuren. Men begrijpt dat de aardappel door deze inlandse oorlog ziek moet worden.”

Telen.

Allerhande manieren werden er bedacht om de aardappel voort te telen, men sneed de ogen met spruit er wel af en werden zo geplant. Stekken werden ook genomen van planten die in juni werden gesneden zodat men ze in de herfst nog kon oogsten. Soms werd er tweemaal per jaar geoogst op hetzelfde veld, in maart werd eer geplant dat halfweg juni geoogst werd en weer beplant, of na graan of na een oogst kool, de oogst viel dan wel eens in de winter. Het bewaren gaf ook wel eens problemen, men kookte ze wel eens, droogden ze daarna en hingen ze op een luchtige plaats tot het tijd van gebruik daar was.

Het kweken van tomaten op aardappelen is ook al zeer oud. In Revue Hort van 1849 maakte Decaisne er al melding van, het probleem is de verschillende oogsttijden.

Er zijn fabrieksaardappelen en consumptieaardappelen. Bij de eerste is het zetmeelgehalte en de productie belangrijk, bij de laatste de smaak, kookeigenschappen en houdbaarheid.

De vroege aardappelen plant je zo gauw mogelijk, mits je in gebieden zit waar geen nachtvorst heerst omstreeks de ijsheiligen. Het vorige jaar heb je dan al vroeg aardappelen geselecteerd, op tijd gerooid en in platte kisten bewaard. Er mag dan 1 spruit op komen die een 5-10cm lang mag worden. Tot zolang bewaar je ze in het donker. Zijn ze zolang dan plaats je ze in een koele en lichte plaats. De spruiten worden dan groen. Omstreeks half maart plant je ze voorzichtig in de grond zodat de spruit net bedekt is. Aanaarden in mei zodat de grond droger blijft en onkruid onder komt, gemakkelijker warmte opneemt en beter te rooien is. De oogst is dan begin juni. Dan krijg je weinig maar grotere aardappelen. Wil je later oogsten met een grotere productie haal je de eerste spruit (en) er af. De afstand is een 40cm in de rij en per rij een 45 cm. Kalizout geven was een goed middel om de eerste nachtvorst ook wat tegen te gaan. Later kan je ze beter wat ruimer planten zodat de wind er wat door kan gaan en daardoor minder kans is op aardappelziekte. De eerste aardappel is natuurlijk de ‘Eersteling’ of ‘Rode Opperdoezer’.

Ook zijn ze gevoelig voor aardappelmoeheid, dat zijn aaltjes die de plant van onderen aan tasten. Plant daarom aardappels niet elk jaar op dezelfde grond, zet er twee jaar wat anders op. Ook zijn er aaltjesvrije rassen. Late rassen zijn er in vele vormen.

2. uit Curtis botanical magazine.

Solanum maglia, Schlecht. (hamer)

Het is een ruigharige en vertakte meerjarige met min of meer hoekige stengels van 30-50cm hoog

Witte bloemen in juli/augustus.

Geeft toch vrij grote knollen, 8-10cm doorsnede die donker purper van huid en vleeskleurig zijn.

Ooit dacht men dat dit de oorsprong van de aardappel was. Kruisingen, hybriden, met de gewone aardappel gaan zeer moeilijk.

Darwin beschreef de plant in zijn ‘Naturalist’ s Voyage’.

De Darwin potato komt voor langs de Chileense kust, van Valparais en zuidelijker en op de eilanden, is beschreven in 1862.

9. Uit L. Watson.

Solanum nigrum, L. (zwart) De plant is goed vertakt waaraan vele en wat brede groene bladeren staan, eivormig, wuivend aan de randen en stomp getand.

Kleine, hangende en stervormige witte bloemen die gemaakt zijn van vijf fijn puntige blaadjes die op een stengel staan, de een boven de ander, met gele draden in het midden in juni tot september.

Zwarte nachtschade is een eenjarige plant van 60‑100cm. hoogte. Solanum nigrum subsp. nigrum, Solanum nigrum subsp. schultesii Wessely, (mogelijk naar de Duitse botanist Carl Heinrich Schultz, 1798-1871) beklierde nachtschade, Engels green nighshade.

Uit Eurazië.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Nachtschade groeit op vele verschillende gewesten en niet alleen in de hoven daar het de naam tamme of hof nachtschade naar voert en daar het dikwijls onder andere kruiden vermengt plag te groeien. Wij noemen dit gewas hier in Nederland gewoonlijk nascaye of ook wel nachtschade naar de Hoogduitse naam Nachtschade, Engelse nachtschade’.

Schatwurz, Nachtschade bij Hildegard, Nachtschadt bij Bock, Engels black berried of garden nightshade, wonder berry.

Zwarte nachtschade is zo genoemd naar de groene en later zwarte bes. Nachtschade heet bij Dodonaeus en Dyetsche nachtscay, Duitse Schwarzer Nachtschatten en in oud-Engels was het nihtscada en nu de nightshade. In de middeleeuwen noemde men de plant nachtschaduwe wat uit het oud-Hoogduitse Nahtscato, noord-Hoogduits Nachtschatten, schwarzer Schaden stamt. Dit woord stamt uit de Indo-Germaanse wortel sketh: wat beschadigen of schade betekent. Nachtschaden is de uitrijdende heks en de door haar veroorzaakte hagelslag. De Noorse godin Skadi (schade) gaat bewapend naar de plaats Asgadr om haar vader te wreken. Nachtschaduw is een woord dat een gevaarlijk demonische macht aanduidt. Het oud-Hoogduits nahtscata gold voor de nachtelijke duisternis en werd daar­door op geheimzinnige nachtelijke dieren overgedragen. De verbinding met dieren komt omdat in de Noorse mythologie Donar altijd twee raven bij zich had, die zouden zo een mystieke kracht bezitten.

Men dacht dat de nachtschade de belichaming van een demon was met duivelse macht. Ze verbergen een “schaduw” zijde in zich, een zwarte schade, de vijand in zich, Deiwelskersche.

De vergiftigde eigen­schappen van de Solanum soorten deden later de gedachte aan schade opkomen. Symbool voor toverij, sceptische, donkere gedachten, leugen.

Dodonaeus (b) ‘Sommige noemen het ook Morella op het Latijns, in het Frans heet het morelle, in het Spaans heet het ook morella en yerva mora, in het Engels morell of pety morell’.

De vrucht is een glimmend zwarte bes en zo groot als een erwt of kers, vandaar de Franse naam morella of morelle, maar dit stamt niet van de kers, maar van Keltisch mor: zwart, de donkere bessen. Uit morella kwam Engels petty morel.

Dodonaeus © ‘In het Italiaans heet het solatro en in de apotheken is het ook met de naam Solatrum bekend, dan in het Latijn heet het eigenlijk Solanum en tot verschil van de andere wilde geslachten Solanum hortense, dat is tamme nachtschade of hof nachtschade, in het Grieks Strychnos of Trychnos of Strychnos cepaeos dat ook in onze taal hof nachtschade betekent’.

Solanum is een naam die gegeven werd door Plinius aan een van de nachtschade. Mogelijk is dit woord afgeleid van het Latijnse solamen: troosten of kalme­ren, vanwege zijn kalmerende narcotische effecten. Het Latijnse solari betekent pijnstillend. Vroeger dacht men dat solanum afgeleid was van solare: woest maken, alsof men door de sol: de zon, was getroffen.

Of dat het afgeleid is van solem atrum: een zwarte zon, het geeft een schaduw zwart als de nacht, Dyetsche heeft solatrum.

Dodonaeus (d) ‘In het Latijn heet het ook Uva lupina of Uva vulpis en in het Engels heet het ook howndes berre’.

Uva canina werd het hondebes, Duitse Hundebeen, Hundsber, Hundespere, Honerbeeren, Huntespere in oud-Hoogduits, Engels hound of hounds berry.

Dodonaeus (e) ‘Marcellus de ouden schrijver (en andere van zijn tijden met hem) noemt het Strumus of Strumum, Plinius in het 8ste kapittel van zijn 27ste boek zegt dat het ook Cucubalum (of Cacubalum) heet. Welke twee laatste namen onder de oneigen of bastaardnamen bij Apuleius ook te vinden zijn, maar dezelfde Apuleius die alle soorten van nachtschade in een kapittel omvat heeft hun namen zeer lelijk, ja schandelijk onder elkaar verward en vermengd’.

