Rosa
Over Rosa
Rozen, vorm, Christelijk, rozenkrans, heesters, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, geur, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
Uit J. Grandeville.
Een geslacht van struiken die gekweekt worden om hun mooie en vaak geurende bloemen, ook voor de vruchten en aantrekkelijke bladen.
Het zijn bladverliezende of soms half wintergroene, opgaande en soms klimmende of kruipende struiken met gewoonlijk stekelige dorens. De weerbare roos is gewapend met bruine stekels als min of meer sterk ontwikkelde en hard geworden haren.
Ze hebben samengestelde bladeren die allen, op een na, tegenover elkaar staan met aan de voet steunblaadjes en als die aanwezig dan hebben ze enkelvoudige bladeren.
De bloem is zacht in een werveling van kleuren en vaak gehuld in een wolk van geuren. Ze worden later gekroond door een rode fles, waarvan de inhoud gebotteld is en rijk voorzien van vitamine C. Bloemen allen staand of in tuilen, met of zonder schutbladen, er zijn 5 en zelden 4 kelk en kroonbladen. Een roos heeft regelmatige bloemen en een groot aantal meeldraden die op de kelkrand zijn ingeplant, het aantal stampertjes verschilt, maar de kleine vruchtjes bevatten nooit meer dan een zaadkorreltje.
De vrucht van de roos is wat bijzonders. Al gauw na het afvallen van de bloembladeren begint de vrucht zich rood te kleuren. Het is geen bes, maar de kelk heeft zich van binnen naar buiten omgestulpt zoals je de vinger van een handschoen omkeren kan, daarbij zijn alle zaden, die buiten op de vruchtbodem lagen, naar binnen gekomen. Als je zo’n bottel doorsnijdt zal je zien dat die van binnen hol is als een beker, maar op de wanden van de beker groeien de zaden in de ruimte.
Het economisch gebruik is niet groot. Het meest belangrijkste is de olie, de attar, een zeer geurende olie. Dit wordt vooral gewonnen van Rosa alba (wit) en Rosa damascena (uit Damascus). De vruchten van sommige soorten worden tot jams gemaakt, vooral van Rosa villosa (behaard of viltig) en Rosa canina. (hondsroos)
Rosaceae, rozen klasse.
Verspreiding.
(417) De roos is een wijd verspreid geslacht. In geen ander geslacht zijn de meningen van de botanisten zo verdeeld over het aantal soorten. Bentham en Hooker bepalen het aantal soorten op 30. De Franse botanist Gandoger beschrijft in Europa en W. Azië alleen al 4266 soorten. De meeste beschrijven meer dan 100 soorten. Er zijn vermoedelijk een 150 echte soorten en natuurlijke hybriden. Het onmetelijke aantal tuinhybriden neemt elk jaar toe.
Ze zijn vrijwel gelijk verspreid over de gematigde streken van het noordelijk halfrond, in Amerika komen ze tot Nieuw Mexico, in Afrika tot Abessinië en in Azië tot India.
Rosa berberifolia uit Redoute.
Subgenus Hulthemosa, vroeger Simplicifolia wat betekent met enkele bladeren. 2 soorten uit zuidwest Azië, Rosa persica en Rosa berberifolia (met blad als Berberis) (Rosa persica var. berberifolia) die de enigste rozen zijn zonder samengestelde bladeren. Opgaand groeiende planten met stekels. Bladeren enkelvoudig zonder steunblaadjes. Bloemen alleen staand en geel.
1.
Rosa persica, Michx. ex J. F. Gmel. (uit Perzië) Perzische roos. Blauw/groene enkelvoudige bladeren die kort gesteeld zijn, eivormig en fijn behaard met enkelvoudig gezaagde bladrand.
De alleen staande bloemen komen in juni/juli aan het eind van de twijgen, 2-3cm in diameter met aan de basis van de kroonbladen een bruine vlek, kelkbladen zijn gaaf.
De plant wordt 60cm hoog, een laag blijvende struik met groene twijgen die met licht gele stekels zijn bezet.
Door Andre Michaux werd deze plant gevonden in de woestijnen van Shiraz in Perzië. Arriveerde in 1785 te Parijs. Er zijn problemen met de nomenclatuur, sommigen noemen het Lowea of Hulthemia. Oogjesroos.
Er is een hybride van met =Rosa involucrata, (met een omwindsel voorzien) Rosa hardii Cels (verkregen in de tuinen van Luxemburg en geïntroduceerd door Hardy) met 5-7 blaadjes en grote geelwitte bloemen met diep oranje oog.
Uit Botanical register.
Subgenus Platyrhodon: Grieks voor planten, schilferig, naar de bast, met 1 soort uit oost Azië, Rosa roxburghii.
60. Uit www.rogersroses.com
=Rosa roxburghii, Tratt. (Schotse arts en botanist, William Roxburgh, 1751-1815) Meestal 11-15tallige bladeren aan spaarzaam gestekelde en behaarde hoofdbladstelen met kleine gewimperde en geoorde steunblaadjes, deelblaadjes tot 2.5cm lang en zeer kort gesteeld, elliptisch en puntig toelopend, de rand soms fijn scherp gezaagd, topblaadje 3cm lang, donkergroen en langs de hoofdnerf dicht en kort behaard
Bloeit in juli zeer rijk met tamelijk grote lichtroze bloemen van 5-6cm in diameter, schaalvormig en meestal alleen staand bij het uitbloeien lichter verkleurend, korte gestekelde bloemstelen, kelk en kroonbladen viltig behaard.
De bottels zijn plat rond en gestekeld en lang groen blijvend met de zeer brede opstaande en kroonvormige kelkbladen, 4cm in diameter.
Uit botanical register.
Deze soort die ook wel als =Rosa microphylla in de kwekerijen voor komt vormt een dichte en opgaande struik met grijze en iets afbladderen gestekelde takken en twijgen.
Komt uit China/Japan en wordt 1.5-2m hoog. Is beschreven in 1828.
Chestnut rose, burr rose.
Ondergeslacht Rosa, de typev orm, die bevat alle andere rozen. Deze subgenus is verdeeld in 11 secties.
Subgenus Eurosa sectie Synstylae.
Meestal klimmende planten met 3-9tallige bladeren. Bloemen staan in tuilen met schutbladen, wit, roze en rood, stijlen zijn vergroeid en vormen een zuiltje. Een groep van een 12 soorten waarvan 1 in Amerika.
2. uit botanical register.
Rosa multiflora, Thunb. (vele bloemen) Donkergroen 5-7 en soms 9 deelblaadjes met diep franjeachtig ingesneden steunblaadjes, blaadjes zijn 1.5-3cm lang en ovaal met spitse top en de rand gezaagd, donkergroen en van onderen grijs of iets blauw/groen en zeer kort behaard wat laat afvalt.
Jonge twijgen, bladeren en bladstelen zijn behaard, twijgen heldergroen en meestal ongestekeld en worden gauw kaal.
Is in juni/juli overdekt met witte, soms roze, bloemen in veelbloemige piramidale tuiltjes, bloemen tot ruim 2cm in diameter met omgekeerd eivormig en naar de basis smal toelopende en aan de top uitgerande kroonbladen, stijl is kaal.
Vruchten zijn ter grootte van een erwt die bruin/rood worden en er zeer lang aan blijven met gedraaide dorens, soms afwezig.
De veelbloemige roos wordt een zeer brede struik met tamelijk dunne en overhangende twijgen van 3-5m die over andere struiken klimt.
Komt uit China/Japan. Is beschreven in 1822.
2 var; Rosa multiflora var. multiflora met witte bloemen van 1.5-2cm diameter. Rosa multiflora var. cathayensis Rehder & E.H.Wilson (Cathay, vorm van Catai, andere naam voor China) met roze bloemen van 4cm diameter.
Er is een vorm bekend als ‘Seven Sisters Rose’ die intens rood is met meer bloemen, uit 1817.
Veelbloemige roos, Multiflora rose, baby rose, rambler rose.
Van deze roos zijn alle rozen afgeleid die een van een franjes voorziene steunblaadjes hebben.
Het is ook de stamvorm van verschillende klimrozen en treurrozen die, in tegenstelling met de vele kleinbloemige klimrozen die Rosa wichuraiana als stamvorm bezitten, tot de multiflora of multiflora groep gerekend worden.
Van de Polyantha rozen de dwergvormen met vele kleine bloemen in een tros.
De Floribunda rozen die vrij grote trossen van vrij grote bloemen geven.
Lambertiana rozen die wel hoger dan een meter worden grootbloemig zijn en vaak klimmen.
3. uit www.justourpictures.com
Rosa multiflora Thunb. forma watsoniana (Crép.) Matsum. (vele bloemen, Sereno Watson, Amerikaanse botanicus, 1826-1892) (= nu Rosa multiflora Thunb.) (Rosa watsoniana, Crep.) Bladstelen zijn dun en blijvend klierachtig behaard.
Valt op door de smalle liniaal/lancetvormige blaadjes die geheel gaafrandig zijn, 3-6.5cm lang en 3-5mm breed, 3-5tallig die tamelijk lang gesteeld zijn, bij het uitlopen viltig behaard en later dof donkergroen en van onderen blijvend behaard.
Jonge twijgen zijn dun en ranken iets, olijf/bruin en spaarzaam met haakvormige stekels bezet.
Bloemen zijn onopvallend en geven geen zaad, bloeit in juni/juli met lichtroze bloemen in kleine tuilen die wat naar wit uitbloeien en 1cm in diameter, kelk en bloemstelen behaard, kroonbladen stomp toelopend en stijl kaal.
Komt uit O. Azië en wordt 2.5-3.5m hoog. Is beschreven in 1890.
4. uit Redoute.
Rosa setigera, Michx. (borstel dragend) heeft groene en spaarzaam gestekelde twijgen
Bladeren zijn 3tallig aan de bloeiende takken en aan sterk groeiende twijgen 5tallig met klierachtig gewimperde steunblaadjes, blaadjes 4-8cm lang en 2.5-4.5cm breed, eivormig met toegespitste top, glanzend donkergroen en van onderen grijs/groen en langs de nerven behaard, eindblaadje soms met grootste breedte boven het midden.
Grote roze bloemen staan in piramidale trossen komen in juli/augustus, 6cm in diameter, kelkbladen ei/lancetvormig en evenals de kelk klierachtig behaard, stijlen kaal, bottels met de grootte van een erwt die kogelvormig zijn en rood worden.
Groeit sterk als een klimroos.
Komt uit O. N. Amerika en wordt 5m hoog.
Naam.
Prairie rose, wild climbing rose of prairie roos, Duitse Prairierose.
5. Uit Curtis botanical magazine.
=Rosa brunonii, Lindl. (Robert Brown, Latijn Bruno, Engelse botanicus 1773-1858) Bladeren meestal 5 en ook wel 7 aan een behaarde en wat gestekelde hoofdbladsteel, blaadjes 4-7cm lang en het eindblaadje soms langer, ei/lancetvormig en spits, mat glanzend donkergroen en van onderen grijs/groen en blijvend behaard.
Bloeit in juni/juli met witte geurende bloemen die in veelbloemige eindstandige tuilen staan, bloemstelen en kelk zijn iets viltig en klierachtig behaard, bloemen tot 5cm in diameter met zeer lange en puntig toelopende viltig behaarde kelkbladen, de stijl steekt iets boven de meeldraden uit.
Bottels tot ruim 1cm lang en bijna rond zeer lang groen blijvend en worden tenslotte oranje/rood.
Een breed uitgroeiende struik met iets rankende en lang behaard blijvende twijgen met korte haakvormige stekels.
Komt uit de Himalaya en wordt 2.5m hoog.
Naam.
Lijkt wel wat moschata, heet in Engels dan ook Himalayan musk roze of Brown’s rose.
6. Uit Redoute.
=Rosa moschata, Herrm.. (muskus geurend) De kenmerken van de soort, waarnaar ook de var en vormen kunnen worden gedetermineerd, zijn.
Twijgen iets rankend en wat berijpt en met licht bruine haakvormige stekels bezet Vormt een losse struik en een van de sterkst groeiende rozen klimt in de toppen van lage bomen die het bedekt met witte bloemen en een rode vrucht.
Bladeren zijn 5-7tallig aan tot 8cm lange en kort behaarde wat gestekelde bladsteel met al gauw afvallende kleine steunblaadjes, blaadjes ei/lancetvormig met afgerond of wigvormige toelopende bladvoet en toegespitste top, rand is gezaagd, 5-8cm lang, matglanzend donkergroen en van onderen grijs/groen.
Een uitgesproken laatbloeier, vanaf augustus tot in de herfst met witte en naar muskus geurende bloemen in weinig bloeiende tot 7bloemige tuilen met behaarde bloemstelen, bloemen 3-5cm in diameter met gauw afvallende schutbladen, kelkbladen kort viltig behaard en de stijl spaarzaam behaard en steekt iets boven de meeldraden uit.
Bottels zijn klein eivormig en donkerrood.
Is afkomstig uit N. Afrika, Abessinië, Midden-Azië tot Himalaya en wordt 2-3m hoog. Deze soort is al zeer lang bekend en werd mogelijk genoemd door de Perzische, Griekse en Romeinse schrijvers.
De muskusroos werd geïntroduceerd in Europa in het begin van de 16de eeuw. In 1565 vond Gessner deze soort in de kloostertuin te Augsburg en zorgde voor verspreiding.
Muskus rozen of Rosa moschata hybriden zijn moderne struikrozen, 150m en soms wat klimmend. Ze bloeien vaak meerdere keren, gemakkelijk te telen en geschikt als haagplant en geven een muskusachtige geur. Niet gevulde soorten hebben hun natuurlijke vorm behouden.
In het begin van de 20ste werden als moedersoort van de moschata hybriden door de kwekers Joseph Hardwick Pemberton en Peter Lambert vaak langer bloeiende struikrozen gebruikt. Daarom heten ze ook wel Lambertiana rozen, Lambertsrozen of Pemberton rozen.
’Nastara’ met 3-5blaadjes die lijn/lancetvormig zijn, gaafrandig en vrij sterk golvend. De roze tot witte bloemen zijn klein, 1cm.
’Dupontii’, Dupont, ca. 1817, heeft de twijgen met stekels en borstels bezet, en grotere witte geurende bloemen.
‘Trier’, Lambert 1904.
‘Prosperity’, Pemberton 1917.
=’Pax’, Pemberton 1918.
‘Heinrich Conrad Söth’,1919.
‘Vanity’, Pemperton 1920.
‘Penelope’, Pemberton 1924.
=’Felicia’, Pemberton 1928.
‘Heideröslein’, 1932.
uit Redoute.
=’Ballerina’, Bentall 1937.
‘Menja’, Petersen 1960.
‘Moschata’.
Naam.
(Dodonaeus) (a) ‘De vijfde en laatste soort van tamme rozen heeft de naam naar zijn reuk gekregen omdat ze naar muskus schijnt te rieken, want men noemt het niet alleen in het Nederduits musketroosen of muscusroosen, maar ook in het Latijn Rosa Moschata, in het Italiaans rosa moschetta, in het Frans roses musquees of muscadelles. Dan sommige willen het ook Rosa Damascena noemen met welke naam de gewone witte rozen meest bekend zijn, sommige andere willen het late roosjes noemen.’
De geurende of muskusroos, Duitse Bisam- of Moschus-Rose, Engelse musk-scented-rose, een vertaling van de Franse rose musquee.
Uit johngrimschawsgardendiary.blogspot.com
Rosa x beanii Heath (Engelse dendroloog en botanist William J. Bean, 1863-1947) (Rosa x anemoniflora, Fort. (met bloemen als de anemoon) is volgens Shepherd (1954) een hybride van Rosa moschata.
Bladeren zijn 3-5tallig en blijven zeer lang aan de struik zitten, steunblaadjes gaafrandig en met de bladsteel vergroeid, blaadjes tot 6cm lang en tot 1.5cm breed, lancetvormig en zeer lang toegespitst, fijn gezaagd, donkergroen en voelen glad aan, van onderen grijs/groen en kaal.
Bloeit in juli/augustus met in weinig bloeiende en schermvormige tuilen, bloemen 3-4cm in diameter, wit, de binnenste kroonbladen zijn gepijpt, kelk en bloemstelen onbehaard, kelkblaadjes duidelijk spits toelopend en gaafrandig, stijl is duidelijk behaard.
Is een zwak groeiende en fijn vertakte klimroos met spaarzaam gestekelde twijgen, de stekels zijn zeer klein, lichtbruin en haakvormig.
Komt uit O. China en wordt 2.5m hoog. Is beschreven in 1846.
Anemone flowered rose.
7. uit www.lenanen.com
Rosa helenae, Rehder & Wilson. (Helena Rosa Wright, 1887-1982 die met haar man missiewerk verrichtte in China)
Meestal 7 maar ook 9tallige blaadjes aan een gestekelde hoofdsteel met vergroeide gaafrandige of iets getande steunblaadjes, blaadjes tot 5cm lang en iets gevouwen, ei/lancetvormig met spitse top en ongelijk gezaagde bladrand, bij het uitlopen net als de stelen bruin/rood gekleurd, later matglanzend donkergroen en van onderen grijs/groen en zeer spaarzaam langs de hoofdnerf behaard.
Bloeit in juni/juli zeer rijk met zuiver witte geurende bloemen die in brede schermvormige tuilen staan, bloemen tot 4cm in diameter aan tamelijk dunne bloemstelen, kroonbladen omgekeerd eirond en aan de top iets uitgerand, stijlen behaard.
In de herfst dicht bezet met helderrode bottels van een ruime cm lang.
Een sierlijke struik met iets rankende en sterk overhangende twijgen met zeer grote en lichtrode halende stekels.
Komt uit W. China en wordt 3-5m hoog.
8. Uit Curtis botanical magazine.
Rosa luciae Franch. & Rochebr. ex Crép. (de vrouw van de Franse dokter Savatier die bij Yokohama werkte, Lucie) (Rosa wichuraiana, Crep. (E. Wichura uit Breslau en in 1859-1861 in opdracht van de Pruisische regering als botanicus was toegevoegd aan een expeditie naar China en Japan)
Bladeren zijn 7-9tallig aan een spaarzaam fijn gestekelde hoofdbladsteel, blaadjes kort gesteeld en 10-22m lang en 8-18mm breed met iets langer topblaadje, eirond, groot getand, bijna glanzend donkergroen met vrijwel dezelfde kleur aan de onderkant, steunblaadjes vrij groot getand.
Bloeit in juni/augustus met zuiver witte bloemen in veelbloemige trossen, bloemstelen zijn spaarzaam klierachtig behaard.
Bottels tot 1cm lang en koraalrood die er zeer lang aan blijven.
Blijft half groen met groene en kruipende twijgen die spaarzaam met korte haakvormige stekels bezet zijn.
Komt uit Japan/China en wordt tot 3m hoog. Is beschreven in 1891.
Naam.
Het is de memorialroos of in Engels the memorial rose, Chinees guang ye qiang wei.
9. uit botanical register.
Rosa sempervirens, Huds. (altijd groen) Leerachtige 5-7tallige bladeren, 2-5cm lang en 12-25mm breed, ei/lancetvormig en fijn gezaagd, de zaagtanden smal en aanliggend, aan beide zijden glanzend met groter topblaadje.
Iets geurende rood/witte bloemen in juni/juli die alleen staan of met een 4 bijeen aan klierachtig behaarde bloemstelen, 4-5cm in diameter, kroonblaadjes omgekeerd eivormig en aan de top iets uitgerand, stijl bijna steeds dicht behaard.
Bottels zijn tot 1cm lang en oranje/rood, rond eivormig.
Een half groenblijvende struik met kruipende of rankende, dunne en behaarde groene twijgen die spaarzaam bezet zijn met iets naar beneden gebogen stekels.
Komt uit Z. Europa en N. Afrika en wordt 2.5m hoog. Is beschreven in 1629.
Evergreen rose, Duitse immergrüne Rose.
(Dodonaeus) ´Roos met altijd groene of onvergankelijke bladeren, in het Latijn Rosa sempervirens, van Clusius ook beschreven en hier te lande in de hoven enkele jaren geleden gebracht kan aan de koude niet wennen, docht heeft tenslotte hier noch gebloeid.’
10. Uit L. Watson.
= Rosa arvensis, Huds. (van de velden) Bladeren zijn 7 en ook wel 5tallig, glad en niet glanzend, eirond en tot 4cm lang, gezaagde rand, dof donkergroen en van onderen grijs/groen en langs de nerven behaard.
Slank gesteelde witte en soms bleekroze kleine, 3-4cm, bloemen met een zwakke muskusgeur, meestal staan ze alleen en soms 2 of drie bij elkaar in juni tot augustus aan korte en opstaande zijtakjes langs de tweejarige takken. Bloemen 3-4cm in diameter, schutbladen met kort gesteelde of zittende klieren bezet, kelkbladen ei/lancetvormig, kroonbladen omgekeerd eirond en aan de top uitgerand, stijl kaal.
De plant heeft dof roodbruine takken met gebogen stekels.
Donkerrode en rond/ovale bottels die in september rijp worden.
Klimt tot 4m, anders als weelderig groeiende struik die plat op de grond ligt, komt voor in grote delen van Europa.
Kruisingen hiervan leverden in het Schotse graafschap Ayrshire de ‘Ayrshire’ rozen op in het begin van de 19de eeuw.
Het is vermoedelijk de witte roos als embleem van het House of York.
Naam.
(Dodonaeus) (a) ‘De eerste soort van de tamme rozen wordt van de gewone man op het Latijns Rosa alba en hier in Nederduitsland witte rozen genoemd, in Hoogduitsland Weisse Rosen, in Frankrijk blanche rosen en deze mag de Spineola Rosa van Plinius wezen indien ze de Campana Rosa niet is.’
Akker of veldroos, Engels trailing of white dog rose, briar of field rose, Duitse weisse Ackerrose, Feldrose, kriechende Rose, Schlangenrose, Ayrschire rose of Waldrose, Frans rosier des champs.
Uit Curtis botanical magazine.
Rosa soulieana, Crep. (Franse missionaris Jean Andre Soulie, 1895, die later gemarteld en gedood werd door Tibetaanse monniken in 1905) Blaadjes zijn 1-4cm lang en rond eivormig, rand gezaagd en van onder grijs/groen.
Bloeit in juni/juli met tamelijk grote ivoor/witte bloemen in veelbloemige korte trossen, bloem 3-3.5cm in diameter die bij uitbloeien wat wit worden en een klierachtige behaarde bloemsteel en kelk, stijl is spaarzaam behaard.
Ze worden opgevolgd door oranje/rode bottels die bij ons meestal spaarzaam voor komen, 1cm lang en eivormig.
Komt uit W. China en wordt 3m hoog en bij ons een gedrongen groeiende struik die zeer dicht vertakt is met korte, maar sterke stekels en kleine 7 en soms 9tallige wat blauwgroene bladeren.
Is beschreven in 1904.
Sectie Indicae, nu Chinensis, wit, roze, gele, rode en gemengde kleuren uit China en Burma.
Struiken die opgaand groeien of met iets rankende twijgen die spaarzaam met stekels bezet zijn. Bladeren met kleine steunblaadjes en 3-7tallig, onbehaard. Bloemen alleenstaand of met een paar bijeen met kleine schutbladen en gave of geveerde kelkbladen, stijlen steken buiten de bloembodem uit en zijn onderling vrij.
11. uit Curtis botanical magazine.
Rosa x odorata, Sweet. (geurend) chinensis x gigantea)
Bladeren zijn 5-7tallig scherp gezaagd en glanzend groen.
Bloeit in juni/september met gele of crème/witte bloemen die alleen staan of met enkele bij elkaar.
Een hoog opgroeiende struik met rankende twijgen.
Komt hier vrijwel niet voor maar is van belang omdat het de stamvorm is van de thee en theehybriden.
Onderscheidt zich van Rosa chinensis door de kleur maar ook door de heerlijke geur, maar ook door de gaafrandige of aan de top zeer zwak getande steunblaadjes en gaafrandige kelkbladen terwijl de bottels niet ovaal maar meer platrond zijn.
Komt uit China en wordt 2.5m hoog. Kwam naar Engeland in 1810 en vandaar naar Frankrijk waar het met de gele China een vruchtbare ouder was van de vele mooie var. Mr. Parkes introduceerde de gele var uit China in 1824 die nu nog door weinigen voorbijgestreefd wordt, ook vanwege de geur.
Naam.
Theeroos, Engelse blush tea scented rose.
12. Uit J. Lindley.
Rosa chinensis, Jacq. (uit China) (Rosa indica (Indisch) wordt 1.5m hoog.
Struiken die opgaand groeien met groene twijgen en min of meer rode haakvormige stekels
3-5tallige bladeren met kleine met de bladsteel vergroeide steunblaadjes, vallen zeer laat af en zijn bijna leerachtig, 3-5cm lang, eivormig met spitse top en afgeronde bladvoet, gezaagd, topblaadje soms wat groter, glanzend donkergroen en van onderen licht groen en kaal.
Roze, rode of witte halfgevulde bloemen staan in weinig bloeiende tuilen met bloei in juni tot september, bloemsteel en kelk zijn met klieren bezet, kelkbladen ingesneden en teruggeslagen, stijlen zijn half zo lang als de aan de binnenzijde geplaatste meeldraden.
Bottels vuilbruin en blijven lang groen.
Komt hier vrijwel niet voor maar is van belang omdat het de stamvorm is van vele cultuurvormen.
Uit botanical magazine.
=Var. semperflorens Koehne (altijd bloeiend) wijkt af door de minder gestekelde en iets rankende twijgen met bruin/groene bladeren en bloemen licht tot donker/rood die zeer lang doorbloeien. Hiertoe behoren de zogenaamde maandrozen.
Naam, etymologie.
Chinese of Bengaalse roos, China rose. China- of Bengalen rozen, omdat een van de vier soorten over Bengalen naar het westen kwam.
De Chinese roos behoort tot de oudste tuinrozen met een duizendjarige geschiedenis. Schriftelijke vermeldingen zien we bij de Chinese filosoof Confucius die al 500 voor Chr. van rozentuinen in de keizerlijke tuin van Peking bericht. China soorten herhalen hun bloei, of bloeien door wat remonteren wordt genoemd. Het zijn remonterende soorten. De soorten moeten in China reeds lang in cultuur zijn geweest en men veronderstelt vanaf de 9de eeuw na Chr. De Chinese kwekers moeten de doorbloei geselecteerd hebben en bovendien de voorkeur hebben gegeven aan gevulde rozen.
Over de zijderoute kwam de plant naar Arabië, Indië en Singapore en op het eind van de 18de eeuw bij ons.
Linnaeus beschreef drie rode, een roze en een bleekroze vorm die hij allen Rosa indica noemde. Ook zijn er ander vermeldingen van Chinese rozen, zo zouden ze in 1529 al in Italië gearriveerd zijn, in Zweden in 1752 en in Engeland 1759.
In ons land zouden ze door de Nederlandse-Oost-Indische Companie in 1781 ingevoerd zijn, zo onder de naam Rosa indica. Het was geen wilde roos, vermoedelijk een lang geteelde vorm en mogelijk en nakomeling van Rosa chinensis met Rosa gigantea (Rosa x odorata) en Rosa multiflora en andere wilde rozen ontstaan is. De eigenschap om vaker te bloeien, de kleuren en typische thee geur zorgde voor een plaatst onder de tuinrozen en verdere teelt. Ze werden in Haarlem geplant. Sir Joseph Banks moest ze uit ons land halen ofschoon ze ook in de oude Fa Tee Kwekerij te Kanton, China groeide. Die kwekerij stuurde vele planten naar Engeland. Ook bloeide deze soort al lange tijd in de botanische tuin van de Engelse East India Company te Calcutta en Singapore. Ook zouden ze Frankrijk, vanuit China, via India en Engeland bereikt hebben, maar de tijden variëren van 1710 tot 1780. Zeker is dat ze tot 1780 niet meededen in de evolutie. Die startte pas toen 4 Chinese rozen in 1790 in Engeland waren.
De eerste was ‘Slaters Crimson’. Die was in 1789 door een kapitein van de Britse Oost Indië Company ontdekt in een tuin te Calcutta en werd meegenomen naar Engeland. Hij gaf de plant aan G. Slater te Knot’s Green, Leytonstone. Die vermeerderde de plant en verspreidde ze onder de naam Bengaalse roos. In 1794 werd ze beschreven als Rosa semperflorens en in 1911 als Rosa chinensis semperflorens. Het werd een van de ouders van de Portland, Noisette, Bourbon, Remontant, theerozen, miniatuur of Lawrencerozen, ook de Manetti roos die veel gekweekt werd als onderstam.
=’Old Blush’, (‘Monthly Rose’), een roze, ‘Pallida’, ‘Parson´s Pink China’ werden rond 1790 naar Europa gebracht. Ze bloeiden van juni tot de winter waarom ze voor vele kruisingen gebruikt werden.
‘Cécile Brunner’, 1880, zachtroze, een wereldroos, ‘Parks´Yellow Tea-scented China’, 1824, geel, ‘Slater´s Crimson China’, 1792, kersrood.
Rosa chinensis ‘Viridiflora’, Dipp. (groen bloeiend) (groene Chinese) de groene roos wordt soms wel als curiositeit aangeplant.
Alle bloemdelen van deze groene roos zijn omgevormd tot groene bladachtige schubben. Bij het openen worden ze los en groenig van kleur.
De plant zou in 1833 ontstaan zijn als een sport van Rosa chinensis in Charlestown, South Carolina.
13. Uit Redoute.
Portlandroos.
=Rosa x portlandia, ‘Portland’ roos komt van Slaters Crimson China (semperflorens) x Rosa damascena ‘Bifera’ x Rosa gallica. Die werd door Margaret Cavendish Bentinck, Duchess van Portland, in Italië opgemerkt tijdens een reis door Paestum, vandaar Rosa paestana, die dit gewas naar Engeland bracht, al voor 1809, en werd ‘Duchess of Portland’ genoemd.
Nieuw was bij de invoering van de Portlandroos de eigenschap dat ze in de herfst nabloeide. In de 19de eeuw waren de Portlandrozen zeer geliefd, is vervangen door Bourbon en Remontant rozen. Toch was het een mooie compacte roos van rond 1m, winterhard, heerlijke geur en lange bloei tot in de herfst met roze en rode tinten die ook op stam gekweekt kon worden.
Enkele oude vormen; ‘Portlandrose’, (‘Duchess of Portland’ of ‘Paestana’) rond 1775 ?, helder rood, geurend met gele stuifmeeldraden, “Rose du Roi’, 1816, karmijnrood met sterke geur, (zie remonterende rozen), Mme Boll’, 1850, roze met sterke geur, ‘Mme Knorr’, 1855, roze met sterke geur, =’Rose de Resht’, voor 1880, purperkleurig, wordt ook vaak tot Damascenerrozen gerekend.
Uit annales de flore et de pomone, Rosa noisettiana.
Noisette.
Zaailingen van een 2de Chinese roos, ‘Parsons Pink China’ (Rosa chinensis. x Rosa gigantea) werden voor het eerst gezien in de tuin van Parsons, te Hertfordshire in 1793. Mogelijk waren die geïmporteerd door J. Banks, hoofd van de Kew Gardens.
Omstreeks 1800 verscheen deze vorm bij P. Noisette in South Carolina. In 1802 kwam deze roos in handen van J. Champneys, een rijstplanter met rozeninteresse. Die kruiste het met een vorm van moschata waaruit een moschata hybride ontstond die bekend werd als ‘Champneys Pink Cluster’. Een sterk groeiende struik met iets rankende twijgen en matglanzend donkergroene 5-7tallige bladeren. Bloeit in tuilen met goed gevulde gele, witte en soms roodgekleurde bloemen.
Een paar jaar later verkreeg Philippe Noisette er zaad van en in de 2de generatie, 1817 selecteerde hij de ‘Noisette’ die de gehele groep de naam gaf van Noisette, met lang bloeiende geurende bloemen. Die stuurde hij naar zijn broer L. Noisette in Parijs in 1814. Deze vorm was iets lager dan de eerste generatie, met meestal gele, witte of roze blosjes in grote geurende trossen met bloei vanaf juni tot in de herfst. De roos werd bekend onder de naam ‘Blush Noisette’, een rozeachtige (‘Noisette Carnée’). Die kruising met de gele ‘Park’s Yellow China’ gaf een gele Noisette, maar ook een gele theeroos. Na verdere kruisingen ging het steeds meer richting van klimmende gele Thee-Noisettes.
Toch nog hoog groeiende hybriden die ook wel als klimrozen en als stamroos werden gebruikt.
‘Aimée Vibert’, 1828, wit, ‘Maréchal Niel’, 1864, geel,
= ‘Bouquet d´Or’, 1872, goudgeel, Madame Alfred Carriére’, 1879, wit, een wereldroos.
14. Bourbon rozen.
Rosa cv ‘ile-bourbon’ uit L.van Houtte.
=Rosa × borboniana N. H. F. Desp (Île de Bourbon, nu Réunion). (Rosa borbonica Morr.)
Franse zeelui begrensden hun velden op Réunion met Rosa × damascena ‘Bifera’ en Rosa × chinensis ‘Parson’s Pink China’. Het resultaat was een aantal zaailingen met de krachtige groei van de laatste en die de bloei hadden van de Chinese en de late westerse, samen een zeer lange tijd.
Door de Perichon werden deze zaailingen ontdekt in 1819 en naar Breon opgestuurd. Breon was de directeur van de botanische tuin te Bourbon en stuurde het zaad op naar Jacques, de tuinchef van de hertog van Orléans, het kasteel Neuilly, Orléans. Deze roos, ‘Rose Edward’ genoemd, werd gekruist met rozen van de Gallica groep. Hieruit ontstond ‘Rosier de l’isle de Bourbon’ ofwel de Bourbonroos.
Dit was een vrijwel groenblijvend vorm met mooie roze en halfgevulde bloemen met een heerlijke geur.
In 1825 verscheen de opmerkelijke ‘Bourbon Gloire des Rosomanes’ met doorbloeiende scharlakenrode bloemen en krachtige groei. Dit werd de voornaamste ouder van de rode remontana rozen.
Deze groep munt uit door de winterhardheid en heerlijke geur van de bloemen zodat bij kruisingen met deze goede eigenschappen goed rekening werd gehouden.
‘Las Casas’, 1828, donkerroze.
Uit E. Step.
Hiertoe behoort ook de ‘Souvenir de la Malmaison’, 1843, crème gekleurd met sterke geur die zeer rijk bloeit met een wat afgeplatte en goed gevulde bijna witte en in het centrum licht vleeskleurige bloem aan korte bloemstelen. Het is ook bekend als ‘Queen of Beauty’, en werd door Bèluze in 1843 met ‘Madame Desprez’ en een onbekende theeroos gekruist. Het is de klassieke wereldroos, de Königin der Bourbon-Rosen. Ze is genoemd als aandenken aan de rozentuin van keizerin Joséphine bij Parijs. Is matig vorstbestendig en groeit een meter hoog, ook aanhoudende regen laat bij haar de knoppen vallen. Een klimmende vorm, ‘Climbing Souvenir de la Malmaison’ werd door Bennet in 1893 ontdekt.
‘Louise Odier’, 1851, helder roze met een sterke geur.
=’Charles Lawson’, Lawson 1853. ‘Boule de Neige’, 1867, wit met sterke geur. ‘Zéphirine Drouhin’, Bizot 1868.