(f) Giftig, Berstekraut, Bukberste, Dullbeeren, Faulbeeren, Fuulbeeren, Giftkrout, Tinttnbeere, Stinkads Gras, Saukraut.

(g) Dolkruid, dolle beien of walschot.

(h) Bij de Engelsen is de bes van de dodelijke nachtschade bekend als devil’s berry en de plant ook als death’s herb. Het kruid was in die streken vroeger bekend onder de naam van dwale. De vrucht, dwale berry, komt van een Deens woord dwale, dit verwijst naar donkerte in trance of doodsslaap. Het woord dwale geeft hetzelfde waarschuwende geluid als dodelijke of deadly nightshade.

(i) De zwarte nachtschade is een sinistere plant met een duister karak­ter. Andere namen, die met de duivel en magie in verband staan zijn de Duitse Stinkteufel en in Frans komen we herbe des magiciens, verjus de diable (349) en erbo bouimenco: zigeunerskruid tegen, in Luik peu d’macrale: heksenerwt, een gelijke Waalse betekenis is pois de sorciere: heksenerwt.

(158) (j) Wild zoethout, willewrang, bittertak en paardenzoethout, dolkruid en dollebessen, oudmannetjeshout, kersthout, walschot, seringhout, stinkhout, kwalsterhout.

Duscle, garden nightshade, small-fruited black nightshade, sunberry, wonderberry.

Gebruik.

Dioscorides kende het gewas als strychnos en vermeldde dat het als salade gegeten werd.. Vanwege zijn eetbare eigenschappen zijn er ook verbeterde versies als garden huckleberry. Hindoes eten het ook als een peperachtig smakend kruid. De Grieken koken en eten de bladeren als een spinazie. Bij ons geld dat de plant giftig is. Er zijn vermeldingen dat 30 bessen een hond in 3 uur zou doden.

De Dominicanen zouden de plant gebruikt hebben bij operaties om de patiënten te verdoven. Dit zijn tegenstrijdige berichten. Mogelijk is het gewas in sommige gebieden minder giftig dan in andere.

Zo was het gebruik vroeger. (141, Dodonaeus) ‘Hoe zorgelijk dat het gebruik van nachtschade is heeft Dodonaeus genoeg betoont, het wordt nochtans naar de lering van de ouders in de volgende gebreken als zeer nuttig geprezen en gebruikt. De groene bladeren van deze tamme nachtschade gestoten en met meel van gerstemout vermengt zijn zeer goed gelegd op de voort etende zweren en wild vuur, zelfs worden voor bijzonder gehouden in de kanker. Die bladeren alleen gewreven genezen de hoofdpijn, hete gebreken van de ogen, oren, lever, milt en blaas, van buiten opgelegd.

Die met zout gewreven verdrijven de blaren omtrent de oren, pleistervormig opgelegd.

Sap van nachtschade met was, olie van rozen en zilver of schuim van zilver wordt gelegd op het wild vuur en voort etende zweren.

Sommige strijken de huid met dit sap om die tegen de beten van alle vergiftig en schadelijk gedierte te wapenen en te bewaren.

Hetzelfde sap met brood gemengd wordt op de hete gebreken van de ogen gelegd en met olie van rozen geneest het de verbranding, met wol of katoen in de baarmoeder gestoken stopt de maandstonden.

Nachtschade gebruikt men zelden voor voedsel, maar dikwijls als verkoelende medicijn, Serapio, Pandecta’.

Het is een koude plant van Saturnus.

10. uit Flora Peruviana.

Solanum muricatum, Ait. (zacht stekelig) Bladen zijn gaaf of met licht golvende randen en ovaal/lancetvormig, aan de bovenkant licht behaard.

Een opgaande doornloos bossig kruid of halfheester van een meter hoog. De takken zijn vaak bezet met wratachtige verdikkingen, zijn slap en liggen vaak, 1m lang.

De afwisselend geplaatste bladeren kunnen ongedeeld ovaal-lancetvormig zijn of uit 3-7 lobben bestaan en zijn variabel van grootte.

Blauwe bloemen staan in tros aan een lange steel in de bladoksels, juli.

De vrucht is ovaal of eivormig en hangend, geel met purperen vlekken en 8-10cm lang.

Het vlees is geel en in cultuur zonder zaden. De vrucht is geurend, zacht en sappig en in smaak als een scherpe eiplant. De vrucht kan ook goed bewaard worden. Voor de buitenteelt is de zomer hier wel te kort of de plant moet halfweg mei geplant worden met goed groeiende planten in kluit.

Kan tegen een beetje vorst.

Is goed te stekken van jonge scheuten.

Uit Peru, is in 1785 beschreven.

Appelmeloen of meloenpeer, Engels pepino, melon pear, tree melon of melon shrub. Ze zijn beschreven door Spanjaarden als gecultiveerd aan de kust, de Moche vallei in Peru was vooral beroemd er voor, ze worden ook afgebeeld in de Moche kunst.

11. Uit the floral world and garden guide.

Solanum melongena, L. var. esculentum. Nees. (appel of meloen en Grieks genos; geslacht, en eetbaar) De bladeren zijn groot en aan de onderkant viltig behaard.

Het is een forse eenjarige die 60cm groot wordt met een struikachtige groeiwijze. De aubergine heeft gesteelde, paarse bloemen die een stervorm bezitten.

Na de bloei verlengt de vruchtsteel zich zodat aan de basis, door de vergrote kelk omgeven, de vruchten gaan hangen.

Er zijn vele rassen die in beharing, bladvorm en vrucht sterk uiteenlopen.

Uit India, Sri Lanka.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘In deze landen is dit gewas met de Franse naam verangenes bekend, dan die Fransen noemen het ook pommes d’ amour zoals de gouden appelen ook plegen te noemen, in Spanje heet het ook verangenes, in Duitsland Melantzan, in Lombardije melongena en in het land van Toscane peranciani, als Matthiolus zegt, andere noemen het melanzana of melantzana. Dan de Latijnse naam is Mala insana, dat is dolle appelen, de Hoogduitsers noemen het ook Dollopfel.’

Lobel verklaart waarom ze geen beste naam had; ‘In Latijn Melangena of Mala insana of Melanzana. In Frans Verangenes. In Hoogduits Melantzan en Dolapffel. In Italiaans Melongena en Petranciani. In Spaans Verangenas. Averrhois noemt het Melongena, insgelijks ook Avicenna. Of het ook is Mandragora van Theophrastus?

Aangezien dat deze blauwachtige paarse appels die van de Mandragora vrij gelijk zijn of een andere zijn dan de Malozeno van Aëtius, donker violet en van vorm gelijk een langwerpig ei zo hebben sommige van de jonge herbaristen gedacht dat deze plant de Mandragora mannetje van Theophrastus zou zijn en menen daarom dat ze dodelijk zijn als ze gegeten worden en hebben die dolappels genoemd.’

Bellonius houdt dat voor de Malinathalla van Theophrastus. In Syrië heten ze op het Arabisch melongena of bedengia en zijn daar drievormig, schrijft Rauwolfius, want sommige vruchten zijn asgrauw, sommige geel en sommige blauwpaars en van gedaante langwerpig krom, die van Malta noemen het bringeen net zoals een blauw geslagen oog in hun Arabisch taal genoemd plag te worden.

Zwarte dol appelen zijn van dezelfde Rauwolfius vermaand en van de Moren bathleschain genoemd, in het Latijn Melanizanae nigrae, zijn tweevormig, de ene vrucht is lang en hoog en de ander is rond, beide nu zwart of bruin en met een gladde blinkende schors die beter is gekookt of gebraden dan rauw, als Avicenna ook schrijft.’

Duitse Spanische Eier, Melantzen, -apfel.

(b) Aubergine is de eierplant, Duitse Eierpflanze, Franse morelle a oeufs, Engelse common eggplant, de schijnvrucht zwelt op tot een soort van eivorm, de oudere vormen waren wit tot geel en leken op eieren.

(c) Het is de Franse guinea squash of aubergine, van Catalaans alberginera, van Arabisch al-badinjan, (al: het uitstekende artikel) van Perzisch badin-gan, van Sanskriet vatin-ganah: een groente goed tegen wind.