=’Reine Victoria, 1872, roze met lichte geur, ook The Shell Rose, werd door Labruyère / Joseph Schwartz in 1872 naar koningin Victoria van Engeland genoemd (1819 - 1901) ‘Mme Pierre Oger’, 1878, parelmoerachtig, sport van ‘Reine Victoria’. ‘Mme Isaac Pereire’, 1881, karmijnroze met sterke geur, klimmend.
‘Mme Ernest Calvat’, 1888, helder roze, geurt en sport van ‘Mme Isaac Pereire’. ‘Mme d’Enfert’, 1904, roze en geurt.
=’Kathleen Harrop’, 1918, helder roze.
De Bourbon-rozen losten de groep van Portland-rozen af.
Bourbon-rozen hebben grote kogelvormige, gevulde of halfgevulde rood of donkerrode bloemen en bloeien van juni af in meerdere lagen
De bourbon roos vormt een tamelijk hoge struik met klierachtige behaarde jonge twijgen en bladstelen, 1.5m en een groei in klassieke stijl.
Bladeren zijn 5-7tallig en eivormig blaadjes met afgeronde bladvoet en toegespitste top, scherp gezaagde bladrand.
Bladeren en scheuten lijken al op de later ontwikkelde theehybriden. Ze waren wel gevoelig voor roest en bloeiden niet zo lang door.
15. Sectie Banksianae – witte en gele rozen uit China.
Uit Curtis botanical magazine.
=Rosa banksiae, Aiton. (naar Lady Banks, de vrouw van de botanist Sir Joseph Banks naar wie de Banks Peninsula is genoemd) is een klimmende liaanachtige roos die over andere struiken groeit, 6m.
Is vrijwel doornloos, soms met enige dorens van 5mm lang aan stevige scheuten.
Altijdgroene bladeren zijn 4-6cm lang met 3-5 en zelden 7 deelblaadjes van 2-5cm lang met een gezaagde rand.
Kleine witte tot gele bloemen van 1.5-2.5cm diameter.
Uit centraal China.
Er zijn 2 variëteiten: Rosa banksiae var. banksiae. Bloemen zijn half dubbel of dubbel, ontwikkeld in Chinese tuinen. Rosa banksiae var. normalis Regel. (normale) (1796) Enkele bloemen met 5 bloembladen, de natuurlijke vorm. Ze zouden allen naar violen ruiken.
Is al honderden jaren geteeld in Chinese tuinen en kwam in Europa door William Kerr die door sir Joseph op plantenjacht gestuurd was. Hij bracht de eerste Lady Banks’ Rose of ‘White Lady Banks’ (Rosa banksiae var. banksiae) uit de beroemde Fa Tee kwekerij in 1807. Verder werden er een aantal vormen ontdekt in China, ‘Banksiae Lutea’, de ‘Yellow Lady Banks’ Rose, is waarschijnlijk de populairste en kwam in Europa in 1824 door J. D. Park. ‘Lutescens’, een roze met licht gele bloemen.
Volgens Guinness is de grootste rozenstruik geplant te Tombstone, Arizona, in 1885 en bloeit nog, bedekt 240 vierkante meter van een herberg en heeft een voetomvang van 3.6m.
Lady Banks’ Rose.
Uit Redoute.
Rosa cymosa Tratt (plat bloemscherm) is een klimmende roos uit China.
Heeft een lange gladde of harige stengels van 5m met een paar gehaakte dorens.
Scheuten en bladeren zijn helderrood als ze jong zijn. Blaadjes zijn smal lancetvormig, rond aan de basis en op het eind toegespitst met een kleine gedraaide punt.
Kleine crèmewitte bloemen staan met velen in een scherm en zijn 1-1.5cm doorsnede.
Kleine rode vruchten zijn rond, 5mm doorsnede met vele kleine zaden.
Elderflower rose naar de bloem van de vlier of elderberry. (Sambucus).
Sectie Gallicanae, roze tot rode en gestreepte rozen uit west Azië en Europa.
Opgaand groeiende struiken die niet ranken met gestekelde en borstelige twijgen. Bladeren 3-5 en aan bloeiende twijgen 5tallig met kleine steunblaadjes. Bloemen alleenstaand en soms met meerdere bijeen, alleen staand zonder kleine schutbladen en als ze met meerdere staan met kleine schutbladen, kelkbladen zijn veerspletig en na het uitbloeien teruggeslagen en vallen gauw af.
17. uit W. Woodvilel.
Rosa gallica, L. (Frans)
Bladeren zijn 3-5tallig en meestal 5tallig, stevig met klierachtig gewimperde steunblaadjes, blaadjes 3.5-6cm lang en 2-4cm breed en zeer kort gesteeld of zittend, gezaagd met geklierde en stompe tanden, bovenkant voelt ruw aan en donkergroen, onderkant is dicht en kort grijs behaard.
De enkele of gevulde en grote bloemen zijn roze of rood en soms met gestreepte kroonbladen, geuren met bloei in juni, vaak alleen of met 2-3 bij elkaar aan klierachtig behaarde en stevige bloemstelen, 6-8cm in diameter, bloembladen breed eirond en aan de basis spaarzaam behaard, kelkbladen klierachtig en viltig behaard en vallen na de bloei af, de buitenslippen met vele zijslippen.
Hierna verschijnt er een steenrode en tolvormige vrucht met afvallende kelkbladen.
Het is een vrij lage en opgaande roos van 1-1.5m die dicht gestekeld is.
De soort in zijn wilde dwergvorm groeit van Frankrijk/Perzië. Stamt vermoedelijk uit het gebied van de Kaukasus. Is beschreven in 1596.
Komt als soort nog maar weinig voor terwijl de kruisingen met Rosa chinensis de bourbonroos, Rosa borboniana, is ontstaan.
Uit Redoute.
De Franse roos die medisch veel gebruikt werd rond de Provence is de magentarode Rosa gallica ‘Officinalis’, de Apotheker roos.
‘Officinalis’ is een zeer compacte en opgaande roos met ondergrondse uitlopers.
Vele bloembladen heeft die, half of geheel gevuld en heerlijk van geur, echter kort bloeiend.
De lichtrode bloemen staan in donkergroen loof en in het hart staan goudgele meeldraden.
Het is een winterharde roos van 1,5m hoog. Was al bekend voor 1310.
=Agatha uit La Redoute.
’Agatha’ heeft kleinere bladen dan de soort en half gevulde rode bloemen.
Rosa x waitziana Tratt. (Duitse botanist Waitzia) =kruising van gallica x canina. Een zeer rijk bloeiende en opgaand groeiende struik die in groeiwijze en bladvorm op gallica lijkt met matglanzende donkergroene en bijna leerachtige bladeren. Bloeit in juni/juli met alleen staande roze bloemen.
Die komt bij ons vrijwel niet voor, wel Rosa × waitziana Tratt. nothovar. macrantha (N. H. F. Desp.) Rehder. (grote bloemen) Die heeft wat rankende twijgen met onderling in grootte zeer afwijkende stekels.
Bloeit in juni/juli met lichtroze en later naar wit verkleurende alleen staand of met enkele bijeen en groter dan die vorige bastaard, tot 10cm in diameter.
Uit Curtis botanical magazine, Rosa incarnata.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De tweede soort die in het Italiaans Rosa incarnata genoemd wordt is de Alabandica van Plinius wat gelijk en de gewone man noemt ze Provence rozen.
Province- Franse apotheker of gallische roos, Engelse French rose, rose of Provence, Gallic rose, Duitse Provence-Rose. Een centrum van de teelt van Rosa gallica was de stad Provins bij Parijs waarom het ook Provinsrose genoemd wordt, Provins ten zuiden van Parijs waar het tussen de 13de en 19de eeuw op grote schaal geteeld werd, Het bloempje werd veel gebruikt voor medicijnen en toverdranken en zo ontstond de naam Apothekersroos.
Dodonaeus (b) ‘De Hoogduitsers noem het Leibfarbige Rosen, dat is vleeskleurige rozen in onze taal’.
Dodonaeus © ‘Van deze maakt men in Hoogduitsland de suiker van rozen en daarvan voeren ze die naam’.
Agatharose, (bloeitijd) Apothekerrose, in alle talen, Essig-Rose die gebruikt werd om er een Rosenessig uit te maken, Mohnrose, Serailrose of Zuckerrose.
(d) Een vorm ervan was bekend als ‘Rosa Mundi’ en is zo genoemd naar Rosamund, de maîtresse van Hendrik II, 1154-1189, een bleekroze vrijwel witte vorm met roze blosjes. Rosa Mundi: de roos van de wereld, Latijn mundus: de wereld. Duitse Rosamunde en Weltrosen.
Uit Curtis botanical magazine.
In het begin van de 17de eeuw waren er alleen al in Duitsland al vele vormen van de Gallica, door teelt in Nederland en Frankrijk in het begin van de 19de eeuw kwam het aantal op meer dan 1000 vormen.
Een bekende sport of plotseling optredende mutant van ‘Officinalis’ die rond 1583 ontstaan is heet ‘Versicolor’ of =’Rosa Mundi’ en heeft helder karmijnroodwit gestreepte bloemen. (zie bij Shakespeare)
Enige geliefde soorten waren: ‘Aimable Rouge’, voor 1800, dieprood.
‘Violacea’, voor 1800, donkerrood, La Belle Sultane;
‘Perle von Weissenstein’, Schwartzkopf (Duitsland) 1773, rood, oudste Duitse gekweekte roos.
‘Duc de Guiche’, voor 1810, karmijnrood tot roze;
=’Charles de Mills’, voor 1811, purper-karmozijnrood;’
‘Camaieux’, 1830, zachtroze met wit en karmijn gestreept.
=’Cardinal de Richelieu’, 1840, purperviolet, zeer donker;
Conditorum’, ingevoerd vanuit Dieck (Duitsland) 1889, magentarood, Konditor-Rose;
‘James Mason’, Peter Beales, 1982, wijnrood, gele stuifbundels;
Historie.
De Provence roos werd al gecultiveerd voor religieuze ceremonies door de Median vuuraanbidders van Zoroaster. Het gewas was bekend bij de oude Meden en Perzen in de 12de eeuw v. Chr. Bij de Grieken is de plant vermoedelijk de 3‑4 eeuw v. Chr.aanwezig en later geïmporteerd bij de Romeinen. Bij hen werd deze roos dus zeer veel gebruikt met een vorm van de Damascener roos, Paestum.
Volgens traditie zou de plant naar Spanje gebracht zijn vanuit Perzië door de Arabieren in de 7de eeuw na Chr. De kruisridder Thibault IV, koning van Navarre, Graaf van Champagne en Brie, bracht bij zijn terugkeer uit het Heilige Land een halfgevulde Rosa gallica mee die hij bij zijn slot in de Provence liet vermeerderen. Hieruit zou na verloop van tijd ‘Officinalis’ ontstaan zijn. Ze is op vroegrenaissance beelden en ramen van kathedralen te zien. De bloem werd gebruikt als medicijn en voor geurstoffen en werden er rozenlikeuren en rozenbonbons van gemaakt. Culpeper vermeldt dat de rode roos onder Jupiter staat, de damask onder Venus, de witte onder de Maan en de Provence roos onder de koning van Frankrijk. Van oudsher is deze roos in gebruik voor het bereiden van rozenolie en geurstoffen. Als geneesplant kwam ze later in de kloostertuinen, later ook als sierplant in de tuinen. Het is de ‘red rose of Lancaster’, symbool van het huis Lancaster. Daar tegenover stond Rosa alba, de witte roos van het huis van York.
18. Uit Redoute.
=Rosa x centifolia L. (honderdbladig) (Rosa gallica var. centifolia (L.) Regel) (Rosa gallica, Rosa moschata, Rosa canina en Rosa × damascena).
Bladeren zijn meestal 5tallig aan iets borstelige en geklierde bladstelen, blaadjes tot 7cm lang en iets dunner dan de vorige soort, eivormig en enkel of dubbel klierachtig gezaagd, donkergroen en iets lichter behaard met geklierde hoofdnerf.
De takken zijn bezet met borstelharen en stekels van verschillende afmetingen, twee soorten stekels dus.
Heeft gevulde en bijna kogelvormige, geurende witte, roze of roodgekleurde bloemen op slappe bloemstelen die wiegen of hangen met regen. Bloeit in juni/juli alleenstaande bloemen of met 2-3 bijeen tot 10cm in diameter, kelk is klierachtig behaard en kelkbladen met lange en smalle slippen
Komt uit de Kaukasus en wordt een anderhalve meter groot, maar vrij slap waardoor het een vrij open groeiwijze geeft met betrekkelijk weinig uitlopers. Is beschreven in 1596.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Het derde geslacht van rozen is de bruinrode rozen, in Frankrijk roses de Provins genoemd verschilt nochtans van de Provence roos en schijnt met de Millefolia Rosa van de ouders voldoende overeen te komen’.
Centifolia betekent letterlijk honderdbladige roos, de honderdbladige roos, hundred leaved rose, hoewel er nooit zoveel aanwezig zijn, Franse cent feuilles, Duits Zentifolie.
(b) Oude Duitse namen zijn, rood of wit, Moosrose.
© Of de kelk dicht bezet, Hahnenkammrose.
(d) Met kleine bloemen, Champagner, Dijonroschen, Bichoffs, Burgunderroschen, Provence, Provinzrose, bunte Rosen.
Dodonaeus (e) ‘Andere geslachten van rozen die van Clusius beschreven of vermaand zijn waarvan sommige zeer verschillen van de voor beschreven soorten en sommige er grote gelijkenis mee hebben. Hollandse rozen hebben soms in een bloem honderdentwintig en soms veel meer bladeren die van kleur bleekrood zijn en op de Provence roos lijken en wat naar de witte trekken en van reuk met die ook genoeg overeenkomen, de buitenste bloembladeren zijn groot en de binnenste klein die in plaats van de gele draadjes het vult en binnenwaarts omgekromd zijn. Deze heeft grote gelijkenis met de allergrootste Provence roos van Lobel. Dan Clusius heeft ze Rosa centifolia Batavica prior genoemd’.
(Dodonaeus f) ‘Witte Hollandse roos is groter dan de voorgaande soort en heeft witte bloemen en daarom wordt ze grote witte Provence roos genoemd en van Clusius Rosa centifolia Batavica alba in het Latijn’.
Dodonaeus (g) ‘Andere Hollandse roos die wat kleiner is dan de eerste soort met ook zeer vele bladeren in een roos die anderszins van kleur en reuk voldoende op de gewone Provence roos lijkt, hij noemt het Rosa centifolia Batavica altera, al of men zei tweede Hollandse roos met honderd bladeren. Deze soorten van Hollandse rozen zijn van sommige Warmondse roos genoemd naar de plaats daar ze de allergrootste en aller dubbelste bloemen voortgebracht hebben.’
(h) ‘In sommige hoven vindt men de Hollandse of Provence vleeskleurige roos zo welig groeien dat ut de ene bloem een ander spruit die op een eigen steel rust en ook zeer dubbel en niet veel kleiner is dan de eerste. Dan dit is een wonderwerk van de natuur dat in meer andere bloemen ook (doch zelden) gebeurt’.
Dodonaeus (i) ‘Provence roos met verschillende of verschietende kleur lijkt op de gewone Provence roos van gedaante en grootte, maar de helft van de bloem is wit en de ander rood of het derde deel is alleen wit of nu geheel rood of geheel wit wat onder de andere gemengd staan. Deze soort heeft Clusius eerst te Keulen gezien en Rosa versicolor genoemd. Nu is ze heel Nederland door algemeen’.
Dodonaeus (j) ‘Soms is ze heel dubbel en wit, met rood gemarmerd. Een soort heet Rosa alba lineis suaverubentibus distincta omdat de witte bloemen met mooie rode strepen doortogen zijn.’
(k) Provence rose, cabbage rose of rose de mai, naar de hoeveelheid bloemen, cabbage rose, als koolhoofden, Duits Provence-Rose, Kohl-Rose. Een hybride die door Hollandse kwekers ontwikkeld is tussen 1600 en 1800, mogelijk eerder, een complex hybride van Rosa gallica, Rosa moschata, Rosa canina en Rosa damascena (Huxley 1992) individuele planten zijn struikvormig, 1.5-2 m groot met lange hangende twijgen en grijsachtige geveerde bladeren met 5-7 blaadjes. Ronde bolvormige bloemen met vele overlappende bloemblaadjes die zeer geuren, meestal roze, minder vaak wit tot donkerrood of purper.
Uit Redoute.
‘Reine des Centifeulles’, Belgie 1824, is als „koningin van de centifolien“, een opmerkelijke roos met typische fijne geur en grote dicht gevulde roze bloemen in juni. In de 17de en 18de eeuw waren er meer dan 200 soorten waarvan nog enkele in de handel zijn.
=’Bullata’, 16de eeuw, roze.
‘Parvifolia’, 1664, violet roze.
‘Rose de Meaux’, voor 1789, roze.
Rose de Meaux White’, wit, een sport van ‘Rose de Meaux’;
‘Petite de Hollande’, rond 1800, roze.
‘Spong’, rond 1805, roze met zwakke geur.
‘Reine des Centifeuilles’, Belgie 1824, helder roze.
‘Juno’, 1832, witroze.
‘Blanchfleur’, Vilbert 1835.
‘Fantin Latour’, 19de eeuw, roze met sterke geur.
Historie.
Clusius behandelde Rosa centifolia als een grote kostbaarheid, hij vond maar 1 exemplaar in Europa en wel in Frankfurt. In 1600 noemde Clusius deze roos Rosa centifolia batavica en 1755 werd het door Linnaeus Rosa centifolia.
Lange tijd werd gedacht dat deze roos door de Grieken en Romeinen werd geteeld. Uit later onderzoek bleek dat de hybride van een veel jongere datum stamt.