(d) Engels bringall of brinjal, brown jelly of the W. Indies en Jew’s apple.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Op welke manier dat deze appelen bereid of gaar gemaakt worden en gegeten, ze zijn kwaad van sap en geven geen of heel weinig voedsel.

Nochtans, zoals dezelfde Bellonius betuigt, in Egypte worden deze verangenes onder de as gebraden of in water gekookt of ook gebakken of geroosterd en bijna dagelijks in alle maaltijden gegeten. Deze appelen of Verangenes zijn koud en vochtig net zoals de kauwoerde en hebben in de medicijnen geen gebruik, maar worden in Sicilië en in Kreta, Malta en Afrika voor een spijs gebruikt en in de as of op het rooster gebraden en zijn eerst met olie, peper en zout gevuld. Die van Toledo in Spanje eten die met vlees gekookt en strooien er kaas over, ze leggen ze ook in azijn en bewaren ze de hele winter door. Sommige koken ze eerst in water of wei goed murw en snijden ze dan in stukken of schijven en eten ze in salade met olie, azijn en peper. Andere doen de schil er af en snijden ze dan in ronde sneden en koken ze in water en daarna roosteren ze die met meel en boter of olie en strooien er peperpoeder en zout op. Zulke spijs verwekt zeer tot bijslapen omdat ze winden maakt, maar ze laat in het lijf zelf vele kwade vochtigheden groeien en veroorzaak verstopping, hoofdpijnen, droefheid, zwaarmoedige dromen en tenslotte langdurende koortsen.

Historie.

Dit geslacht komt uit Tropische streken van de oude wereld en is al vanouds in cultuur. Men kent zijn naam al in het Sanskriet. De cultuur zou ontstaan zijn in het noordwesten van Indië en in de landen rondom Perzië en Arabië. Is beschreven in 1597. De eerste bekende vermelding is gevonden in Qí mín yào shù, een oud Chinees agrarisch handboek die geschreven werd in 544 v. Chr. De vele Arabisch en N. Afrikaanse namen ervoor en het niet aanwezig zijn van oude Griekse en Romeinse namen wijzen er op dat het in het M. Zeegebied gebracht is door de Arabieren in de middeleeuwen. De wetenschappelijke naam Solanum melongena is ontleend van een 16de eeuwse Arabisch term voor een soort ervan.

Zoals de Arabische vrouwen henna gebruiken om hun handpalmen en zolen te kleuren, zo wordt de eiplant gebruikt om de tanden te zwarten van Japanse vrouwen. Er is wel een verschil want waar de henna kleurt en prachtig gevonden wordt, ontsiert de eiplant door de zwarte tanden het gezicht. De traditie zegt dat dit gebruik ontstaan is door de wens van een mooie jonge vrouw om haar man te genezen van een hopeloze jaloersheid. De kleur wordt verkregen door stroken van de plant in water, die rood ijzer bevat, te verwarmen. Breng dit op de tanden en borstel die tot ze glimmen als metaal. Dit ging door totdat de koningin in het publiek verscheen met witte tanden en de society in Tokio haar gewillig volgde.

Het werd eerst als een schadelijke plant beschouwd, pomme malsaine: ongezonde appel. Ooit werd ze vanwege medisch gebruiken geteeld. La Quintinye begon het te kweken in de koninklijke tuinen van Versailles. Dat was de tijd dat men het begon te eten. In het begin van de 19de eeuw zie je ze op de Parijse markten verschijnen.

14. uit L. van Houtte.

Solanum pseudocapsicum, L. (Capsicum-machtig) Breed lancetvormige bladeren, licht golvend met aparte geur.

Een kleine en bladige vertakte struik die een halve meter tot een meter haalt.

Bloemen alleenstaand of met een paar in een tros, klein en wit in juni/september

Glanzende, kogel ronde en eerst groene vruchtjes die eerst groen/wit zijn, dan geel en tenslotte rood.

Een struikje van 70cm hoog. Uit Madera en beschreven in 1596.

‘Hendersonii’ groeit meer compact, 50cm, is van onderaan af vertakt en geeft meer vruchtjes.

Bewaar de plant in een niet te warme kamer, koel. In het voorjaar terugsnoeien en stekken, halfweg mei in de open grond planten, in de zon, half oktober weer naar binnen. Bessen zijn giftig voor mens en dier.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Men noemt dit gewas in het Latijn Pseudo-Capsicum, dat is valse Brazilië peper naar de gelijkenis die dat met het echt Capsicum heeft. Sommige houden het voor het Solanum rubrum of Solanum lignosum, dat is rode of houtachtige nachtschade. Maar het is geen soort van Solanum of nachtschade. De Spanjaarden noemen het guindas de las Indias.

In Italië is dit gewas van vele Amomum Plinii genoemd. Lobel noemt het in onze taal boomachtige nachtschade, in het Grieks Strychnodendron, Solanum arborescens van sommige en Pseudo-Capsicum of Capsicum spurium Dodoneaei. Het komt uit Indië en heet daarom in het Spaans guindas de las Indias naar zijn mooie rode ronde vruchten, dat is krieken van Indië.’

Appeltje der liefde, oranjeappelboompje, Engelse winter cherry of Jerusalem cherry is een mooi kamerplantje die in de herfst met oranje appeltjes getooid is.

16. uit www.gflora.com

Solanum pseudocapsicum (Solanum capsicastrum, Link.) (Capsicum-achtig) Langwerpige tot lancetvormige en wat behaarde bladeren, 7cm lang en 3cm breed met gegolfde rand, staan dicht op elkaar.

Dicht vertakt struikje.

Witte bloemen met oranje/gele meeldraden staan meestal in trossen.

Ronde, eerst groene, later rode bessen van 2cm groot komen tegen de winter.

Is een wat kleinere plant dan de vorige. Uit Brazilië, is in 1833 beschreven.

Variegatum’ heeft bonte bladeren.

Star capsicum nightschade, false Jerusalem cherry, winter cherry plant.

Solanum capsicoides All. uit L. van Houtte. Eenjarige tot kort levende meerjarige wiens prikkelige stengels min of meer houtig worden. Veel vertakte plant, soms kruipend, kan 30-100cm lang hoog worden,

Cockroach berry.

Uit Brazilië naar andere landen waar het soms een gevaarlijk onkruid is.

17. Uit www.biolib.de,

=Solanum rantonnetii Carriere (Franse botanist M. Victor Rantonnet uit Hyeres, 19de eeuw) is een tot 2,5m hoge struik met overhangende of soms klimmende twijgen, vaak gesnoeid tot een klein boompje met een bolvormige kroon.

Afwisselend geplaatste bladeren zijn eivormig tot langwerpig, 6–10cm lang, dun, iets toegespitst en meestal met een gegolfde rand.

Donker violette bloemen staan alleen of in kleine groepjes met in het midden een afgeknot, geel kegeltje van meeldraden.

Vruchten zijn rode, appelvormige, 2,5 cm grote bessen.

Komt uit Argentinië en Paraguay. Kan licht vorst verdragen, tot -3 Cº.

‘Album’ is de witte vorm.

Blauwe aardappelstruik, potato bush.

18. Uit the garden met W. Robinson.

Solanum crispum Ruiz et Pav. (gedraaid) is een snelgroeiende, kruipende, half groenblijvende 5m hoge plant.

Ovale bladeren van 6–13cm lang.

Blauwpaarse bloemen van 2.5-3cm breed met in het midden gele meeldraden staan in een tros.

Bolvormige bessen zijn witachtig.

Groeit in Chili en Peru. ‘Almun’ is wit en ‘Glasnevin’ bloeit beter en is harder.

Chilean potato vine.

35. Uit Revu de l’horticulture belge.

Solanum jasminoides Paxton (jasmijnachtig) is een meestal groenblijvende, kruipende plant met 5m lange stengels.

Bladeren zijn ovaal tot lancetvormig en 2,5-5cm lang met iets gegolfde rand.

Lichtblauwe bloemen van 2-2.5cm groot met gele meeldraden.

Paarse bessen van 1.3cm groot.

Uit Zuid-Brazilië en Paraguay.