De Provence roos of honderdbladige roos, centifolia, is een hybride van alle vier vermelde rozen, Gallica, Phoenicia, Moschata en Canina. Deze ontwikkeling zou zich in Nederland afgespeeld hebben tussen 1580 en 1710. Het is vermoedelijk de jongste van de oude rozen en werd geperfectioneerd door de Hollandse kwekers in de 16de en vroeg 18de eeuw. Hun kogelvormige, sterk gevulde bloemen zijn te zien op schilderijen van vele oudhollandse bloemenschilders, rose des peintres.
In Capitulare van Karel de Grote, 812, komt rosas voor, (R. centifolia) dit was vermoedelijk een ander soort. Rosa × centifolia zie je vooral in de Franse stad Grasse, bekend als de parfumhoofdstad van de wereld. Werd gebruikt voor rozenolie en rozenwater als cosmetische gebruik, rozenconfituren.
Uit Redoute.
=Rosa x centifolia ‘Muscosa’ Ser. 17de eeuw, is de bemoste vorm.
Dit is een hoge struik met mooi over buigende takken. De plant geeft lange kelken van sterk bemoste bloemen. De bloemen zijn groot, 8cm, eerst bolvormig later komvormig, halfgevuld tot gevuld van een roze kleur. Een heerlijke geur stijgt uit de kop.
Mosrozen werden vooral rond 1850 geteeld.
‘Muscosa Alba’,(‘Shailer’s White Moss’,) 1788, roze.
’Cristata’ heeft roze bloemen en gekroesde kelk, bekend als chapeau de Napoleon omdat de driekantige knop op het hoofddeksel van Napoleon leek. Mosy crested rose.
=’Blanche Moreau’ met zuiver witte bloemen.
‘Red Moss’ de rode mosroos.
Uit Redoute.
=‘Pomponia’ is de echte pomponroos een dwergvorm met kleine rode gevulde bloemen.
‘Muscosa Rubra’, purperrood.
‘Zoé’, Vibert, Frankrrijk,1830, roze.
‘Mousseux Ancien’. Vibert, Frankrijk, rood met sterke geur, 1825.
‘Catherine de Württemberg’, 1843, lila-rosa;
‘À Longs Pédoncules’, Moreau-Robert, Frankrijk, 1854, roze.
‘Alfred de Dalmas’, Frankrijk 1855, wit en geurt.
‘William Lobb’, 1855, purperrood.
‘Général Kléber’’, Moreau-Robert, Frankrijk,1856, roze;
Naam.
Mosroos, Engels common moss-rose, Duits Moosrose. Het zijn de Robert’s cushions, hoewel de robin er weinig mee te doen heeft. (roodborstje)
Mosroos.
De mosroos bezit bemoste en klierachtige groeisels aan de bloemstengels en kelken. De eerste mosroos, (Rosa muscosa: mosachtig) ontstond uit een mutatie van een centifoliaroos. “Rosa provincalis spinosissima, pedunculo muscoso”: “een zeer doornige Provence roos met mossige bedekking” die werd gesignaleerd in Carcasonne te Zuid-Frankrijk, 1696, en verder in een Hollandse catalogus uit 1720, in 1801 in Rosa de Meaux in West Engeland en een dergelijk geval is gevonden in Frankrijk in 1843 in de Rosa Unique. In het “Paradijstuintje” van 1588 wordt op de mosvorm gedoeld met de woorden “, deze baardige blaadjes doen u zien, den baard van Aeron, waarvan de dauw naar beneden drupt”.
Alle mosrozen hebben een verbinding met deze drie originelen, de old moss roses. Een van die vormen had enkelvoudige bloemen die fertiel waren, dit werd de ouderplant van vele hybriden die tussen 1824 en 1860 gewonnen werden. Van 1850 tot 1860 was de mosroos mode omdat voor schuchtere vrouwtjes de mosroosjes als vrouwenideaal golden. Werd veel in de Victoriaanse tijd gebruikt.
Naam.
De mosachtige gal heet in Frans bedeguar en eponge d’eglantier, in Hoogduits Schlafapfel of Schlafkunze. Bij Dodonaeus komt het Latijnse spongiola rosae voor en in Nederlands “spongieken van de roose geheeten”, het bewaart de kinderen voor betovering. Een middel tegen onvruchtbaarheid waren de uitgroeiingen of uitwassingen. Volgens Linnaeus zou de uitwassen aan jonge takken door galwespen (Rhodites rosae) veroorzaakt zijn en noemde ze bedeguar. Dit woord stamt van Frans bedegar en dit van Perzisch badawar: gebracht door de wind, mogelijk een soort distel (?) die zo genoemd was door Arabische botanisten. Het woord werd geïnterpreteerd als windroos, van Perzisch bad: wind, en ward: de roos. Dit werd als middel tegen vergiftigde beten gebruikt in Italië
“Het sponsachtig of dat haarachtig zacht gewas wat in het midden van de dorens van de wilde rozelaar groeit wordt gebrand en tot as gebracht welke as met honing vermengt het uitvallen van het haar belet en op laat houden als men het hoofd daarmee bestrijkt, zo Plinius ons leert”.
Folklore.
Verschillende legenden zijn er over het ontstaan van de mosroos.
Zo zou er een engel de hele dag goede werken op aarde gedaan hebben. Het of hij/zij was op weg voor zijn vlucht naar de hemel, maar de lucht was laag en de storm trok aan zodat de engel op zoek ging naar een schuilplaats. Maar overal vond hij de deur gesloten. Tenslotte passeerde de engel een tuinpad waar een slapende bloem, een jonge rode roos zijn bloembladen opende. En daar geschut voor de storm, in het hart van de roos, sliep de engel. Toen die wakker werd zag hij hoe lieflijk, hoe charmant deze bloem was die hij op geen manier kon verbeteren. Met een sierlijk gebaar strooide hij er een moskleed over en vloog toen rechtstreeks naar de hemel.
Een Duitse versie verwijst de geboorte van deze mosroos met die van onze redder. Het mos had zorgen, de rozen zei hij, groeien zo hoog en vrij en bloeien zo zoet en rood, terwijl ik hier beneden lig en geen bloem of geur heb. Op dat moment kwam onze redder nabij, moe en bezweet, het koele groene mos maakte voor hem een verfrissend tapijt. Als dank verbond hij het mos met de rozen. Zo is ook de mosroos uit de droppel van Jezus bloed ontstaan die in het mos viel. Zo zegt men ook dat, omdat de duivel niet van de roos houdt, men de bezetene door haar geur kan genezen.
De onschuldigste naam voor deze lieflijke afwijking is die van “bruidsroos”. Daar waar ze gevonden wordt is een bruid in huis. Maar daar waar die roos in de herfst geheel alleen in de tuin gevonden wordt is een sterfgeval in het gezin aanstaande. De mosrozen zouden onder de kussens een inslapende werking bezitten en daarom moet men ze ook bij kleine kinderen in de wieg steken.
Uit flora.huj.ac.il
Rosa phoenicia, Boiss. (Fenicië of Phoenicië: purper, hoo groodkleurig) de Phoenische roos groeit onregelmatig.
Het is een 2‑3m. hoge en krachtige groeier met dunne, meterslange weinig bestekelde takken en brede witte bloemen in trossen.
In het M. Zeegebied is deze roos al bekend vanaf 400 v. Chr. Is beschreven in 1888.
Groeit in het wild in Turkije, Syrië en de Libanon.
Rosa x richardii Rehder. (werd beschreven door de Frans botanist en arts Achille Richard die het Rosa sancta noemde, 1794-1852). Deze roos staat tussen gallica en phoenicia in.
Licht roze brede, 5-7 bloemen staan in trossen in juni.
Het is een lage struik met groene, sterk gestekelde takken.
Onderzoek heeft uitgewezen dat deze roos nog verder teruggaat in de historie dan andere rozen. In de 4de eeuw v. Chr. zou het vanuit Phoenicië geïntroduceerd zijn in Abessinië. Daar werd deze rosa sancta geplant op heilige plaatsen en kerkhoven. Holy rose of Abyssinia.
19. Uit E. Blackwell.
= Rosa x damascena Mill. (uit Damascus) bladeren zijn meestal 5 en zelden 7tallig met spaarzaam gestekelde en geklierde hoofdbladsteel met ingesneden en geklierde steunblaadjes, 3-7cm lang en eivormig, enkel gezaagd, bijna gekarteld, donkergroen en van onderen lichter en behaard.
Met bloemen in grote trossen van 5-10 bloemen die halfgevuld zijn, van wit met blosjes tot roze en rood soms zelfs gelijnd of gestreept en 8cm in diameter. Ze geuren in juni juli.
Bottels zijn 2cm lang omgekeerd eivormig en helderrood.
Een krachtig groeiend en vrij hoog opgaande roos met tamelijk dikke twijgen, 2.2m. Deze roos onderscheidt zich van de beide voorgaande soorten doordat de twijgen vrij regelmatig gestekeld zijn met zeer grote en samengedrukte haakvormige stekels zonder borstels en door de ongeklierde bladrand van de bladeren en de in trossen staande bloemen. Verder komt het in groeiwijze en bladvorm de Rosa gallica zeer dichtbij.
Komt uit Klein Azië en wordt 2m hoog. Is beschreven in 1573.
De Damascener rozen bestaat eigenlijk uit twee groepen waarvan de ene groep het resultaat zou zijn van Rosa gallica x phoenicia. Een groep die eenmaal bloeit per jaar, de zomerdamastroos, summer damasks. Rosa × damascena nothovar. damascena.
De tweede groep zou ontstaan zijn uit een kruising tussen Rosa gallica x moschata, Rosa × damascena nothovar. semperflorens (Duhamel) (altijd bloeiend) (Rosa x bifera) die min of meer doorbloeiende vormen omvat die eindigen in de herfst. Herfstdamastroos, Engelse autumn damasks, Duitse Herbst-Damaszener-Rosen. John Evelyn, in zijn Kalendrium Hortense van 1664 spreekt over de monthly rose, een vertaling van botanisten Latijn Rosa omnium Calendarum: een roos van alle maanden. Damascener rosen bij Lobel. In Frankrijk werd de herfst damask bekend als Rose des quatre saisons, Duitse immerbluhende Hybriden, Kaiserrose, Monatsrose en Remontantrosen.
Alle twee hebben een algemeen kenmerk namelijk de stijlen verschijnen als een bundeltje in het hart van de bloem. Ze zijn moeilijk te onderscheiden zodat ze tot een groep samengevoegd worden.
(Dodonaeus) ‘Het vierde geslacht, in het Frans roses Franches genoemd, mag wel de soort van rozen wezen die Plinius Rosa Trachinia of Rosa nestina noemt.’
=’Versicolor’, 1551, de York of Lancasterroos heeft half gevulde bloemen met wit en rozerode gestreepte of gevlekte kroonblaadjes.
’Trigintipetala’, rond 1689, heeft halfgevulde rozerode en zeer geurende bloemen die in de Balkan veel geplant wordt om er rozenolie van te winnen.
De Ispahan roos, ‘Ispahan’, ook bekend als ‘Pompon des Princes’, ‘Kazanlik’, werd als “Bulgarische Ölrose’ al in 1689 vermeld. Dit is een roze halfopen Damask roos met overhangende bloemen en sterke geur, een krachtige zomerbloeiende van 2m. (een vroeg type, geïntroduceerd uit het Midden Oosten tijdens de kruistochten van de 13de eeuw.) ‘Rose de Resht’, voor 1880, puperachtig, wordt ook als Portlandroos geteld. ‘Marie-Louise’, 1813, rosa;
=’Madame Hardy’, 1832, wit en klimmend.
Historie.
Deze roos zou zijn afgebeeld op de muren van Knossos te Kreta. Ze bloeide in Egypte en zou door de Grieken naar Marseille en Paestum gebracht zijn, naar Carthago en Cyrene. Die werd vermoedelijk reeds 1000 jaar v. Chr. geteeld op het Griekse eiland Samos. Ze werd door Vergilius en Plinius vermeld als de tweemaal bloeiende roos van Paestum De damastroos zou, volgens een legende, de naam gekregen hebben omdat ze door kruisvaarders vanuit Damascus naar Engeland werd gebracht. Deze roos zou door een zekere Graaf Robert de Brie in 1270 naar Frankrijk gebracht zijn, zie gallica. Engeland en Spanje bereikte ze in de 16de eeuw, Matthiola verklaarde in 1550 dat de Damascener roos net uit Italië kwam.
Is zeer geurend en wordt in Turkije, Perzië en India voor zijn attar gekweekt, rozenolie en parfum. Het grootste teeltgebied van Damascenerrozen ligt in Bulgarije. Daar wordt jaarlijks 1.5 ton rozenolie geproduceerd.
20. Uit G. Oeder.
=Rosa x alba L. (wit) is een hybride van onzekere oorsprong. Mogelijk is het een kruising van Rosa canina var. froebelii x Rosa damascena (of gallica). Is beschreven in 1597.
Bladeren meestal 5 en ook 7tallig met geoorde en met de bladsteel vergroeide steunblaadjes. Blaadjes 3-7cm lang eivormig/ovaal met spitse top, rand is enkel klierachtig gezaagd en alleen aan de onderzijde blijvend behaard. Het blad heeft een karakteristieke grijsgroene kleur.
Bloeit in juni met witte of wat roze bloemen in kleine tuilen of alleen staand aan geklierde bloemstelen met kleine schutbladen, bloemen 6-8cm in diameter en half gevuld, kelk en kelkbladen geklierd de laatste valt na de bloei af.
Bottels zijn tot 2cm lang en omgekeerd eivormig, rood.
Een struik die opgaand groeit met eerst groene en later bruin/groene twijgen en takken met tamelijk grote en iets haakvormige stekels en soms ook met borstels bezet.
De Yorkroos is een hoog en krachtig groeiende roos, vandaar dat die in Engeland wel bekend is als treerose: boomroos, een spectaculaire historische roos. De Grieken teelden het al in hun tuinen.
Samen met Rosa gallica en Rosa damascena zijn het de voorouders van onze tuinrozen en zijn ze uit Griekenland, Klein Azië en Rome naar ons gekomen. Albertus Magnus vermeldt de Alba-Rose rond 1250 in Duitsland. Dit is mogelijk de witte roos van de Romeinen. Het gewas schijnt voor of in de 12de eeuw als halfgevulde vorm in west Europa geïntroduceerd te zijn en komt zoals Linnaeus die beschreven heeft niet meer voor. Wel worden er enkel var en vormen gekweekt die allen tamelijk hoge struiken vormen.
Wordt in Kazanlik, Bulgarije geteeld voor de rozenolie.
Witte York roos, white York rose, Weisse Rose, ook Weiße Bauernrose, Rosa x alba ‘Semiplena’.
=‘Maidens Blush’ een vrij hoge struik met gevulde en zuiver vleeskleurige bloemen.
Uit www.biolib.de
Rozen na 1800.
Plinius kende 12 soorten, Albertus Magnus nog maar 4.
In het midden van de 18de eeuw was men nog niet veel verder. Linnaeus kende 14 soorten. Een catalogus van een bekende Franse kweker, Fillassier, had in 1797 25 soorten. Toch had men in die tijd, net zo goed als in de Romeinse tijd, een overdaad aan rozenbloemen en weelde. Goethe en zijn oom bijvoorbeeld werden in Helmstedt door mooie meisjes met bloemen bekranst. De vorst Borghese liet in 1810 zaal- en tuinwegen met rozen bestrooien.
Maar in 1827 werd in de Hortus Brittanicus al 107 soorten en 1059 varianten geteld, een 60 jaar later beschreef de hoftuinier Nietner, 1889, 5007 soorten.
De oude rozen bloeiden maar een korte periode, midden in de zomer. Die bloeitijden veranderden door de invoer van meerdere malen per jaar bloeiende:
Voor 1800 was het Rosa gallica, met de vormen die daaruit ontstaan zijn, die de hoofdrol speelden in de toenmalige rozencultuur, hierna ontstond er een revolutie op rozengebied. Die werd geïnspireerd door Josephine de Beauharnais, de eerste vrouw van Napoleon.
Uit Favourite flowers of garden and greenhouse. Souvenir de la Malmaison.
Josephine.
In de rozentuin te Luxumbourg te Parijs groeiden 2000 rozensoorten en 30-40 000 wilde rozen werden veredeld.
Het is aan Josephine’ s interesse en aan haar financiële offers te danken dat we nu zo’n sortiment bezitten, hoewel haar echtelijke liefde niet met rozen maar met viooltjes omkranst was.
In 1798 kocht Napoleon Malmaison. Josephine liet door Monsieur Dupont, die de rozentuin in Luxembourgh-Park aangelegd had, alle bekende rozen verzamelen. Malmaison werd de beroemdste rozentuin van zijn tijd.
Haar tuinier Dupont beplantte een bed met de zeldzame soorten, maar zo dat elk soort met de eerste letter van haar naam begon. Daaruit werd nooit iets verkocht, men dreef ruilhandel.
In 1804 werden rozentuinen aangelegd die in 1814, bij haar dood, al 167 Gallica’ s bevatten, 9 damascena, 8 alba’s, 27 centifolia’s en 3 mosrozen. Maar ook 22 china rozen die afgeleid waren van Rosa chinensis en Rosa odorata die vlak voor en na 1800 waren ingevoerd. Verder waren er nog andere rozensoorten. Van de rozen werden alle bekende var. in de wereld opgespoord, al gauw een 250, waaruit vele soorten uit zouden voortkomen. Hierdoor werd de roos vooral bekend als een Franse plant wat het tot voor kort behouden heeft. Vooral de introductie van een viertal rozen uit China, die de eigenschap bezaten om door te bloeien tot in de herfst, zorgden voor een omwenteling.
De rozen van Josephine oversprongen alle grenzen en gingen door vijandelijke linies heen. Het leger zond rozen, zoals ze vroeger viooltjes zonden, naar Malmaison. De Engelse admiraliteit had bevolen dat zaden en planten voor Malmaison, die op in beslag genomen schepen gevonden waren, direct verder verstuurd moesten worden.
Lewis Kennedy, een Londense tuinman, had een pas om, ondanks de oorlog, overal zonder gevaar als botanisch charge d’ affaire tussen Engeland en Frankrijk heen en weer te reizen om nieuwe rozen te halen.
De Britse troepen hadden in 1815 het bevel om de Malmaison te verdedigen. Maar de Fransen hadden zelf al maatregelen getroffen. Von Descemet, die als eerste rozen in grote aantallen kweekte, nam van de rozenkweker Vibert 10 000 uit zaad gekweekte rozen over om ze voor verstoring te behoeden toen de Engelse troepen Parijs naderden.
Josephine had veel geld aan haar tuin uitgegeven en liet een schuld na van 2 500 000 francs. Maar haar tuin bracht veel vreugde in de wereld. Ze werd een trefpunt van kunstenaars, botanici en rozenliefhebbers. De invloed van de tuin herken je aan het grote aantal nieuwe soorten en grote botanische werken. De beroemdste hiervan was Bonpland de “Beschreibung seltener Pflanzen in Malmaison und Navarre, illustriert mit Farbstichen nach Zeichnungen von Redoute”. De laatste kreeg van Josephine een jaarlijkse rente van 18 000 francs.
De tuin van Malmaison verwilderde na haar dood. In de oorlog van 1870-1871 werd de tuin volledig vernield. Danile Siris, een rijke weldoener, kocht haar in 1896 en gaf die in 1904 aan de Franse regering. Van de 250 soorten die oorspronkelijk in Malmaison aanwezig waren wist men er nog 197 terug te vinden die nog in de tuin van St. Cloud te zien zijn.
Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.
Rozentuinen.
In die tijd werden veel rozentuinen aangelegd, onder andere bij Kassel en Fontaineblaeu. Finkelman plantte voor Frederik Willem III van Pruisen 3000 rozen op het Pfaueninsel. Omdat de koning daar ook veel dieren hield werd de tuin verwoest en werd in 1835 een nieuwe tuin aangelegd in Charlottenhof bij Potsdam. Later liet ook Napoleon in Fontainebleau een rozentuin aanleggen. Hij liet daar de roos van Puebla invoeren omdat hij bij Puebla een nederlaag geleden had.
Keizer Napoleon III had een bijzondere liefde voor de tuin te Fontainbleau. Toen in 1858 de voornaamste rozenkwekers van Frankrijk bijeenwaren in een congres, om uit de ontelbare menigte soorten de mooiste te kiezen, was hij het die als eerste de vermelde lijst ontving.
Te Versailles vond men vaak de meest verschillende rozen op 1 stok geënt. Uit dankbaarheid voor de gastvrijheid die hem en zijn vrouw waren bewezen, bood de prins van Wales in juni 1869 aan keizerin Eugenie een geschenk van rozen aan. Die bestond uit een prachtige bloemenkorf die alle bekende soorten bevatte, van de zwarte roos van Holland tot de witte roos van York
Al in 1812 kwam de eerste in Frankrijk geteelde en zeer bijzondere vorm in aanzien. Toen Lodewijk XVIII op 13 mei 1814 opnieuw de troon beklom kreeg de roos de naam ‘Rosa du Roi’. Toen Napoleon van Elba terugkwam werd hij herdoopt tot ‘Rose de l’Empereur’: keizersroos. Binnen 100 dagen, na de slag van Waterloo was de keizerroos uitgebloeid en was het opnieuw weer de ‘Rose du Roi’, de Engelse ‘crimson perpetual’.
In 1850 bereikte de mode van rozentuinen hun hoogtepunt en vooral de Engelsen hielden van rozenbladen in hun gotische werken. Ondertussen hadden de boeren van de Riviera rozenvelden aangelegd. Maar er waren nu maar weinig soorten meer die naar het noorden gestuurd werden.
De belangrijkste waren =‘La France, =‘Souvenir de la Malmaison’ en ‘Marechal Niel’. ‘=La France Rose’ werd in 1867 uit een zaaibed van 10 000 planten door 50 rozenkenners als de beste Franse roos vermeld.
Uit L. van Houtte.
De gele ‘Marechal Niel’ werd in 1864 door Pradel gekweekt die erop stond dat bij elke aankoop van die roos een duizend andere zeer dure rozen gekocht moesten worden. Ze werd in 1881 de beste roos ter wereld genoemd en bleef jarenlang de beste snijbloem, ondanks het hangende hoofd. De ‘Souvenir de La Malmaison’, 1817, zou door Breon genoemd zijn naar het bezoek van Tsaar Alexander 1 aan Josephine te Malmaison.
De eveneens zeer beroemde ‘Caroline Testout’ is jonger. Hiervan stamde een van de mooiste witte rozen, ‘Frau Karl Druschki’.
Toen kwam de mode van een enkele roos op een steel van een halve meter, de ‘Gibson Girls’. Zo heetten de vrouwen in Amerika die Gibson tekende, het model was zijn vrouw, en omdat de jonge vrouwen tientallen jarenlang op Gibson girls wilden lijken werd die tot mode.
Na Josephine werd de roos in pot zeer geliefd. In Londen kon men in 1885 rozenstruiken vinden van een halve meter hoogte met een 8 meter omvang. Zo’n pot kon 100-150kg wegen en men had 6 man nodig om die te verzetten. Ze waren piramidaal of kogelvormig gesnoeid en mooi gekweekt en vanonder tot boven gevuld en rondom met rozen bezet. Dit bereikte men door een zo gelijkmatig aanbinden en uitbreken van overtollige knoppen. Honderden bloemen en allen gelijker tijd in bloei, de bladeren stralend van gezondheid. De bloemen bedekten de planten zo dicht dat ze geheel bedekt was. Een zo’n pot kostte dan wel 500-1000 gulden, vele exemplaren waren gewoon niet te koop. In München werden twee wagons van zulke exemplaren tentoongesteld die koning Lodewijk van Bayern voor zijn wintertuin kocht. Zelfs de hoge prijs was niet voldoende voor al dat werk.
Ook voor bijzondere rozen werden toen enorme sommen betaald. In 1884 betaalde een Engelse kweker 22 000 gulden voor het eigendomsrecht van een mooie roos aan een Amerikaan. Luxueus was het in Rusland waar alle bloemen in warme kassen gekweekt werden. Een middelbare kweker was 20 000 - 30 000 gulden per jaar kwijt aan brandmateriaal. Maar de aangetrokken rozen waren prachtig: “Die russische unter Glas gezogenen Rosen erhielten den kaiserpreis” heette het in 1880.
Thee ruikende roos.
In 1825 verscheen de opmerkelijke ‘Bourbon Gloire des Rosomanes’ met doorbloeiende scharlakenrode bloemen en krachtige groei. Dit werd de voornaamste ouder van de rode remontana rozen.
Deze groep munt uit door de winterhardheid en heerlijke geur van de bloemen zodat bij kruisingen met deze goede eigenschappen goed rekening werd gehouden. (Ze waren wel gevoelig voor roest en bloeiden niet zo lang door)
Dit weer gekruist met ‘Humes’s Blush China’ bracht de roze Theerozen. Die bloem werd vooral in de Victoriaanse tijden gebruikt.
‘Hume’s Blush tea-scented’ zou in 1809 ontdekt zijn in de Tee Nursery te Canton. Door een beambte van de Britse Oost Indië compagnie werd deze roos ingevoerd in Engeland en gegeven aan A. Hume. In 1810 werd deze roos afgebeeld door Andrews onder de naam Rosa indica odorata. In dat jaar kwam deze roos ook bij Josephine.
De thee ruikende Chinaroos is een duidelijke afstammeling van Rosa odorata en moet eveneens een hybride zijn van Rosa odorata x Rosa gigantea.
Deze heeft een lichtroze en halfgevuld theekopje dat doorbloeit. De geur van deze roos ruikt naar de gekneusde theeblaadjes, tea-scented.
Kruisingen met Bourbon- en Noisette, plus gele China rozen gaven omstreeks 1830 de aanzet van de nu bekende theerozen.
‘Park’s Yellow Tea scented’. De laatste van deze groep zou pas in 1824 ontdekt zijn in de eveneens al vermelde Tee Nursery te Canton. Werd in Engeland ingevoerd door een zekere J. Damper Parks voor de Royal Horticultural Society.
Ook deze geeft grote, gele naar thee ruikende bloembladen en heldergroene loofbladen.
Gekruist met Noisette ontstonden de gele theerozen, gekruist met roze theerozen ontstonden rozen met een mengeling van geel en roze. Via de theerozen werd het de voorouder van vele theehybriden, Pernettiana’s en Floribunda’s.
Theerozen.
In twee van deze vier rozen zat al de naam “naar thee geurend”, dit werd de aanleiding tot een groep die men theerozen, Duits Teerose, Engels tea-rose, noemt. Er zijn verschillende verklaringen voor; de roos zou vooral in China in theetuinen geplant zijn. De stammen zouden uit Kanton naar Europa door theehandelaren geïmporteerd zijn en dat vooral in theekisten. De rozen ruiken naar thee. De rozensoorten „Odorata “en „Ochroleuca“ werden in Kanton in een grote Chinese kwekerij van Fa-Ti geteeld waaruit„Fa-Ti rose“ kwam en vevrolgens de Engelse betekenis tea rose. Pas in 1808 en 1824 lukte het trouwens deze handelaars pas om die 2 soorten in Engeland goed te laten ingaan.
Een opvallend kenmerk van alle echte China rozen is dat de kleur van de bloembladen donkerder wordt bij het ouder worden, zich verdiept, in tegenstelling tot die van andere vormen die juist lichter worden.
Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.
Uit kruisingen met de Bourbon, de Noisette en de Yellow China roos ontstonden de typische theerozen.
De eerste echte theeroos werd gekweekt door de Fransman Adam te Reims, 1833. Die roos werd ook ‘Adam’ genoemd, honderden volgden. Ze hadden echter twee opmerkelijke eigenschappen. Hun bloemen gingen hangen en ze waren niet winterhard, echte Engelse serreplanten. Wel groeiden en groeien ze nog aan de Franse Riviera. Na 1900 werden ze vrijwel verdrongen door de theehybride.
Omstreeks 1830 waren er vier vormen gekweekt die van bijzonder belang waren omdat ze de ouders werden van de Remontantrozen. Die combineerden de toen alle goede eigenschappen behalve de doorbloei.
‘Parks Yellow Tea-scented China’, 1824, geel.
‘Niphteros’, Bougère, 1843, wit.
‘Sombreuil’, Robert, 1850.
=’Gloire de Dijon’, (Dyon) Jacotot, 1853, zachtgeel, rood/oranje, klimmend. Ook ’Old Glory’. Een klimmer die in 1853 bij de Franse kweker toevallig gevonden werd. Men gaat ervan uit dat de Noisette-roos ‘Desprez à Fleurs Jaunes’ × ‘Souvenir de la Malmaison’, een Bourbon-roos, de ouders zijn.
‘Catherine Mermet’, Guillot, 1869, perzikroze.
‘Mlle Franciska Krüger’, Nabonnand, 1880, geel.
‘Archiduc Joseph’, Nabonnand, 1892, roze.
‘Lady Hillingdon’, 1910, oranjegeel.
Rosa remontant Baronne Provoost uit L.van Houtte.
Remonterende rozen, Frans voor later in het seizoen nogmaals bloeiend.
Voorloper van de Remontantrozen waren de Portlandrozen. Doordat ze wat doorbloeiden werden ze ook bekend als ‘Scarlet Four Seasons’. In Frankrijk ging men hiermee verder. Ze leken op de Bourbon maar hadden kortere stelen zodat de bloemen in het loof zaten, krachtige kleuren en goed gevulde, maar vrij kleine bloemen. De beste was ‘Rose du Roi’, die leverde in 1819 een mooi sport, de ‘Rose du Roi a Fleurs Pourpres’, met wijnrode naar paars verkleurende bloemen, gecombineerd met een heerlijke geur. De eerste
Tussen 1837 en 1843 schiep de Franse kweker Laffay diverse Remontant rozen. Het zijn de grootbloemige remontantrozen geweest die vanaf halfweg 1800 de rozenshows in Engeland inluidden.
De typische remontantrozen hadden uit de ronde knoppen min of meer bol of koolvormige bloemen te ontwikkelen. De echte theehybriden hadden lange knoppen en hoog opstaande bloemen. De kleur van de remontant was ook maar beperkt tot rode en roze tinten hoewel er ook witte waren. Ze zijn de verbinding tussen de oude en moderne rozen, alle belangrijke rozensoorten hebben aan haar ontstaan bijgedragen. Vele van de oude rozen bloeiden maar eenmaal.
Uit Curtis botanical magazine.
De moderne rozen bloeien tot in de herfst. Deze eigenschap, zoals tegenwoordig DNA-onderzoek aantoont, door het inkruisen van =Rosa fedtschenkoana Regel berijkt. (Olga Fedtschenko, Russische botaniste en plantenverzamelaarster in de tweede helft van de 19de eeuw) Deze hoofdzakelijk in de tweede helft van de 19de eeuw ontstane rozen werden in victoriaanse tijd vaak op rozen tentoonstelling gezien. Zuiver wit, roze, karmozijn, purperkleurige en tweekleurige die meestal goed ruiken en struiken vormen van 100-180cm hoogte. Jammer genoeg is elke kweker bezig geweest om mooiere en betere bloemen te kweken zodat vele remonterende rozen niet meer zo ruiken.
‘Prince Noir’, 1854, donkerrood.
‘Sidonie’, 1854, roze.
‘Anna de Diessbach’, 1859, roze.
‘Enfant de France’, Lartay 1860, roze/zilver.
‘American Beauty’, Lédéchaux 1875, rood.
‘Mrs John Laing’, Bennett 1887, roze.
‘Clio’, 1894, roze.
‘Frau Karl Druschki’, Lambert 1901, wit.
‘Ferdinant Pichard’, Tanne 1921.
‘Ruhm von Steinfurth’, 1920, rozerood.
Theehybriden of edele rozen.
In 1815 verscheen de eerste doorbloeiende Chinese roos. De kweker Brown, bij Londen, verkreeg ‘Brown’s Superb Blush’. Die was ontstaan uit een Franse roos x ‘Hume’s Blush China’. Het was geen doorbloeier en kreeg geen nakomelingen. Verder volgden er nog een paar steriele zomerbloeiers.
De eerste theeroos van allure verscheen in 1867, dit was ‘La France’ van de kweker Guillot. Die had grote gevulde en bleekroze bloemen met heerlijke geur. La France had de vorm van een remontant maar met fraaie en lange knoppen en rijke bloei. Dit was waarschijnlijk een kruising van een remontant x theeroos.
Hierna begonnen vele Franse kwekers te kruisen. Het voerde tot rozensoorten die de robuustheid van de remontantroos met de schoonheid, lange bloei en sierlijkheid van de theeroos verenigde.
Toch zijn de meeste ervan overtuigd dat de Engelsman Henry Bennet als de “schepper” van de theehybriden als een aparte klasse moet worden beschouwd. Die introduceerde in 1879 tien nieuwe rozen die hij aanduidde als Pedigree Hybrids of the Tea Rose. De kleur varieerde van rood naar rose tot wit.
Veel verschillende vormen kwamen er in kleur en geur, zijn sterker dan de theerozen en groeien meer gedrongen met betere bloei dan de remontantrozen.
Vanaf 1883 probeerde Pernet zaad te winnen van theerozen die bestoven waren met het stuifmeel van Rosa foetida ‘Persiana’ (stinkend) (Rosa lutea (geel) Toen kwamen er roze tot geel overlopende kleuren bij. In 1892 ontdekte hij in deze zaailingen de ‘Soleil d’Or’, een gevulde doorbloeiende die van buiten oranjegeel en van binnen geheel geel was. Het was de eerste van een groep die bekend werd onder de naam Pernettiana-rozen.
Deze groep werd gekenmerkt door de gele tot oranje tinten, de sterke bewapening en geen geur. Herhaalde kruisingen met goede theehybriden elimineerden de slechte eigenschappen zodat die tenslotte weer geheel samensmolt met de theehybriden.
De eerste geheel gele theehybride werd gewonnen in 1910, Rayon d’Or.
De moderne theehybriden zijn het resultaat van deze verschillende kruisingen. Door deze vorm ontstond een sterke teruggang in groeikracht en geur.
Heel bekend werd de in 1912 gebrachte ‘Ophelia’ van A. Paul, te Waltham Cross. Die bleek geschikt als broei- en snijroos. Meer dan 250 sports zijn hiervan afkomstig waarvan ook weer sports afkomstig zijn.
Een nieuwe doorbraak kwam omstreeks 1940 bij de Franse rozenkweker F. Meilland bij Lyon. Hij kreeg een veelbelovende zaailing die hij naar zijn moeder noemde, ‘Mme Antoine Meilland’, 1939. Vlak voor het uitbreken van de wereldoorlog stuurde hij die roos op naar verscheidene landen. Op het eind van de oorlog had deze roos dan ook verschillende namen. De plant werd in Duitsland ‘Gloria Dei’ genoemd, in Italië ‘Gioia’. In Amerika werd het na de oorlog omgedoopt tot werelds grootste verlangen, ‘Peace’. Die geeft zachtgele bloemen met een roze rand. Grootse afmetingen had de plant met blad bloem en grootte, een buitenroos. In 1951 werden er in Engeland een miljoen exemplaren van verkocht.
Meilland kwam ook met een andere, heel bekende roos in 1956, ‘Baccara’, een kasroos. De donkerrood, goed gevulde ‘Baccara’ is de naam van een kansspel, Meilland gaf het deze naam omdat hij er veel “geluk” van verwachtte.
=Zijn opvolger was ‘Sonia’ in 1970. en later ‘Orient Express’.
‘Mme. Caroline Testout’, 1890.