Sterft hier in de winter meestal af en komt dan in het voorjaar weer terug. ‘Album’ met witte bloemen en ‘Album Variegatum’ met witte bloemen en witbont blad.

Jasmine nightshade, jasmijn of klimmende nachtschade.

38. Uit O. Thome.

Solanum dulcamara L. (zoet bitter)

De bladen zijn langwerpig tot meer eivormig, de bladen die bovenaan staan zijn meer spiesvormig met een hartvormige voet.

Het plantje klimt in de haag of groeit weelderig te midden van de fijne vegetatie van waterplanten. De plant draagt een tros van mooie, hangende en violette goud gecenterde bloemen. Die bloemen lijken op blauwe Turkse tulbanden en zijn van een perfecte blauwe kleur als een viooltje. Geeft geen honing, vliegen, bijen en hommels azen op het stuifmeel in juni/juli.

In de herfst wordt de plant vervolmaakt door de gepolijste bessen. Die veranderen van helder levend groen tot levend rood.

Bitterzoet is een inheemse klimplant met houtige stengels, windend en op de bodem liggend.

Deze klimplant kan zowel links- als rechts windend zijn. De stengels kunnen soms ook bezet zijn met kleine knolletjes en zelfs willen er wel eens luchtwortels aan zitten. De bovenste twijgen kunnen in de winter wel eens afvriezen, maar doordat het onderste gedeelte verhout loopt het gewas altijd weer uit. Deze plant zou dan ook 100 jaar oud kunnen worden.

Op bitterzoet treffen we steeds de bitterzoetglanskever, Pria dulcamarae, een klein geelbruin kevertje dat zich voedt met delen van de bloem.

Bitterzoet komt algemeen voor in hagen, moerasbossen en rietlanden, vooral op vochtige min of meer moerassige voedzame gronden. Zelfs in de verweerde koppen van oude wilgen, maar ook op oude muren, op krijt- en kalkhoudende gronden en daar dan juist op drogere plaatsen.

De wortels hebben een geur als de aardappel.

Uit Eurazië.

Naam, etymologie.

(411) ‘Een echt inheemse geneesplant. Het komt in het M. Zeegebied wel voor, maar schijnt niet opgevallen te zijn. Wanneer het voor het eerst goed beschreven en zijn geneeskracht aanbevolen werd is niet met zekerheid vast te stellen. Naar Tschirch werd de plant onder de naam manyglog in de middeleeuwse als Meddygon Myddfai (13de eeuw) bekende medicijnboek vermeld. De oudste afbeelding zou die van de Gart der Gesuntheit uit Mainz zijn in het jaar 1485, maar als je de erbij horende tekst leest, camepithos, ye lenger ye lieber, dan wordt het duidelijk dat het hier om een heel andere plant gaat en wel Ajuga chamaepitys. Toch verschijnt deze naam bij een afbeelding van bitterzoet. Deze naam werd vroeger voor meer planten gebruikt, ook voor kamperfoelie.

(Dodonaeus) (a) ‘Men noemt dit kruid op het Nederland alfrance of alfsrancke, in Hoogduitsland Heinskraut of Heynskraut en in het Engels fellinwod’.

Alfranken, Alpkraut, Alpranken, Alpschoss, onze elfrank of alfrank, Duits Alp of Hinschkraut en vandaar Keuchen des Rindviehs en andere ziektes, Geschwulstkraut, Hynschkraut bij Bock omdat het bij veeziekten gebruikt werd, hynsch is een zware adem bij het vee waarvan het volk geloofde dat het van toverachtige invloeden kwam, zie Engelse fellon wood of wort, felonwort mortal. Lobel zegt dat het een Circaea is gelijk als de Mandragora, dus een toverkruid en vandaar wel de naam alfsrank, vergelijk de naam alruin bij Mandragora.

Dodonaeus (b) ‘In Hoogduitsland heet het Je lenger Je lieber, hier te lande ook van sommige hoe langer hoe liever’. Hinschkraut bij Tabern.

De bitterheid vergaat geleidelijk aan en verandert in enige zoetigheid en daarom heet het Je lenger Je lieber in het Hoogduits’, hoe langer hoe liever, jelangerjelieber, Jhe (jo) lenger jhe (ye) lieber bij Bock, Wildes Je Langer je lieber, Je lenga je liaba.

Dodonaeus © ‘De jonge kruidbeschrijvers hebben het in het Latijn Amaraca dulcis, Amarodulcis en meestal Dulcamara genoemd en in het Grieks Glycypicron of Gycypicris, welke namen zoveel in onze taal betekenen als of men zei bitterzoet of zoetbitter kruid omdat de bladeren er van die gekauwd zijn eerst een bittere en daarna een zoete of smetse smaak hebben. In het Hoogduits Bittersusz en in het Engels suyt bitter’.

De Griekse naam is glukupikros, wat woord afgeleid is van glukus: zoet, en pikros: bitter. Bij ons heet het bitterzoet omdat de stengel in de mond genomen eerst bitter smaakt en later zoet. In het midden van de 16de eeuw werd voor de eerste maal over zijn artsenijwerking bericht en naar zijn smaak werd het kruid bekend dulcis-amara. Dit betekent ook zoet-bitter. Stukjes stengel werden vroeger wel in de geneeskunde gebruikt, zogenaamde stipites dulcamarae. Bij Gessner komt de naam amara dulcis voor, dus net andersom. Dodonaeus noemde het dulcamara, wat we terugzien in het Franse douce-amere, Duits heeft Bittersusz, Soetholt, oud-Engels bytterswete tot bitter sweet.

Dodonaeus (d) ‘Sommige menen dat het de wilde wijngaard of Vitis silvestris van Dioscorides is, in het Italiaans vite salvatica’.

Naar Labrusco of wilde wijngaard heet het in Duits Madruschel, Haneberi, St. Marteinsweinper, St. Marteinsweinper, Franse vigne de Judee: Judasdruif, een giftige klimmer.

Dodonaeus (e) ‘Andere houden het voor een soort van Solanum of nachtschade en geven het de naam van Solanum lignosum of Solanum fruticosum, dat is houtachtige of heesterachtige nascaye, dan wij hebben aangetoond dat dit de Tamus is. Maar deze onze alfsrank schijnt wat meer gelijkenis met de tweede Cyclaminus, in het Latijn Cyclaminos altera, te hebben. Het is de Circaea Monspelliensium of Circaea en van die van Montpellier en naar de mening van sommige Salicastrum of Siliquastrum van Plinius en Melotron van Theophrastus. Sommige noemen het Circa omdat ze bij de minnedranken misschien dezelfde kracht zou mogen hebben die de Mandragora heeft’.

(f) Het is de zitplaats van boze geesten en is daar een middel tegen, Marentaken, Stinkteufel, Teufelsklatten, zie de Zweedse nam trollbar of trullbar

(g) Na het zuigen wordt er gespuugd en vandaar kwalsterholt, kwanselhout, kwalster: rochel. Wild zoethout, zie Franse reglisse sauvage: wild zoethout, willewrang, bittertak en paardezoethout zijn natuurlijk naar de smaak.

(h) Frans herbe a la fievre: koortskruid, feu sauvage of feu follet: wild vuur, de bessen, morelle grimpante: klimmende nachtschade, Engelse woody nightshade.

(i) De volksnamen zijn legio, rekop, schotholt of walschot, schot: scheut, groeit op tussen struiken, walshout, dolkruid en dolle bessen omdat die giftig zijn. Verder onduidelijke namen als oudmannetjeshout, purgerend? vergelijk Duits Pissranken, kersthout, seringhout en stinkhout, Mausholz, Gunzkraut, Hundewein, Rothe Hundsbeere in Tirol, Huntscheholz, mad dogs berries: dolle honden bessen, 30 bessen doden een hond binnen drie uur. Kinderen eten de bessen wel eens wat kwalijke gevolgen kan hebben. Saureben, Musholt, Mausholz, Mauskrautl, Henabir; hoenderbes, Schossbeere, Wolfsbeere.

Deens beesk goode, Boheems hladkahor’ko, Pools wodne en Italiaans solatro nero.

Culpeper noemt amara dulcis, ook mortal, bitter sweet, woody night-shade en felon-wort.

Gebruik.