‘Ophelia’, 1912.
‘Betty Uprichard’, 1922, rood.
‘Dainty Bess’, 1925, rood.
‘Dame Edith Helen’, 1926, zijdeachtig roze.
‘Edith Nellie Perkins’, 1928.
‘Talisman’, 1929.
‘Mrs. Pierre S. du Pont’, 1929, goudgeel.
‘Picture’, 1932, roze.
‘Geheimrat Duisberg’, 1933, heldergeel.
‘Eclipse’, 1935.
‘Crimson Glory’, 1935, donkerrood.
‘Elite’, 1936.
‘Michéle Meilland’, 1945, witachtig roze.
‘Gloria Dei’ 1945, goudgeel met rode rand (Mme A. Meilland’, ‘Peace’ )
‘Spek’s Yellow’, 1947, goudgeel.
‘New Yorker’, 1948, donkerrood.
‘Mme. L. Dieudonné’, 1948, rood goud.
‘Sondermeldung’, 1950, geraniumrood.
Hiervan zijn duizenden soorten en deze groep is de grootste groep van alle tijden geworden. Vele theehybriden zijn zeer krachtige groeiers en goed winterhard, sommige echter gevoelig vanwege hun afstamming van de niet vorstbestendige theeroos. Door voortgaande kruisigingen en nog beter inzicht, inteelt degenereren de theehybriden op den duur.
Dat wordt nog erger toen door inkruisen met Rosa foetida de Pernetiana rozen ontstonden. Die verbeterden het kleurenscala, maar verminderden de weerstand van de plant tegen ziektes, vooral zwartvlekkenziekte en roest. Die groep is nu opgegaan in de theehybriden.
Uit hortus eystettensis.
Treurrozen zijn op hoge stammen veredelde klimrozen, wat in Holland al in 1778 werd gedaan.
Engelse rozen, Duits Englische Rosen.
Dit zijn kruisingen ut verschillende oude rozen met moderne theehybriden en Floribundarozen.
Hun geschiedenis is nauw verbonden met de naam van de Engelse kweker David C. H. Austin. Hij werd hierbij aangespoord door een boek over oude rozen van George Bunyard en de vriend van zijn vader en rozenkweker James Baker.
De bloemvorm van de Engelse roos lijkt veel op de bloem van de oude rozen., er zijn schaalvormige en rozetvormige bloemen die vaak met vele kleine bloembladeren gevuld zijn als een pioen. Ze hebben een natuurlijk struikvormig bossig gewas en bereiken een hoogte zonder te ondersteunen van 1,2-1,5m. Daarnaast zijn er ook kleine vormen voor de tuin. Omdat bij de kweker de geur van de tegenwoordige rozen ontbrak formuleerde hij het citaat:„…kweekdrift bij de Engelse rozen was niet zo zeer vanwege de heldere bloemenkleuren of overvloedige productie van bloemen, maar vooral de fijne charme en geur van een enkele bloem.“ Dat komt ook tot uitdrukking in de ondertitel van zijn boek,’ dromen in geur en kleur’, die hij geschreven had over het boek ’Oude rozen & Engelse rozen’ tot uitdrukking.
Na veel proberen lukte het hem in 1963 met de roos ‘Constance Spry’ die de gewenste eigenschappen had. De ouders waren de Floribunda-roos ‘Dainty Maid’ en de Gallica-rood ‘Bele Isis’. Die ‘Constance Spry’ werd van liefhebbers van rozen zeer egacht. Austin was nog niet tevreden omdat ‘Constance Spry’ maar een maal bloeide en probeerde tot meer te komen door terug te kruisen en te kruisen. Zo ontstond uit een Floribunda-roos ‘Dusky Maiden’ en de Gallica-roos ‘Tuscany’ in 1967 de tweede Engelse roos ‘Chianti’, die ook maar eenmaal bloeide. Omdat ze nog niet zo robuust was als hij wenste haalde hij er nog een robuuste klimroos bij. In 1968 kwam de derde Engelse roos, ‘Shropshire Lass’, uit een kruising met een theehybride, ‘Madame Butterfly’ en de Alba-roos ‘Madame Legras de St. Germain’ die 2.4m hoog wordt, aangebonden tot 4,5m. In 1969 kwam de vierde en vijfde roos, ‘Wife of Bath’ en ‘Canterbury’. In hetzelfde jaar voerde hij de naam Engelse roos in en stichtte officieel de rozenkwekerij Austin. 1970 ‘Chaucer’, 1973 ‘=Charles Austin’, ‘Lilian Austin’, ‘Red Coat’. 1975 ‘Yellow Button’. 1977 ‘The Squire’. 1979 ‘The Reeve’. 1982 ‘Charmian’, ‘Cymbeline’, ‘Fair Bianca’, ‘Hero’,’Leander’, ‘Prospero’. ‘Wise Portia’. 1983 ‘Dapple Dawn’, ‘Chressida’, ‘Lucetta’, ‘Mary Rose’,
Uit L. van Houtte.
‘Peach Blossom’, ‘Pretty Jessica’, ‘Sir Clough’, ‘Tamora’.
Pas in 1983 met de twee nieuwe rozen, ‘Graham Thomas’ en ‘Mary Rose’ begon de zegetocht van de Engelse roos door de ganse wereld. Rond dezelfde tijd trad de botanist en rozenspecialist Michael Marriott tot de fa toe en zorgde voor systematisering en kwaliteitsverzekering wat met een 40.000 kruisingen per jaar steeds belangrijker wordt.
1984 ‘Belle Story’, ‘Bredon’, ‘Cardinal Hume’, ‘Dove’, ‘Heritage’, ‘Marry Webb’, ‘Wenlock’, ‘Windrush’.
=1985 ‘Abraham Darby’, ‘Emanuel’,’Hilda Murrell’, ‘Sir Walter Raleigh’.
Polyantha; veelbloemig.
Omstreeks 1860 kreeg een zekere J. Sisley uit Lyon een pakje zaden van Rosa multiflora, Thunb. (rijkbloeiend) uit Japan.
Die heeft overhangende takken met rijke bloeiwijze van kleine witte bloemen en later kleine, oranjerode bottels. Ze kwam in een officieel park te Lyon. Omdat ze niet beviel kwam ze in een kwekerij. Ze werd gekruist en weer gekruist.
Zijn vriend Guillot kreeg in 1868 een bont mengsel van zaailingen. Allen hadden echter lange takken en waren zomerbloeiend. Een ervan had echter grote witte bloemen. Uit zaad hiervan kwam een lage doorbloeiende vorm met gevulde bloemen, die werd in 1875 als ‘Ma Paquerette’ bekend. Een paar jaar later kwam hij met een roze. Die noemde hij ‘Mignonette’. Dit waren de eerste
Polyantha’s. (veelbloemig) Er waren er bij met 6000 bloemen aan een plant
In 1877 verscheen de ‘Gloire des Polyantha’ die door Levavasseur gekruist werd met een nieuwe Japanse ‘Crimson Rambler’. De nieuwe aanwinst hieruit noemde hij naar zijn vrouw, ‘Mme N. Levavasseur’. Hieruit kwam de ‘Ophelia’, een iets geurende karmijnrode met wit hart, half gevuld en rijkbloeiend. Maar ook doorbloeiend en goed winterhard. Door de doorbloei waren het goede tuinplanten van lage groei. De bloem is klein maar staat in grote trossen.
In 1926 kwam G. de Ruiter uit Hazerswoude met de scharlakenrode ‘Superba’, die al gauw een oranje sport gaf, een nieuwe rozenkleur. Dit werd de ‘Goldlachs’ of ‘Golden Salmon’.
Ze heten ook wel Floribundarozen en zijn eigenlijk geen rozen ras.
Ze bestaan uit meerdere groepen:
Kleinbloemige, maar in grote trossen bloeiende Polyantha rozen,
In trossen bloeiende, op de edele roos gelijkende in de alleenstaande bloem, Polyantha-Hybriden, een kruising met een Polyantha roos met een theehybride, de volkomen edelroos gelijkende, die toch in trossen bloeiende en sterker groeiende, zogenaamde Floribunda-hybriden.
Dwerg-Polyantha-hybriden, die rond 20-25cm groot worden.
Deze rozen bloeien de hele zomer en brengen rond 10-12 bloemen per steel voort. Ze groeien meestal beter en sterker dan de elderozen en bloeien meestal beter.
Uit deze groep is ook bekend geworden de zogenaamde Kosterrozen. In 1929 introduceerde de Boskoopse kweker D. A. Koster een roze vorm die hij ‘Dick Koster’ noemde, ook als „Pariserrose“bekend, die gaf weer een zalmroze sport, de ‘Margo Koster’ 1935, en meer Kosters. Het zijn lage polyantha’ s die geschikt zijn voor pottenteelt.
Van Dick Koster stamt ook de lichtrode sport ‘Mothersday’, of ‘Muttertag’ af.
Een ander type kweekte G. de Ruiter tussen 1954 en 1965. Dit waren een zevental lage, gedrongen struikjes van 30-40cm hoogte en kegelvormige bloeiwijze. In Duitsland zijn deze roosjes bekend als de ‘Sieben Zwerge’, in Engeland als ‘Seven Dwarfs’.
Guletta van de Ruiter in 1976.
‘Gruß an Aachen’, 1909, rosachtig/wit/goudgeel.
‘Josef Guy’, 1921, scharlakenrood.
‘Baron de Vivario’, 1925, helder wit.
‘Orange Triumph’, 1937, oranje-scharlaken.
‘Holstein’, 1938, donkerrood.
‘Frensham’, 1946, diep donkerrood.
‘Fashion’, 1947, zalmkleurig.
‘Goldilocks’, 1948, geel.
‘Alain’, 1948, donker karijnrood.
‘Schleswig’, 1949, helder roze.
‘Gelbe Holstein’, 1949 donkergeel.
Sexy Rexy, (‘Heckenzauber’ of ‘MACrexy’) werd in 1984 door de Nieuwzeelander McGredy en Mr. Gapp uit de soorten ‘Seaspray’ × ‘Träumerei’ geteeld. De 7cm grote, lichtend roze kleurige en wat geurende bloementrosjes verschijnen wat laat en herinneren aan cameliabloemen. Groeit compact, tot 75cm, met donkere bladeren aan lange stelen en is geschikt als snijbloem, ook winterhard en geen last van ziektes.
Duits Beetrosen of Polyantharosen.
De betekenis “Floribundarozen” stamt oorspronkelijk van Dr. J.N. Nicolas, USA en wordt sinds 1930 voor kruisingen tussen theehybriden en Polyantha rozen gebruikt. Zo ontstond de eerste Floribundaroos al in 1908 in Duitsland, de ‘Gruß an Aachen’ von Philipp Geduldig. Door het inkruisen van Rosa multiflora ontstonden bosrozen met grote bloemschermen die meermaals in het jaar bloeien met vaak veel bloemen. Bij veel soorten zoals Montana bundelen zich zoveel bloemen dat de roos van ver niet meer als roos te herkennen is zodat men gelooft dat het om een bloemenbos gaat. De bloemen worden ook niet bij ouderdom, zoals zo vaak, lichter of donkerder. Ze hebben meestal een krachtige, bossige groei, blijven laag tot middelhoog, soms hoger. Bloemen staan in grote of middelgrote meest vlakke trossen, enkele bloem is bekervormig tot vlak, vaak ook als een theeroos gevuld. Meestal ontbreekt de geur hoewel e rook geurende zijn. De gele vormen groeien meestal zwakker en de bladeren zijn in de regel lichter groen. Alle bloemkleuren zitten er vrijwel in, van wit tot diep zwartrood, van zwavelgeel tot donkergeel, oranje en koperbruin, vlierkleurige bloemen tot violetpurper en ook tweekleurige.
De ontwikkeling van dit ras heeft vooral te maken met de Deense rozenkweker Svend Poulsen die zich voorgenomen had om nieuwe rozen te ontwikkelen die het in de koude Scandinavische winter het zouden uithouden en in de zomer een maximum aan bloemen zouden brengen. Zijn eerste was in 1911 ‘Rödhätte’, ‘Roodkapje’, een lage vorm met kersrode bloempjes in grote trossen. Later volgden er meer. In 1924 kwam hij met een betere kruising, een succesvoller type. De een had halfgevulde bloemen, ‘Else Poulsen’, een ander scharlakenrode, enkele bloemen, ‘Kirsten Poulsen’, ‘Poulsens Pink’, 1939, lichtrood, tot lichtroze. Die waren rijk bloeiend en doorbloeiend, zo volgden er meer Poulsen’s. Ze groeiden in het Noorse klimaat zonder veel problemen. Geleidelijk aan werden ze Polyantha hybriden genoemd. Hierna begon met overal in de wereld met deze nieuwe groep te werken en met andere rozensoorten als Rosa wichuraiana, Rosa rubiginosa, Rosa rugosa en Rosa spinosissima. Het getal van de nieuwe soorten is onoverzichtelijk geworden
In Amerika kwam in 1954 W. Lammerts uit Californië met een floribunda die uitzonderlijk grote bloemen had, ‘=Queen Elizabeth’. Dit is een zeer sterke groeier met rood, donkergroen loof en lichtroze, grote geurende bloemen in meerdere trossen. Rijk en lang bloeiend, het was eigenlijk meer een grootbloemige floribunda. Ook wordt wel gesproken van grandiflora, grootbloemige.
‘Rosa Gruß an Aachen’, 1930, roze, sport van ‘Gruß an Aachen’.
‘Weiße Gruß an Aachen’, 1944, wit, sport von ‘Gruß an Aachen’;
‘Allotria’, 1958, oranjerood.
=’Duftwolke’, Tantau 1963, koraalrood met intensieve geur.
‘Montana’, 1974, bloedoranjerood.
‘Bonica 82’, 1982, roze.
‘Matthias Meilland’, 1988, roodoranje.
Dwergrozen.
Verondersteld wordt dat deze klein groeiende groep ontstaan is uit mutatie van Rosa chinensis. Sinds 1894 is die groep als var. erkend van de soort zodat ze nu Rosa chinensis var. minima Voss. heet. Baby, fairy of angel rose.
Zijn ontstaan is vrij onduidelijk. Mogelijk dat de plantenverzamelaar Rosa Sweet in 1810 in de botanische tuin van het eiland Mauritius een dwergroosje vond dat hij meenam naar Engeland. Enkele historici beweren dat de Zwitserse botanicus A. DeCandolle al voor de introductie in Engeland de plant had ontvangen en het Rosa indica humilis doopte.
De Franse botanicus Thory noemde het plantje in 1817 Rosa indica pumila. Die vond er enkele en dubbelen onder. Al spoedig daarna werd dit in Parijs een populaire potplant. Het werd verhandeld onder de naam ‘Pompon de Paris’. Er is een grote variabiliteit binnen deze groep waardoor er wel verscheidene benaamd zullen zijn die meer dan 1 naam bezitten.
Naar het verhaal van DeCandolle is het mogelijk dat het roosje in de twintiger jaren opdook in Zwitserland. Hier zag Dr. Roulet de dwergjes voor de ramen van het plaatsje Mauborget. Correvon verzamelde er planten van en noemden ze Rosa roulettii.
Het gewas werd opnieuw geïntroduceerd in 1922. Nu begon de Boskoopse kweker J. de Vink en de Spaanse kweker P. Dot zich ervoor te interesseren en werd de plant meestal gekruist met een polyantha. Hierdoor kreeg men zaailingen van verschillend typen maar allen behielden hun fijne loof. Door de grootte werden sommigen bij de polyantha’s ingedeeld en door anderen bij dwergroosjes. Vink bracht in 1936 zijn ‘Peon’ in de handel.
Miniatur-Rosen, Zwergrosen.
J. de Vink kruiste met de polyantha ‘Gloria Mundi’ en verkreeg de eerste miniatuur, die onder de naam ‘Thom Thumb’ kwam, de eerste van een nieuwe race van rozen.
Sterk gestekelde twijgen en wordt slechts 25cm hoog. De blaadjes zijn zeer klein met een puntig toelopende top en fijn gezaagd. Bloemen tot 3cm in diameter, enkel of half gevuld en roze/rood.
Bodem bedekkende rozen.
Dat zijn platgroeiende en zich verspreidende rozensoorten die meestal uit stek wortelecht vermeerderd worden. In een planting ontstaan zo natuurlijke uitlopers met nieuwe wortels die de plantdichtheid verhogen zonder verstorende wilde uitlopers.
Het is een vrij nieuwe groep die bedoeld is om taluds en perken van de gemeente te begroeiden dus weinig onderhoud vragen en toch veel kleur geven.
=‘Dagmar Hastrup, Poulsen 1914, roze, Rosa × rugosa.
‘Heideröslein Nozomi’, Nozomi 1968.
‘Heidetraum’, Noack 1989, roze, (‘Flower Carpet’)
‘Raubritter’, Kordes 1936, roze.
Rosa spinosissima ‘Repens’.
‘The Fairy’, Bentall 1932, roze, Polyantha-roos.
Struikrozen.
Het begrip struikrozen is een wat verwarrend begrip, dat zijn ook alle botanische rozen. Tot deze groep worden alle rozen geteld (in tegenstelling tot de warrig groeiende theehybriden) planten met een duidelijke struikvorm. Met een hoogte van 1-3m kunnen ze ook solitair in een park geplant worden.
Men onderscheidt een of meermaals bloeiende struikrozen, de laatste bloeien na de hoofdbloei meestal nog een keer. Vaak zijn het hybriden die uit meerdere soorten ontstaan zijn en zijn meest begin 1900 ontwikkeld
De bekendste is wel =’Schneewittchen’. Ze zijn goed bestand tegen ziektes als meeldauw en sterroetdauw. ‘Petticoat’ is ook een witte met goede geur.
Kleine struikrozen worden ook als bodembedekker gebruikt omdat ze een gesloten vak maken als ze dicht genoeg geplant worden. Ze moeten dan wel 40cm hoog groeien als kleine struikroos zodat er niet genoeg licht op de grond valt dat het onkruid kan groeien.
‘Celina’ is een halfgevulde gele
.’Cubana’ is een 50cm hoge plant met abrikozenkleur.
‘Colossal Meidiland’, is een donkerrood bloeiende van 80cm.
‘Purple Meidiland’ wordt 40-60cm hoog.
‘Windrose’ is 80cm en roze.
Klimrozen:
Leirozen of klimrozen kunnen geleid worden of ze klimmen tot grote hoogtes. Klimrozen stammen af van soorten als Rosa phoenicia en Rosa moschata, Rosa wichuraiana en Rosa multiflora. Die van laatstgenoemde afstammen vertonen een sterke igroei, die van de wichuraiana hebben buigzamer groeitakken, ramblers.
Men onderscheidt twee vormen al naar de stevigheid van takken en de grootte van de bloem. In het Engels spreekt men van Ramblers en Climbers. Ramblers zijn de wilde soorten die meer slappe takken hebben met kleine trossen en maar 1 maal per jaar bloeien.
Climbers zijn de gekweekte vormen met stevige takken en trossen van half tot heel gevulde bloemen die door kunnen bloeien.
Ramblers, Engels voor rondzwerven, zijn vrij nieuw, begin 19de eeuw. Ze zijn ontstaan door het inkruisen van de Chinese Rosa multiflora en Rosa wichuraiana ontstaan. Het is een groep rozen die met lange, weke en buigzame scheuten aan bouwwerken en bomen tot 10m hoog klimmen en met kleine wilde rozenachtige bloemen een rijke bloei veroorzaken. Ze kunnen zonder snoeien en verzorging gehouden en aan zichzelf overgelaten worden.
‘Félicité et Perpétue’, Jacques 1828, wit.
‘Tausendschön’, 1906, roze.
=’Veilchenblau’, 1909, lavendelkleurig-purper.
‘Ghislaine de Féligonde’, 1916, geel, zalmkleurig.
=’Albertine’, 1921, koraalrood.
‘New Dawn’, 1930, wit roze.
‘Bobbie James’, 1961, wit, bloeit maar 1 keer.
Klimrozen, Duits Kletterrosen, stammen van verschillende rozensoorten af. Daaraan hebben de inlandse soorten Rosa pendulia en Rosa arvensis aan bijgedragen en ook Rosa multiflora.
De bekendste is ‘Paul´s Scarlet Climber’. Die wordt 2-5m hoog. Naar de soort bloeien ze eemaal of meerdere malen.
‘Gloire de Dijon’, 1853, Stamvorm: theeroos, geel roze.
‘American Pillar’, 1902, Stamvorm: Rosa wichuraiana (1891 uit Japan ingevoerd), rood wit.
‘Dorothy Perkins’, 1902, Stamvorm: Rosa wichuraiana, kers roze.
‘Excelsa’, 1910, Stamvorm: Rosa wichuraiana, bekende soort, bloedrood.
‘Paul’s Scarlet Climber’, 1917, Stamvorm: Rosa multiflora, scharlakenrood („Blaze“, en vanaf 1954 ook „New Blaze“ in de langer bloeiende soorten)
‘New Dawn’ 1930, Stamvorm: Rosa wichuraiana, roze, later wit roze.
‘Easlea’s Golden Rambler’, 1933, Stamvorm: Rosa multiflora, citroengeel.
11. uit en.wikipedia.org
Rosa gigantea, Rehd. & Wilson. (gigantisch) is een klimroos die tot 10m hoog kan worden en in zijn thuisland, China, wel 15-20m door middel van stevige gehoekte dorens en met een stam van wel 50cm.
Bladeren zijn half altijdgroen, 15-25cm lang en geveerd met meestal 7 deelblaadje en elk deelblaadjes is 4-8cm lang.
Witte bloemen, crème of geel, de grootste van de wilde rozen, 10-14cm diameter.
Oranje of gele vruchten van 2.5-3.5cm diameter die hard zijn en tot het voorjaar eraan blijven
Is beschreven in 1888.
De kruising Rosa chinensis x gigantea leverde Rosa odorata op die de stamvorm was van ‘Parsons’s Pink China’. In ‘Hume’s Blush Tee’ en ‘Park’s Yellow Tee’ zaten zeker genen voor het vormen van lange takken. Hierdoor kwamen in latere kruisingen dan ook klimmers voor.
Sectie Caninae.
Struiken die opgaand groeien en soms kruipen met meestal gekromde en ook met rechte, aan de basis verbrede of sterk samengedrukte stekels, zeer zelden met borstels. Bladeren 5-11tallig. Bloemen zeer zelden alleenstaand en meestal in tuilen of meerdere bijeen met veerspletige kelkbladeren die na de bloei zijn teruggeslagen en dan gauw afvallen of opstaand en tot het rijp worden van de bottels er aan blijven. Roze en witte vormen uit Azië, Europa en N. Afrika.
Twijgen zijn alleen met stekels bezet en die zijn recht of zwak gebogen. Bladeren zijn aan beide zijden behaard en van onderen wit viltig.
22. uit Curtis botanical magazine.
=Rosa villosa, L. (behaard, viltig) (Rosa pomifera Herm.(vruchten of appels dragend)
Twijgen zijn met vrijwel rechte stekels bezet.
Bladeren met meestal 7 en ook wel 5 blaadjes met sikkelvormig geoorde steunblaadjes, deelblaadjes 2.5-5cm lang en ovaal, rand is dubbel klierachtig gezaagd met evenwijdig lopende zaagtanden, grijs/groen en behaard, van onderen zacht viltig en dicht met klieren bezet.
Bloeit in juni en juli met roze/roodachtige bloemen die alleen staan of met zijn drieën bijeen aan een dicht met naaldvormige stekels en gesteelde klieren bezette bloemsteel, 3-5cm in diameter met bijna vlakke kroonbladen en dicht opeengedrongen stijlen, kelkbladen zijn zeer lang en smal en blijven na het uitbloeien er lang op staan.
Valt op door zijn donzige uiterlijk. Wordt soms wel apple bearing rose genoemd vanwege zijn bijna ronde scharlakenrode vruchten van 3cm.
Een van de meestal gemene soorten, een hoge struik met recht omhoog groeiende takken die duidelijk herkenbaar is aan de grijs behaarde bladeren en aan de grote diep roze bloemen met in de herfst de grote en scharlakenrode vruchten, 3-4cm, met lange kelkslippen.
Komt uit Europa en W. Azië en wordt 2-2.5m hoog.
Is beschreven in 1818. Rosa sherardii is de berijpte viltroos en van dit geslacht afgehaald en in een eigen geslacht gezet.
Naam.
Bottelroos, viltroos, Engelse villous rose, shaggy fruited rose, apple of apple bearing rose, Duits Apfelblutte, Apfelrose, grosse Hagebuttenrose, Frans rosier velu,wordt meestal als een hogere vorm van canina gezien.
Uit L. Watson.
=Rosa tomentosa, Sm. (dicht behaard) (Rosa cuspidata (lang gespitst)) Bladeren 5-7tallig met geoorde steunblaadjes van 2.5-4cm lang, ovaal en spitst of kort gepunt, meestal enkel gezaagd, grijs/groen en fijn behaard, van onderen viltig behaard met klieren.
Grote roze/rode rozen in juni en juli, 4cm in diameter, alleenstaand of met enkele bij elkaar.
Bij het rijp worden vallen de kelkbladen er af.
Bottels van 2cm die donkerrood zijn.
Vormt meer een gedrongen groeiende struik die van de vorige onderscheiden wordt door de meer warrige groeiwijze en de aan de top berijpte twijgen en minder harige bovenkant van de bladeren.
Twijgen zijn bezet met grote en wat gebogen stekels en zelden helemaal rechte stekels, ze groeien meer zigzag op en soms boogvormig overhangend. Stekels zijn vrijwel gelijk, recht of gedraaid.
Valt op door de stevige en lange scheuten en het dons van zijn blad, bladen die vrijwel harig zijn.
Lijkt op de vorige maar komt minder voor, komt ook zeldzaam voor in heggen en langs wegen
Komt uit Europa en wordt 2-3m hoog.
Naam.
Viltroos, Engelse downy leaved rose, Duitse Filzrose.
B. Stekels en bladeren als bij voorgaande, blaadjes zijn langs de rand en aan de onderzijde met welriekende klieren bezet.
24. Uit Fuchs.
Rosa rubiginosa, L. (bruinrood, zo genoemd naar de diepe gloed van de bloemen, Latijn robigo: roest) (Rosa eglanteria (doornig) Bladeren zijn 5-9tallig met zeer brede steunblaadjes en met kort gesteelde klieren bezet, 15-3cm lang, rond/ovaal met stompe top en afgeronde bladvoet, enkel gezaagd en aan de onderzijde dicht bezet met haren en klieren die heerlijk fris naar ouderwetse appels geuren. Tweemaal gezaagd en heldergroen.
De roestkleurige houten stengels zijn opgaand, knoppen klein en rood.
Een plant met fraaie kleine donkerroze en soms witte bloemen van 3-5cm in diameter, alleenstaand of tot 6 bijeen aan geklierde bloemstelen. Ze openen in juni en juli. Geen honing, wel veel stuifmeel en worden bezocht door vliegen, bijen en hommels.
Een vrijwel bolronde rode vrucht van 1.5cm lang die met haartjes bezet is en teruggeslagen kelkbladeren.
Deze roos geeft een krachtige groei en vormt een gedrongen struik die ook gebruikt wordt voor onderstammen en voor hagen. Veel haakvormige stekels worden er gevormd, aan de jonge loten rechte stekels soms gemengd met borstels.
Komt uit Europa en wordt 2m hoog.
Bastaarden ervan noemt men Penzance rozen die door lord Penzance en andere Engelse kwekers uit bovengenoemde soorten gewonnen is en door Keynes in de handel zijn gebracht. Allen zijn hoge struiken die zeer winterhard zijn en in bloem en blad het meest op rubiginosa lijken. Ook hier zijn de twijgen dicht met haakvormige stekels bezet en bladeren meestal 7tallig en geurend.
Bloemen enkel tot half gevuld in heldere kleuren als roze, rood of geel die opgevolgd worden door scharlakenrode bottels.
Subspecies zijn nu soorten, Rosa micrantha, Borrer (kleine bloemen) (Rosa floribunda Steven) kleinbloemige roos, Rosa agrestis, Savi, (van de akkers) kraagroos, Rosa pseudoscabriuscula,Henker, (wat ruw en sjofel uitziende) ruwe viltroos.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De tiende soort van rozen of de vijfde van de wilde met welriekende bladeren wordt op het Nederduits ier of aglantier genoemd, de Fransen noemen het eglentier of, zo Ruellius het op het Latijns schrijft, Englenterium’.
Engels eglantine, Duits Ekelter, Eugelntier, Egeltieren, Frans Eglantier, oud Frans aiglant, van Latijn aculeatus; doornig..
Dodonaeus (b) ‘Ruellius houdt ook deze soort van wilde rozen voor de Cynosbatos of Canirubus van de ouders heeft daar Dioscorides aldus van vermaant: ‘Cynosbatus, zegt hij, of Cynosbatos die van sommige Oxyacantha genoemd wordt is een heester die veel groter is dan de braam, boomachtig en met veel breder bladeren dan die van de Myrtus en omtrent de roeden of ranken met zeer sterke en scherpe doornen bezet, de bloem is wit en de vrucht is langwerpig en lijkt wat op, de kern van een olijf van gedaante en als die rijp wordt is het roze van kleur of donkerrood, van binnen wolachtig en ruig’. Daar is ook een ander beschrijving van de Cynosbatos of Canirubus bij Theophrastus die aldus luidt: ‘Cynosbaton heeft een roodachtige vrucht die wat op de granaatappel lijkt, het is een midden gewas tussen de boom en tussen de heesters en komt met de granaatboom van grootte wel overeen, de bladeren zijn blinkend’, dat is in het Grieks aglodes zo men bij Atheneus leest en beter dan in de gewone boeken van Theophrastus gevonden wordt, agnodes wat hier bijgevoegd en vermaand moet wezen zodat de liefhebbers der Griekse spraak de echte grond en mening van Theophrastus verstaan mogen.
Met beide deze beschrijvingen van de Cynosbatus komt onze gewone egelantier of welriekende hondsroos niet slecht overeen zodat uit alle deze kentekens duidelijk genoeg schijnt te wezen dat deze wilde roos met welriekende bladeren die we egelantier noemen zeer grote gelijkenis heeft met de Cynosnatos of Canirubus, dat is hondsbraam van de ouders.
Daar is nochtans noch een ander Cynosbatus die van Plinius beschreven is in het 14de kapittel van zijn 24ste boek die van andere Cynospastos genoemd wordt, maar met deze Cynosbatos (indien zijn beschrijving goed en onbedorven is) heeft onzen egelantier geheel geen gelijkenis.’
Zie Rosa canina.
Namen zijn vanwege de fijne wijnachtige geur van de jonge bladeren. Wohlriechender Dorn, Dunenrose, Engelthierrose, Apfel-Rose, Weinrose bij Bock. Het is de oude Friggadorn die later de Mariendorn werd en Frauendorn bij Bock, Frauadorn, Heilanddschecke, Muttergottesrose, Jesuskraut, ook Schmeckende Rosestaude, Mariahagrose in Zwitserland, en sweet briar. Zaun-Rose.
Historie.
Shakespeare plant Rosa arvensis bij het prieel van Titania, omdat het in die tijd de enigste klimroos was met nachtelijke geurigheid die in dezelfde tijd bloeit als de honeysuckle. ‘A Midsummer Night’s Dream’ II, 1, 252;
“With sweet musk-roses and with eglantine. Waar ‘t roosje met de egelantine zijn geur verspreidt
There sleep Titania some time of the night. Daar zoekt des nachts Titania soms rust’.
Heerlijk geurend vooral in de avonden. Als Koningin Titania tot Bottom zegt, iv, 1,1:
‘Come, sit thee down upon this flow’ry bed. Kom, vlij u naast mij op dit bloemenbed
While I Thy amiable cheeks do coy. Opdat ik u de lieve wangen streel
And stick musk-roses in thy sleek smooth head. Een rozenkrans op ‘t glad, zacht hoofd u zet
“ii, 1, 250; Quite over-canopied with luscious woodbine. Door zoete kamperfoelie overspreid
With sweet musk roses and with eglantine. Met zoete musk rozen en met egelantier’.
Shakespeare zet Rosa rubiginosa goed neer met een perfecte duidelijkheid in zijn beschrijving van de bank:
Cymbeline” And leaf of eglantine, whom not to slander.
Outsweetend’d not by breath.”
Maar met de eglantine, (R. rubiginosa) met zijn zacht opgevouwen bloemen, de poëten bloem, wordt meestal gedoeld op Rosa. De sweetbriar die zijn heerlijke geuren uitstrooit over Imogen in ‘Cymbeline;
“Roses is a rule to me
With reason as you will
For to be still obedient
And thereto will not disagree
In nothing that you say
But will content your mind truly
In all things that I may”.
Sonnetten LIV:
O, hoeveel schoner wordt de schoonheid toch
Als echte trouw haar hoger schoonheid geeft
De roos is schoon van kleur, maar schoner nog
Maakt haar de zoete geur, die in haar leeft
De haagroos heeft een even warme gloed
Van kleuren, als de geurigste echte roos
Als zomeravond haar ’t knopje openen doet
Trilt ze evenzo bij dartel windgekoos
Maar al die heerlijkheid, haar kleur verschiet
Zij sterft, en nooit meer wordt haar lof gehoord
Doch zo vergaat het echte je niet
Want na zijn sterven leeft zijn geur nog voort
Verwelken, lieve jong’ling, schoon en jeugd
Mijn lied bewaart uw geur, uw trouw en deugd.
Vondel, De Leeuwendalers;
‘Mijn nuchtere Hageroos, die met de dageraad
Belust op koele dauw, zo geurig open gaat
En ’t veld een geur verleent, die alles kan verkwikken’.
Folklore.
De egelantier neemt ziektes over. Snij een tak af van de lengte van de zieke en hang die in de schoorsteen en als de tak verdord is, is de zieke genezen. De zieke geneest de twijg sterft. Ofwel, onder het uitspreken van magische woorden, bij het krieken van de dag, ruk een egelantier uit en, achteruitgaande, verwijder je je van de ontwortelde struik.
Deze roos heeft rode puntjes op de twijgen, die komen van Jezus bloed bij de doornenkroning. Eveneens werden de mosroos en het zevenblad rood geverfd door Zijn bloeddruppels.
Uit L. Watson.
Rosa micrantha, Borrer. et Sm. (kleine bloemen) Bladeren 5-7tallig, breed ovaal en kort gepunt, rand dubbel klierachtig tweemaal gezaagd en harig, donkergroen en van onderen behaard en geklierd.
Stekels zijn gelijk en gedraaid.
Kleine roze bloemen die wit uitbloeien in juni en juli die alleen staan of in groepen van 4 bijeen aan klierachtige bloemstelen met smalle schutbladen, 2-2.5 in diameter
Bottels zijn eivormig met teruggeslagen kelkbladen, die dik voor het rijp worden er af vallen
Vormt een tamelijk hoge en opgaande struik met sterk afstaande en overhangende takken en twijgen die tamelijk dicht bezet zijn met haakvormige stekels die gewoonlijk gepaard onder de bladeren staan.
Komt uit Europa en W. Azië en haalt 2-2.5m.
Naam.
Kleinbloemige roos, Engelse small flowered sweet briar.
Uit L. Watson.
Rosa agrestis, Savi. (van de akkers) (Rosa sepium) Blaadjes zijn glad of licht harig en 5-7tallig, langwerpig tot omgekeerd eirond.
Stekels zijn gelijk en gehoekt.