Een afkooksel van de stengel, 20 tot 30 gram op een liter water, dient bij het volk als zacht afvoerend en water afdrijvend middel, vandaar is het in gebruik als bloed reinigend, tegen huiduitslag, scrofulen, ademhalingsmoeilijkheden. Het is een onderdeel van menige borstthee en bloedreinigingsmiddelen. Tegen astma en geelzucht, hoesten in het algemeen gebruikt men bij het volk de bitterzoetthee en het uit de plant gewonnen extract, hoewel dat iets gevaarlijker is.

Zo was het gebruik vroeger. (164, 309, 311) ‘Men zegt dat de bladeren van alfsrank gekookt met wijn of water en gedronken zeer nuttig en bekwaam zijn om de verstopping van de lever en van de galblaas te openen en daardoor zeer goed zijn tegen de geelzucht die uit de verstopping zijn oorsprong heeft.

Het sap er van wordt ook voor zeer goed gehouden te drinken gegeven diegene die gevallen, geslagen en van binnen geborsten of gekwetst zijn, want men gelooft dat die het bloed wat binnen het lijf gestold is ontdoet en scheidt en door de plas afjaagt en daardoor genezen kan en helen al hetgeen dat er gekwetst is

Sommige bewaren de jonge ranken van dit gewas in azijn, zout, suiker of anderszins om die voor een salade te gebruiken. De vrouwen gebruiken het sap van de bessen van alfsrank om hun aanzicht er mede te blanketten en om de sproeten en andere plekken van de huid weg te nemen en het haar te laten uitvallen.

Door deze kracht laten de bessen van alfsrank melk in de borsten komen omdat ze het bloed zuiveren met soepen ingenomen.

De wortel van alfsrank is welriekend en verwarmend, zegt Galenus, die gestoten en een dag en nacht in malvezij geweekt en drie dagen gedronken de baarmoeder reinigt’.

Symbool.

Waarschijnlijk door het gif in het gewas, symbool van waarheid. Het kruid was opgedragen aan Veritas omdat die zich in een put verbergt en altijd wat bitterheid in haar waarheden doet.

Folklore.

Het is excellent goed tegen hekserij in mens en dier, ook bij plotselinge ziektes. Om de nek gebonden is het een van de beste middelen tegen duizelingen in het hoofd en dat is de reden, volgens Tragus, dat de mensen in Duitsland het kruid om de hals van het vee hangen als ze vrezen dat ze door die kwade geesten bezocht worden.”

De elven of alven maken een gewichtig bestanddeel van de geestenleer van onze voorvaderen uit. Men onderscheidde twee soorten, de licht-alven, die blanker dan de zon zijn en bijna doorschijnend met witte, van zilver schitterende kleren. Dan de zwarte alven der duisternis, wezens van een donkere kleur en dikwijls misvormd, ze drijven hun spel in de nacht en schuwen de zon. Ze zijn de vijanden van onze nachtrust. Ze zetten zich, als je slaapt op je borst, waardoor je een bevangenheid krijgt die men nachtmerrie noemt.

Giftige planten werden met alven in verband gebracht, net als andere rode bessen dragende planten. Culpeper noemde plant goed om hekserij uit de mensen en dieren te bannen.

Bessen zouden gevonden zijn in Egyptische tomben gedraaid om dunne strips van de dadelbladen.

Legende.

Bitterzoet werd door God aan steile of moerassige plekken geplaatst als herinnering aan Adam en Eva’s val, de plant moet de mens een zinnebeeld zijn en leren hoe licht men onredbaar verloren gaat als men onbedachtzaam te werk gaat. Grijp niet te haastig naar bitterzoet anders verzink je in slijk en moeras.

Overige.

Uit J. Jacquin.

=Solanum aethiopicum L. (uit Ethiopië) is een gewaardeerde vrucht die rauw en gekookt gegeten kan worden. Ze worden meestal geoogst als ze nog groen zijn voordat de huid dik wordt. Als ze rijp worden kleuren ze helder rood.

Komt uit Azië en tropisch Afrika.

(Dodonaeus) ‘De appelen die men Mala Aethiopica noemt verschillen veel van de dolle appelen. Want het gewas dat die voortbrengt staat overeind met een rechte steel die soms vijf en veertig cm hoog is en in twee of drie zijsteeltjes verdeeld is en daaraan groeien brede bladeren die uit de witte groenachtig, hoekig en hardachtig zijn en van haar middenzenuw of rib ettelijke korte doorntjes uitgeeft, de bloempjes groeien langs de steeltjes en zijn witachtig en van zes bladertjes gemaakt, in het midden er van staan wat geelachtige draadjes en daarna volgt de vrucht die rond is, gestreept of gevoord en kleiner en harder dan de gouden appel en mooi rood van kleur als ze rijp is met op de top er van staat een klein beworp of scheiding van een ander appeltje dat ook rood is, maar wat bleker of lichter van kleur.

Deze appelen zijn ook vreemd in deze Nederlanden. Dan het zaad van die is hier eerst uit Spanje gebracht van mevrouw Christine Bertolff, weduwe van de wijdt vermaarde heer Joachin Hopper´.

Naam.

Dodonaeus ‘Men noemt dit gewas appel van Ethiopië, in het Latijn Malum Aethiopicum, omdat men geloofd dat het uit Ethiopië, dat is zwarte Morenland, eerst in Spanje gebracht en vandaar voort in andere landen overgezonden is geweest of niet, en dat zou ik niet kunnen verzekeren’.

Ethipische aubergine, Ethiopian nightshade of nakati, mock tomato, Ethiopian eggplant en scarlet eggplant, naar de vorm die overeenkomt met de eierplant en tomaat.

Gebruik.

Men zegt dat deze appelen van Ethiopië in het vleessap met zout en peper gekookt voor spijs gehouden en gegeten worden en dat ze niet zo slecht van sap of voedsel zijn als de dolle appelen of gouden appelen en dat omdat ze harder van stof zijn en langer bewaard kunnen worden en niet zo gauw bederven als de voor vermelde gouden of dolle appelen. Nochtans hebben deze appelen van Ethiopië ook geen goed of heel onschadelijk sap in zich en geven het lichaam niet veel voedsel.’

’Turkish Orange” of “Turkish Italian”, is een vrucht van 5cm diameter, kan vruchten leveren 75 dagen na planten, wordt gebruikt in Thai curry. “Sweet Red” heeft gestreepte vruchten van een paar cm diameter met een sterke, maar niet bittere smaak. Doornloos, 1m hoog en kan na 125 dagen na het planten geoogst worden. “Small Ruffled Red”, “Red Ruffles”, of “Hmong Red” is een 5cm diameter die gebruikt worden in de Aziatische keuken en kan 100 dagen na geplant te zijn geoogst worden.

Ook de bladeren worden als bladgroente gegeten.

Uit www.safari-afrika.de

Solanum incanum, L. (grauw, grijs) (Solanum sanctum, L. )(geheiligd) De gele vrucht heeft de grootte van een smalle onrijpe tomaat, is bitter en giftig.

De vrucht wordt soms geïnfecteerd door een insect die het vruchtvlees en de zaden opeet. Van buiten lijkt de vrucht dan nog wel intact, van binnen is die dan echter gevuld met stof en as en werd om die reden dan ook Sodomsappel genoemd.

De Palestijnse nachtschade is een 1‑1,5m hoge plant met korte, scherpe dorens en om die reden wordt het gewas dan ook wel als haagplant gebruikt.

Uit Azië en O. Afrika is beschreven in 1802.

Uit co.wikipedia.org

Volgens Polunin & Huxley is echter Solanum incanum, L. inlands in Israël en niet Solanum sodomaeum, L. (Sodom-achtig) Een dwaling in de vertaling zou hiervan de oorzaak zijn.

Solanum incanum L., de Palestijnse nachtschade is overvloedig in de Jordaanvallei en Dode Zee. De Hebreeuwse naam chedek in Micha 7: 4 en Spreuken 15: 19 is opvallend gelijk met de tegenwoordige Arabische naam khadak en hedek.

Naam.

Pomum Sodomiticum in Latijn en Frans pomme de Sodome.

Sodomsappel.

Deuteronium 32: 32: “Waarlijk hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodom en uit de wijngaarden van Gomorra, hun druiven zijn giftige druiven, bitter zijn hun trossen, hun wijn is slangevenijn, een wreed addervergif.”

Josephus bericht een honderd jaar na Chr. dat de Sodomsappel een waarschuwend aandenken was aan die stad en daarom as bevat. Josephus beschrijft het als groeiend bij de overblijfsels van Sodom: “...as well as the ashes growing in their fruits; which fruits have a color as if they were fit to be eaten, but if you pluck them with your hands, they dissolve into smoke and ashes.” “Sy sijn van gelijcken aert ende wercken als die van Sodom en Gomorra...die van gedaente goet schynen om te eeten, maer als men ze aanroert, in stof en assche verkeeren’. Brochardus vermeldt dat ze aan de voet van de berg Engaddi groeien: “Ziet de schoonste boomen ter wereldt, maar in hunnen vruchten... niet dan asch en stof.”

Maerlant, ‘Ja, wij zeggen het mede aldus van andere appelen van Josephus waar men die misdaad aan herkent waarom Sodom was geschend waar God zwavel en brand direct van de hemel wierp en waar de Dode Zee nu ligt. Omtrent de oever, zoals men zegt, staan bomen die schone appelen dragen, maar van binnen, zo hoor ik gewagen is niets dan as dat stinkt.’.

Jan van Mandeville; ‘En men zegt ook dat daar verdronken en verzonken die 5 steden, dat is te weten; Sodom, Gomorra, Adame, Selomi en Segor bij de wil van God, vanwege zonden tegen de natuur en stomme zonden die in hen regeerden, maar Segor vanwege de bede van Loth werd lang verdragen en kreeg respijt, want ze was onder een berg gelegen. En nog zo ziet men een deel buiten het water van de muur van de stad als het helder weer is. En daar omtrent groeien ook bomen die al te schone appels dragen en zijn erg schoon om te zien en schijnen geheel rijp, maar als men ze breekt of stuk snijdt dan vindt men daarin niets dan as tot een teken dat die steden vanwege de gramschap Gods werden verbrand van het helse vuur tot as’.

Uit Gotterfer codex.

Solanum lycopersicum, L. (de laatste naam betekent wolvenperzik, dit naar zijn minderwaardige vrucht in vergelijking met die van de perzik, of naar zijn veronderstelde giftige eigenschappen). (Lycopersicum esculentum (eetbaar) Die minderwaardige vrucht is bij ons bekend als tomaat.

Zeer lange bladeren, wel tot 50cm die ongelijk zijn van vorm en grootte, oneven samengesteld met 5‑9 grote blaadjes waartussen kleinere kunnen staan.

De tomaat groeit enigszins struikvormig en is geheel kruidachtig met vrij slappe en behaarde stengels.

De gele bloemsterretjes staan in groepjes, de helmknoppen zijn tot een kokertje vergroeid en openen zich met een spleet over de gehele lengte. Bij de bestuiving in de kassen moet de bloem geholpen worden. Hiervoor worden nu bijen gebruikt, vroeger moest men de planten elke dag aantikken zodat het stuifmeel op de stamper zou vallen.

De vrucht is meestal afgeplat/rond en vaak wat gegroefd. De vrucht is eigenlijk een monstruositeit, waarbij het aantal hokjes van het vruchtbeginsel meer is dan het oorspronkelijke tweetal. De vruchten zijn zo groot omdat die ontstaan zijn uit met elkaar vergroeide vruchtbeginsels, vandaar de groeven of plooien in de bovenkant.

Het is een meerjarige plant die als eenjarige in cultuur geteeld wordt.

De tomaat is een zeer ruikende plant die groen afgeeft, bij het plukken krijg je er groene vingers van.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De Nederlanders noemen de vrucht van dit gewas gulden-appel, de Hoogduitsers Goltopfel, de Italianen pomi di oro, in Frankrijk soms pommes d’orees, in Engeland gold appel, in het Latijn heet het Aurea mala, in de apotheken Pomum aureum. Ze verschillen nochtans veel van die Aurea mala of gouden appelen daar de poëten van spreken en zeggen dat ze in de hoven van de dochters van Hesperiden groeiden welke hoven van een draak bewaard werden die van Hercules omgebracht is zoals die versieren´.

Duits Goldapfel en Paradiesapfel.

Dodonaeus (b) ‘De Fransen noemen het pommes d’amour. Het heet in de apotheken Pomum amoris’.

Ze werden wel liefdesappelen genoemd, Latijn pomme amoris, Franse la pomme d’amour, Duitse Liebes apfel, Paradiesapfel en de Engelse love-apple. Die naam dankt de tomaat aan het feit dat men geloofde dat ze zachte gevoelens opwekt. In Z. Amerika golden deze bessen bij de indianen als potentie verhogend middel, vandaar de naam liefdesappelen.

Dodonaeus © ‘Het bloeit in juli en augustus en heet te Milaan in Italië pomum Indum en tumatle en men gelooft dat het uit een eiland van West-Indië gebracht is’.

De tomaat is hier ingevoerd van uit Z. Amerika in 1557 en wel uit Peru, heeft zelfs zijn inheemse naam tumatle behouden. De tomaat heet in Mexico tomatl (tot tomana: zwellen, tecomate heet het in de Nahuatle taal, de Tecomatl was een kogelrond vaat­werk type met een nauwe mond). Daaruit werd Spaans tomate geboren waaruit het Engels tomato, de Franse en Hollandse tomaat ontstond.

Dodonaeus (d) ‘Gesnerus noemt het Solanum pomiferum en andere houden het voor het Lycopersicum van Galenus. Enige rekenen dit voor een geslacht van Malinsana of dul appelen’.

De naam lycopersicum is bepaald geen eretitel. Het was de naam van een plant of sap dat een hopman of overste van honderd wapendragers uit het Barbaarse land bij Egypte gelegen met hem meegebracht had wat zo sterk en zwaar van reuk was en zo onlieflijk dat Galenus dat niet durfde te smaken of proeven, maar dat hij het een dodelijk ding achtte te wezen.

Lobel heeft het ook niet op de geur: ‘Deze buitenlandse plant is ook van tweevormige of twijfelachtige natuur, te weten van de Mandragora, nachtschade en gele papaver waarom dat zij onder dezelfde moet gesteld zijn of ook omdat sommige zowel deze als de gele papaver gehouden hebben voor Glaucium, hoewel dat het deze laatste niet is. Glaucium kan het niet wezen vanwege diegene die geel sap geven en als Dioscorides zegt geen gele papaver, noch ook geen Chelidonium vanwege de blaartrekkende kracht’.

Uit Basilius Besler.

Historie.

Er is een hypothese dat het woord tomato uit Mexico stamt waar een van de 2 oudste wilde typen groeit. Het is ook mogelijk dat de ontwikkeling in een paar gebieden onafhankelijk begon. Diverse data suggereren dat het centrum van diversiteit van wilde tomaten in Peru is, terwijl dat van de gecultiveerde in Mexico is, mogelijk dus uit Peru naar Mexico gebracht en daar geteeld werden. Onzeker omdat met de komst van de Spanjaarden veel verloren is gegaan. Maya’s en andere mensen gebruikten het in de keuken en werd in zuidelijk Mexico geteeld voor de 16de eeuw. 2 moderne tomatengroepen, de ene Matt’s Wild cherry tomaat en de andere, de currant tomataten, komen van wilde planten uit oost Mexico.

Na de Spaanse verovering brachten die de tomaten naar de Cariben, Phillippijen en vandaar kwam het naar zuidwest Azië en verder Azië. Ze brachten het ook naar Europa waar de teelt begon rond 1540. Waarschijnlijk werd het al gauw gegeten na de introductie, zeker in 1600 in Spanje. Het eerste ontdekte kookboek met tomaten werd gepubliceerd te Napels in 1692, de recepten waren van Spaanse afkomst.

Het werd niet voor 1590 in Engeland geteeld waar het geteeld werd door John Gerard, zijn Herbal uit 1597 geeft een van de eerste vermeldingen. Hij wist dat de tomaat gegeten werd in Spanje en Italië, toch geloofde hij dat het giftig was waardoor het vele jaren in Engeland niet gegeten werd. Midden 1700 werd het algemeen gebruikt in Engeland, op het eind van die eeuw stelde Encyclopædia Britannica dat de tomaat in dagelijks gebruik was, soepen, brood en als versiering. In de tijd van Victoria werd het veel geteeld in kassen en het meest in Worthing.