Bloemen zijn wit en roze, hoe ouder ze worden, hoe witter, juli en soms nog eens in de herfst, wat in vroegere tijden gedoemd was als teken van ‘een komende plaag’.
Kan tot 2m komen.
Kraagroos, fieldbriar, common dog-rose. Het is mogelijk de canker roos van Shakespeare die nog zo genoemd wordt in Devonshire.
C. Stekels zijn sterk sikkelvormig gebogen. Bladeren zijn gewoonlijk 5-7tallig en meestal kaal of alleen aan de onderzijde fijn behaard.
25. uit E. Krause.
Rosa corymbifera Borkh. (tuilen dragend) (Rosa dumetorum, Thuill. (van de hagen) Bladeren 5-7 maar meestal 5tallig met spaarzaam behaarde steunblaadjes, 4cm lang en eivormig/ovaal en spits toelopende top, enkel gezaagd met brede en iets afstaande tanden, alleen aan de onderkant langs de middennerf behaard
Bloeit in juni met bleekroze bloemen die soms alleen staan maar meestal met meerdere bijeen aan kale of spaarzaam geklierde bloemstelen, 4-5cm in diameter met kroonbladen die elkaar nauwelijks raken en aan de onderkant iets behaarde schutbladen, kelkbladen zijn na de bloei teruggeslagen en vallen vroeg af.
In de herfst zijn de gladde en oranje/rode vruchten zeer mooi tegen de matglanzend donkergroen bladeren, 2cm lang en rond/ovaal.
Komt vrij algemeen in het wild voor en wordt zelden gekweekt.
Een vrij hoog opgroeiende struik met eerst opgaande en later meer afstaande en boogvormig overhangende takken en twijgen die dicht bezet zijn met tamelijk grote en zeer sterk scherpe haakvormige stekels en zo een brede en ondoordringbare struik vormen.
De heggenroos komt uit Europa en W. Azië en wordt 2-3m hoog.
26. Uit O. Thome, www.BioLib.de.
= Rosa canina, L. (hond)
De honds of bottelroos heeft aangenaam ruikende bladeren met 5-7deelblaadjes en spaarzaam
geklierde steunblaadjes die bijna geheel met de bladsteel zijn vergroeid, hoofdbladsteel is kaal en spaarzaam gestekeld, blaadjes 2-4cm lang en heldergroen, ovaal en spitse top, enkel gezaagd alleen aan de onderkant langs de middennerf behaard.
Twijgen zijn eerst groen en later bruin, geheel kaal.
Licht roze of witte bloemen alleenstaand of met 2-3 bijeen en 3-5cm in diameter met na de bloei teruggeslagen kelkbladen, de buitenste iets ingesneden die bij het rijp worden van de bottels eraf valt. Deze roos bezit 5 kelkbladen, waarvan er twee aan beide zijden een franjevormig verlengsel bezitten en de andere twee gave randen bezitten, de vijfde heeft de franje aan een kant. Een oud rijmpje hierop is: “Duo sunt barbati, Duo sine creati, quintus habet barbam, sed tantum dimidiatum”. De bloem gaat tegen 8‑9 uur open en sluit ‘s nachts om 3 uur.
De grote en briljant kleurige vrucht van 2cm lang heeft een harde en harige zaadkorrel, die in de hand genomen jeuk veroorzaakt. De haren die zich binnen de bottels bevinden zijn als jeukpoeder in de handel.
De hondsroos werd vroeger veel geplant onder fruitbomen, waar vee liep te weiden. Kan goed samen geplant worden met Clematis vitalba zodat die combinatie een prachtig herfstgezicht oplevert, de rode bottels en de grijze clematispluimen.
Groeit op kalkhoudende gronden, niet op zure en zeer zware of arme gronden.
Groeit voornamelijk langs heggen en sloten waar het ondoordringbare en zeer hoge struiken vormt die in groei en bloeiwijze veel op de vorige soort lijkt, maar maakt meer worteluitlopers waar de daaruit ontstane twijgen recht op groeien en min of meer stammetjes vormen die in het najaar worden verzameld en gebruikt worden om er treurrozen of stamrozen op te kweken. Ook gebruikt als stamvorm voor de hybridenrozen.
Komt uit Europa en W. Azië tot 3-4m. Van Rosa canina zijn een paar subspecies afgesplitst Rosa caesia, Sm., (grijs) behaarde struweelroos, hairy dogrose, Rosa tomentella, (viltig behaard) beklierde heggenroos, Rosa corymbifera, (tuilen dragend) heggenroos, Rosa dumalis, (van de hagen, struwelen) kale struweelroos, Rosa columnifera, (zuil of kolom dragend) schijnegelantier, Rosa subcollina, (half heuvel bewonend)schijnheggenroos, Rosa subcanina, schijnhondsroos, (bijna als de hondsroos), Rosa elliptica, (elliptisch) wilgbladige roos.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De wilde rozen die zo in Brabant heten worden ook in Hoogduitsland Wilde Rosen en Heckrosen genoemd, in het Latijn Rosa silvestris, in het Frans roses sauvages’.
De naam is als hecke of Hag, (zie Carpinus betulus) Haglodorn, Hagbuttenstrauch, Hagebutte, Hagdorn, Hagenpottendorn, Hainbottenbaym, Hanbaum, Hanepoten, Haptenbaum, Haushyffenbaum, Heneheffenbaum, Hecken rose, wilde heckrosen bij Bock, Zaunrosen, in Oostenrijk ook Hedscherl of Hetschepetsch.
Dodonaeus (b) ‘Plinius heeft het in het 8ste en 25ste boek op het Grieks Kynorodos en Kynoroda genoemd, dat is op het Latijns Rosa canina, al of men hondsroos zei, andere noemen het ook Canina sentis. Deze wilde rozen zelf noemt men in het Latijn Canina Rosa odorata, Cynosbaton, Rubus caninus, naar de mening van dezelfde Lobel, in het Spaans rosa salvaje, in het Italiaans rosa canino, rose salmatiche & canine’.
(578) Onder de naam canina werden dor het volk alle hoge vormen gerekend, als rubiginosa, tomentosa en villosa.
Canina is Latijns voor hond, een soort scheldwoord in de betekenis van: geen roos voor de tuin, een rotroos. Hondsroos, Duits Hundsrose, Engels dogs rose of dog briar, Frans rose de chien.
Vele fabels zijn hierover. Oude tuinlieden geloven dat deze plant gebruikt kon worden om hondsdolheid te genezen. Zo ook de Romeinen die geloofden dat een hieruit vervaardigde essence goed zou zijn tegen hondsdolheid. Plinius verhaalt dat een Romeinse soldaat gebeten was door een dolle hond en door zijn moeder was genezen met de wortel van de hondsroos. Zijn genezende krachten waren aan haar geopenbaard in een droom, vandaar de naam canina. Ook was de plant zo bekend bij de Grieken die het semina cynosbati noemden, kynos: is hond, en batos: is doornstruik. Honds‑roos bevat vele vitaminen en andere bestanddelen, waar een drankje van werd gemaakt die bijzonder geschikt was voor oude honden. Theophrastus beschrijft de hondsroos als een boomachtige struik en spreekt van de humbug van de farmacologen die bij het uitgraven van de wortel vreemde gebruiken toepassen. Zoals dat de vruchten van de hondsroos met afgewend gezicht geplukt moeten worden waardoor de ogen geen gevaar lopen.
Dodonaeus © ‘De ruige harige balletjes die aan de ranken of roeden van de wilde rozelaar dikwijls groeien mogen zeer goed en eigenlijk spongiekens van de wilde rozelaar genoemd worden, in het Latijn Spongiolae silvestris Rosae, die in sommige apotheken voor het Bedeguar, niet zonder grote dwaling, genomen worden want het echt Bedeguar is bij de Arabische meesters een soort van distels die in het Grieks Acantha leuce, dat is Spina alba op het Latijns genoemd wordt’. Zie ‘Muscosa’.
Dodonaeus (d) ‘De wilde roos wordt dikwijls als een boom en omvat de bijstaande bomen en heeft vruchten die van kleur op een kers of beter een grote kornoelje lijken en binnen vol harigheid zijn en die vruchten worden van de kinderen dikwijls gegeten of als paternosters aan de hals gehangen en van hun joopen genoemd’.
De sikkelvorm van de dorens, als Achel (Zie Ononis) Hief-, (als Hippe, Hagehuften, -dorn, Hiefe, Hieffoldra, Hiffa, Hyffa en Iffa bij Hildegard, Hiopa, Hiphalter, Hofholder, Hornrose, Hufolter. Wildgroeiende rozen heetten niet rozen maar hagedorn, hagebot en handorn. Diep in de voortijd is deze naam gevormd. Het tweede deel dorn: is doorn. Het eerste deel vinden we terug in het oud-Saksisch hiope: stekelige bos of braam betekent, Angelsaksisch heopa, het Engelse hip, hep (bij Culpeper nog heps) het midden-Nederlands joop, Noorwegen kjupa en het oud-Hoogduitse Hufo of Hufaltra, waarvan de Duitse Hagebutte en het Deense hybentorn afgeleid is.
Uit Megenberg., haagroos.
Dodonaeus (e) ‘In het Engels heten ze brebusche of heptre of bretetre. Ze groeit veel onder de bramen’.
In the Tale of sir Thopas vertelt Chaucer in zijn Canterbury Tales; (1387)
“And sweete as is the bremble flour
That bereth the red hepe”. Waarschijnlijk doelde hij op de zoet geurende roos met zijn rode vrucht.
(f) Engels bird briar, briar rose, buckie berries, voor briar zie pimpinellifolia, canker flower, cat whin, choop tree of rose.
De stekelige takken werden door de Engelsen wel lawyers (advocaten) genoemd, omdat ze je niet meer loslaten als ze je eenmaal vast hebben.
(g) Namen zijn verder naar de ei-, butten-, kiepenformige vrucht, Bottel, Butte, Bullerke, Hoowipken. Bottelroos omdat de vruchten als een bottel, fles, gevormd zijn. De van boven open vrucht of de vruchtkelk, Hanenpootjen, Hanewihchen, Haputtchen, werking van de vruchten, Arschkitzeln, zwenkende, zwevende, wippende stam, zo Wep-, Wiep-, Wichel- (zie Weide, Salix) Hanewupten, Dornswemme, van dra: boom, Akelter, Hiufiltrum, Wechber.
(h) Een gevulde, heldere gekleurde vorm is Rosa alba, L., verder Heiderosen, Hundsrose, Rosendorn, Wipken.
27. Uit J. Jacquin.
=Rosa dumalis Bechst. (van de struwelen of hagen) (Rosa glauca, Pourr. (zeegroen blauwachtig) (Rosa rubrifolia (roodachtig blad)) Bladeren 7-9tallig, 2-3.5cm lang en ei/lancetvormig, enkel gezaagd, blauw berijpt.
Twijgen en takken zijn min of meer berijpt en bruin/rood met kleine rechte of iets gebogen stekels bezet.
Roze/rode bloemen in juni/juli, donkerder dan Rosa canina, in tuilen door schutbladen omhulde bloemstelen, 3-3.5cm in diameter met kortere kroonbladen dan de lang geslipte kelkbladen, die met draadvormige slippen, soms gaaf en afvallend in trossen van 5-15stuks.
In de herfst mooi door de bijna ronde helderrode ovale bottels 1.5cm lang.
Een zeer brede struik met iets overhangende twijgen met bladeren die de hele zomer tot diep in het najaar bruin/rood gekleurd zijn.
Kan goed tegen schaduw en zo geschikt als voorbeplanting.
Komt uit Midden en Z. Europa, zuidwest Azië, en wordt 2m hoog. Is beschreven in 1814.
Bergroos, kale struweelroos, Duits Rotblatt-Rose, Hecht-Rose, red-leaved rose, redleaf rose, glaucous dog rose.
Stekels zijn klein en sterk gekromd met schijfvormige voet. Bladeren zijn aan de bovenkant kaal, de onderkant is behaard, de stijlen steken ver buiten de gewelfde bloembodem uit. Komt het dichts bij de groep van de Caninae overeen, maar naar het kenmerk van de stijlen zou het bij de Stylae gerangschikt moeten worden.
Uit L. Watson.
=Rosa stylosa, Desv. (van een lange stijl voorzien) Bladeren zijn meestal 5tallig met smalle, klierachtig gewimperde steunblaadjes en spaarzaam gestekelde en min of meer borstelharig behaarde hoofdbladsteel. Blaadjes 2.5-5cm lang en 1.5-2.5cm breed, elliptisch en naar beide zijden puntig toelopend, enkel gezaagd, matglanzend donkergroen en van onderen lichter en langs de middennerf spaarzaam behaard.
Bloeit in juni/juli met bleekroze bloemen die gewoonlijk naar wit verkleuren bij het uitbloeien, soms alleen staande maar meestal met meerdere bijeen, schutbladen klierachtig gewimperd en fijn behaard, 3-5cm in diameter met gewimperde en bij het uitbloeien teruggeslagen kelkbladen waarvan de buitenste bezet is met smalle zijslippen.
De bottels zijn scharlakenrood en eivormig/ovaal.
Komt weinig voor hoewel de scharlakenrode vruchten er zeer lang aan blijven.
Een vrij hoge struik met opgaand groeiende en zwak rankende twijgen die eerst groen en later bruin/rood zijn en dicht bezet met sterk gekromde stekels.
Komt uit Z. W. Europa en wordt 3m hoog.
Naam.
Stijlroos, Frans rosier à styles unis, Duits Säulengrifflige Rose, Engels columnar-styled dog-rose, short styled field rose.
Sectie Carolinae.
Struiken die opgaand groeien met rechte of zwak gebogen stekels en soms borstelig. Bladeren 5-11tallig, bloemen in tuilen met schutbladen, de kelkbladen gaaf of met smalle zijslippen die na de bloei teruggeslagen zijn en afvallen.
Hiertoe behoren alleen N. Amerikaanse soorten waarvan de bladeren in de herfst zeer mooi verkleuren van geel tot bruin/rood. Witte, roze en helder roze bloemen.
29. uit Redoute.
Rosa virginiana, Mill. (uit Virginia) Glanzend groene 7-9tallige bladeren die in het najaar zeer mooi naar geel verkleuren, 3-6cm lang en ei/lancetvormig met de top die puntig toeloopt, rand is enkel gezaagd, glanzend donkergroen en van onderen langs de middennerf spaarzaam behaard.
Jonge twijgen zijn vooral aan de voet borstelig gestekeld, verder zijn de twijgen met wat gekromde stekels bezet.
Bloeit in juni/juli met tamelijk grote roze/rode bloemen, min of meer stervormig en geurend in grote eindstandige tuilen en soms alleen staand, 5-6cm in diameter.
Helderrode bottels van 1cm lang.
Een breed uitgroeiende struik die worteluitlopers maakt.
Wordt 2m hoog. Is beschreven in 1724.
Virginische roos, Engels Virginia rose, common wild rose of prairie rose, Duitse virginische Rose.
30. uit J. Lindley.
Rosa carolina, L. (uit Carolina) Bladeren zijn 5-7tallig met kleine steunblaadjes, blaadjes 1-3.5cm lang elliptisch, scherp gezaagd, glanzend donkergroen en van onderen grijs en spaarzaam behaard of bijna kaal.
Bloeit in juli en soms nog later met roze en meestal alleenstaande bloemen van 4-5cm in diameter.
Bottels zijn bijna tot 1cm lang en helderrood.
Jonge scheuten zijn soms borstelig gestekeld terwijl de twijgen soms geheel ongestekeld zijn. Maakt ook veel worteluitlopers die op grote afstand van de struik tevoorschijn komen
Wordt meter hoog. Is beschreven in 1726.
Amerikanischen Hunds-Rose, Engels Carolina rose of pasture rose.
31. uit J. Lindley.
Rosa nitida, Willd. (glanzend) Groeit dicht met smalle glanzend groene bladeren die 7-9tallig zijn met grote en meestal vlak staande steunblaadjes, blaadjes 1.5-3.5cm groot en 6-12mm breed, elliptisch en naar beide zijden puntig toelopend, scherp gezaagd, glanzend groen en van onder iets lichter.
Twijgen zijn bruin, dun en dicht bezet met zeer dunne rechte stekels die met borstels gemengd zijn.
Helder roze bloemen komen in groot aantal in juni/juli en soms nog in augustus aan slanke met klieren bezette bloemstelen, bloemen 4-5cm in diameter, kelk en kelkbladen zijn klierachtig behaard, kelkslippen meestal gaaf.
De rode bottels van 1cm blijven er zeer lang aan en steken mooi af tegen de rood verkleurende bladeren.
Mooi voor een lage haag.
Uit N. Amerika wordt 50-75cm hoog. Is beschreven in 1807.
Glansroos, shining rose, Duits Glanz Rose.
32. uit Curtis botanical magazine.
Rosa foliolosa, Nutt. (bladrijk) Fijn geveerde 7-9tallige heldergroene bladeren die in de herfst bruin/rood verkleuren, blaadjes 1-3.5cm lang en liniaal/lancetvormig met spitse top en fijn dubbel gezaagde bladrand, van onderen spaarzaam en zeer onduidelijk langs de middennerf behaard.
Bloeit zeer rijk in juni met roze en enkele geurende bloemen aan het eind van de korte twijgen die naar wit uitbloeien, alleen staand of met vele bijeen, 3-5cm in diameter met evenals de bloemsteel geklierde kelk met lange slippen, de buitenste met smalle zijslippen.
Bijna ronde en rode bottels van 8-10mm lang.
Een laag struikje die opgaand groeit met dunne twijgen die vaak ongestekeld zijn of spaarzaam met iets gebogen stekels bezet.
Uit N. Amerika wordt 60-80cm hoog. Is beschreven in 1890.
White prairie rose.
Groep Cinnamomeae, witte, roze, lila en rode rozen van overal vandaan en N. Afrika.
Struiken die