In Frankrijk kwam het in de Provence uit Italië in de 18de eeuw en werd een symbool van de Franse revolutie vanwege zijn rode kleur.

In N. Amerika kwam het in 1710 toen de kruidkundige William Salmon vermeldde dat hij het zag in wat nu South Carolina is, mogelijk kwam het daar uit de Cariben.

Gebruik.

Monardus beschrijft het: ‘Now they dyd send me the seede of a plante or hearb, which the Indians do muche esteeme, whiche they call Cachos. The Cachos is an hearbe very reddish in colour, it carrieth a round leafe, thin, it casteth out a fruit like to a Berengena of Spayne, (Solanum melongena) where the seede dooth grow: it is very small, and of russet colour. It hath a tast without any sharpnesse, onely in the Mountaines of Peru this hearbe is found.

The Indians doo much esteeme it, for the medicinal vertues that it hath, it maketh one to pisse well where the lacke of Uryne is, it dooth expell the Sande and Stones, whiche grewe in the reynes. And moreover they say, that the use of it dooth breake the stone from the Bladder, if the Stones bee soft, that they may bee dissolved, with taking very little quantitie if this, of this they have so many examples, that they cause mee to marvell at it, because I thinke that the stone in the bladder cannot bee expelled, but onely to cut it out is the remedie, for that no Phisicke can dissolve him.

They say that taking the seede grounde with some water, made for the purpose, causeth it to bee cast out in Clay, and being come foorth it returneth to be congeled, and turneth it selfe into a stone.

Only to a yong man I saw this happen, who had a stone in the Bladder, and I beeing certified of it by the Maister Surgions that had felte him, and of the accidents which he had, caused him to bee caried, at the beginning of the Sommer, unto the Fountaine of the stone, and in twoo monethes after that he was there, he came whole from thence, and brought in a paper all the claye which hee had voided from him at times, being of stone dissolved into peeces. Wee will sow the seedes, although very little, onely to see the effect [181] (Fol 92) wrought by them, which as they say is in a cause of greate, and if it doe growe, we will use of it.’

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Sommige eten die gouden appelen met peper, olie en zout als het gaar gemaakt is. Dan ze geven het lichaam wel wat voedsel, maar dat is heel weinig en kwaad of bedorven en strekt geenszins tot de gezondheid.

Het sap van dit gewas is zeer nuttig voor diegene die lopende ogen met enige hitte beginnen te krijgen en het verdrijft niet alleen het geweld van de overvallende vochtigheid, maar het matigt ook de hitte gelijk dikwijls onderzocht is geweest. Ja het is ook zeer goed tegen het wild vuur. Want het sap en vooral van de appels is waterachtig, dun en geelachtig als dat van de meloenen. Bijna zodanige krachten had het Glaucium ook wat (als Galenus zegt) (sommige geloofden dat dit het Glaucium van de ouden was) De sterke stinkende reuk van deze gouden appelen geeft genoeg te kennen hoe ongezond en kwaad dat ze gegeten zijn al is het zaak dat het in Italië veel gegeten worden zoals dezelfde Lobel betuigt.

Dan die appelen in olie gekookt of voor de hete zon een tijd lang gesteld genezen de schurft’.

Het loof werd wel gebruikt om schadelijke insecten van kool en wortelen weg te houden. Het gewas bestrijdt, net als sommige andere nachtschadeachtige, kweek in de cultuurgronden. Teel tomaten of aardappels in kweekvelden en dit gewas krijgt het dan moeilijk. Bij de aardappels wordt het kweek verder ook verminderd met het planten en rooien.

Ontwikkeling.

De oorspronkelijke tomaat heette Solanum cerasiforme, wat kersvorm betekent, een ander was Solanum pyriforme: peervormig. Deze twee planten waren bij de indianen in Z. Amerika bekend. De oorspronkelijke peer-, kers- of pruimvormen werden nog lang als bijzonderheid gekweekt.

Het type geeft stengels van enkele meters en uit de stengels komen weer stengels die op de grond gaan wortelen. Er zijn talloze kruisingen van deze kruiper uitgevoerd. Als sierplant was de tomaat al eeuwen in het zuiden verspreid. Pas in de 19de eeuw werd de vrucht voor keukengebruik ontdekt. Nu zijn er vleestomaten, kerstomaten of cherrytomaat, pruimtomaat, trostomaat en gele ronde tomaat.

Uit C. Ortega.

=Solanum macrocarpon L. (grote vrucht) is nauw verwant aan de aubergine. De glanzende besvrucht ter grootte van een gemiddelde tomaat is rond en onrijp groenachtig wit. Rijp wordt de vrucht glanzend oranjegeel of bruingeel van kleur met meestal talrijke barsten, een dikke schil en een groene kern.

Opengesneden antroewa’s worden blootgesteld aan de lucht snel bruin en moeten dus snel worden gegeten.

Uit Oost-Afrika.

Wordt veel in de Surinaamse keuken gebruikt.

Antroewa.

Uit M. Descourtilz.

Solanum mammosum, L. (tepelvormig) jonge meisjes borst is een heesterachtige plant die uit tropisch Amerika stamt. Deze plant wordt geteeld als sierplant vanwege de tot 8cm lange oranje/gele en peervormige vruchten waarvan sommige vormen aan de basis nog een krans van 5 lange tepelvormige aanhangsels bezitten.

Naam.

Alle namen van de plant hebben betrekking op de vorm van de vrucht. De Latijnse mamma en Javaans soesoe betekenen beiden vrouwenborsten. In het binnenland gebruiken de bewoners van Suriname ze om hun voeten ermee in te smeren tegen zandvlooien. Tepelfruit, Frans pomme poison, pomme zombi. Engels macaw bush, nipple nightshade, nipplefruit, titty fruit, cow’s udder, Turkey berry of the W. Indies.

Uit J. Kops.

Solanum physalifolium, Rusby (blad als Physalis) (Solanum nitidibaccatum, Solanum sarachoides) is een eenjarige plant van 15-70cm hoog.

Stengels zijn zacht en kleverig behaard.

Gesteelde bladeren zijn ovaal tot driehoekig van vorm, onregelmatig smal en stomp getand, 2-8cm lang en 1-5,5cm breed.

Witte bloemen staan in trosjes van juni tot oktober.

Ronde bessen zijn groen of groengeel, ongeveer 8mm groot.

Komt uit de Andes in Z. Amerika.

Glansbesnachtschade, Engels green of hairy nightshade, Duits Glanzfrüchtiger Nachtschatten.

Uit M. Descourtilz.

Solanum quitoense Lam. (uit Quito hoofdstad van Ecuador) is een rijk vertakte plant van 3m hoog.

Afwisselend geplaatste bladeren zijn zacht behaard, eivormig-ovaal, grof getand, kort toegespitst en hartvormig aan de basis en 60cm lang en.

Bladstelen, nerven, jonge bladschijven en stengels zijn met violette sterharen bezet en kunnen stugge, lange stekels dragen.

Crème witte of gelig groene kroonbladeren zijn aan de onderkant violet behaard, bloemen zijn ±3 cm breed en staan op korte stelen in trossen van 1-10 stuks.

Dik gesteelde vrucht tot 6,5cm groot met een stevige leerachtig schil, aan de buitenkant glanzend geel tot oranje van kleur met een afwasbaar vilt, van binnen bleekoranje en in vier compartimenten verdeeld die gevuld zijn met glazig-geeloranje, sappige, zuur-aromatische pulp en groenige zaden.

Kan gegeten worden of er een sap uit persen en tot vruchtenwijn (“vino de naranjilla”) en in marmelade en dergelijke verwerkt worden.

Groeit in de Andes van Z. Amerika.

Lulo, naranjilla.

Uit en.wikipedia.org

Solanum sessiliflorum Dunal (ongesteelde of zittende bloemen) heeft stevige stengels.

Grote, getande, behaarde bladeren.

Lichtgroene bloemen lijken op die van de aardappel.

Ronde, behaarde vruchten zijn tot 10cm groot en oranje of rood van kleur, geel vruchtvlees smaakt naar tomaat, kan zo gegeten worden of tot sap verwerkt.

Groeit in Z. Amerika, Orinoco en de Amazone, is nauw verwant aan Solanum quitoense.

Orinoco-appel of cocona.

Uit J. Kops.

Solanum triflorum Nutt. (3 bloemen) is een eenjarige, kruidachtige plant uit N. Amerika.

Geelwitte tot geelgroene bloemen staan meestal in groepen van 2-3 stuks van juni tot de herfst.

1-1,5 cm grote bes.

Driebloemige nachtschade.

Uit G. Oeder.

Solanum villosum Mill. (behaard) een eenjarige of overblijvende 10-50cm hoge plant.

Kleine langwerpig/elliptische wat getande bladeren staan afwisselend aan de behaarde stengel.

Kleine bloemen van 0,8-1,6cm in doorsnede.

Bessen zijn eerst groen en later saffraangeel.

Uit Europa, Azië en Afrika.

Naam.

Er wordt gesproken over een slaap makende nachtschade die voorkomt in Europa en ook noordelijk. Vrijwel de enigste mogelijkheid is dan deze plant hoewel hij viltig is, wat niet vermeld wordt. Of Scopolia carniolica wordt bedoeld waar de afbeelding vrij goed mee overeen komt.

(Dodonaeus) ‘Wij noemen dit gewas slaep-maeckende nascaye omdat Dioscorides het Strychnos hypnoticos noemt en Theophrastus Strychnos hypnodes, andere noemen het Dircaeon, in het Latijn wordt het ook Solanum culferum genoemd en soms ook Solanum manicum, Apollinaris minor, Ulticana herba en Opsago’.

Donsnachtschade.

Gebruik.

´De schors van de wortel van slaap makende nachtschade (betuigt Dioscorides) met wijn gedronken het gewicht van een drachme heeft kracht om de mens te laten slapen, doch niet zo geweldig als het heulsap.

De vruchten of bessen van deze nachtschade ingenomen verwekken de plas sterk en men geeft de waterzuchtige twaalf bessen tegelijk in om hun te genezen, maar meer gebruikt zijn schadelijk.

Al hetzelfde heeft Galenus aangaande dit kruid uit Dioscorides ook geschreven, dan hij voegt er noch meer bij, te weten dat de schors van de wortel koud van aard is tot in de derde graad volkomen en het opium wat gelijk, maar veel zwakker en zachter in het werken.

Meer dan twaalf bessen van deze nachtschade gedronken of anders ingenomen maken razernij en loszinnigheid van het hoofd zoals dezelfde Dioscorides betuigt.

Men leest inde oude geschiedenissen van Schotland dat de inwoners van dat land van de Denen bijna gans overwonnen, immers zeer overlast en verdrukt zijn in hun wijntonnen een grote menigte van deze slaap makende nachtschade gedaan hebben en de Denen zo slaapdronken gemaakt hebben dat ze hun al slapende overwonnen en hun veldheer gevangen genomen en zo hun land van hun vijand verlost hebben en dat meest door de kracht van dit kruid alleen.’ (zie Atropa)

Uit Curtis botanical magazine.

Solanum uporo Dunal is een meerjarige kruidachtige bossige plant van 1,5m..

Bladeren zijn eivormig en toegespitst.

Witte bloemen lijken op andere soorten uit dit geslacht

Rode, gladde glanzende vruchten van 2 – 3cm op de tomaat lijken, zijn eetbaar, wat bitter die vermindert door het koken.

Uit Tahiti, Fiji en andere eilanden.

Kannibaaltomaat omdat kannibalen op Fiji mensenvlees zouden eten met een saus van de vrucht.

De kannibaaltomaat werd in 1852 voor het eerst beschreven als Solanum uporo door de Franse botanist Michel Félix Dunal.

Berthold Seemann noemde het in 1864 Solanum anthropophagorum; Menschenfreschertomate. Hij berichtte van geïsoleerd levende kannibalistische inwoners van Fiji dat mensenvlees niet te eten is, maar door de toebereiding met drie verschillende plantensoorten eetbaar waren. Dat was met de kannibaaltomaat en de bladeren van de malawari (Trophis anthropophagorum) en tudano (Homalanthus pedicellatus).

De laatste twee groeiden in het wild en de kannibaaltomaat werd geteeld in de omgeving van als bure-ni-sa (huis van de vreemdelingen) aangeduide hutten waarin de in de oorlog gesneuvelden werden gebracht. Volgens Seemann deed onder de inboorlingen het bijgeloof de ronde dat het aanraken van kinderen die mensenvlees met de handen hadden aangeraakt ziektes zou veroorzaken. Daarom werd het vlees alleen met lange vorken aangeraakt.

Uit The garden met W. Robinson.

Solanum wendlandii, Hook. (Duitse botanist Hermann Wendland, 1825-1903) Bladeren zijn verschillend en soms meer dan 20cm lang en 15cm breed, de bovenste eenvoudig en ovaal en de onderste gelobd of driedelig.

Stengels en bladeren hebben gekromde stekels.

Bloemen staan in grote trossen, licht lila/blauw, 3,5 – 6 cm breed. Bloeit in de zomer en herfst

Ronde geel tot oranje vrucht van 3.5-8cm lang

Het is een groot klimmende vorm uit Costa Rica met een paar verdeeld staande punten. Kan 6-15m hoog worden of kruipt.

Houdt van zon, maar groeit elders ook wel.

Is gemakkelijk te vermeerderen door stek.

Is beschreven in 1887.

Costa-Ricaanse nachtschade, giant potato creeper.

Cyphomandra klasse.

Z. Amerikaanse doornloze struiken of kleine bomen. 1 ervan wordt soms gekweekt vanwege zijn eetbare vruchten.

Meestal zijn het opgaande en stevige planten.

Grote en gaafrandig bladen die drielobbig of wat gedeeld zijn.

Bloemen staan in trossen die vanonder de knopen komen. De vrucht is een ovale vleesachtige bes met veel zaden.

Een 30 of meer soorten komen voor. Door sommigen wordt het ook ingedeeld onder het geslacht Solanum.

Uit Curtis botanical magazine.

Solanum betaceum Cav. (bietachtig, naar de kleur van de vrucht) (=Cyphomandra betacea, Sendt). een sterk vertakte, snelgroeiende, groenblijvende, tot 7,5 m hoge halfheester met een korte stam en dikke, zachte takken.

De bladsteel wordt tot 17 cm lang.

De afwisselend geplaatste bladeren zijn hartvormig, zacht, toegespitst, gaafrandig, glanzend lichtgroen, 35 x 20 cm groot, dicht bezet met korte, stinkende, haarvormige kliertjes.

De 1-2 cm brede, geurige bloemen groeien in trossen aan de scheuttoppen. Ze bestaan uit vijf bleekroze of lavendelkleurige, puntige kroonbladeren, een groen paarse kelk en vijf opvallende, gele meeldraden.

De vrucht is een eivormige, tot 10 x 5 cm grote en tot 100 g zware bes. De dunne, gladde, glanzende schil is rijp geel, oranje, tomaatrood, violet of purperrood gekleurd met soms in de lengterichting donkere strepen. De kleur hangt af van het ras. Het sappige vruchtvlees is crème geel, oranje, of oranjerood en smaakt zurig aromatisch. De schil smaakt bitter. De vrucht bevat vele 4 mm grote, platte zaden.

Draagt het tweede en derde jaar als het geteeld wordt van zaad.

De vrucht is muskusachtig scherp en als een tomaat in smaak en aangenaam voor hen die van tomaten houden.

Wordt gekweekt vanwege de roodbruine en soms grappig gestreepte, eivormige vruchten

Onder goede omstandigheden wordt het een boomachtige en half houtachtige plant die 3m hoog kan worden.

Uit de Andes van Z. Amerika, is beschreven in 1803.

Naam, etymologie.

Cyphomandra, Grieks kuphoma: bult of uitsteeksel, anther: mannelijk of stuifmeeldraden, een verwijzing naar de vorm van de meeldraden.

Boomtomaat, tamarillo, een handelsnaam die in N. Zeeland ontstaan is, Engelse tree tomato, Dutch eggplant, tomate de arbol.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl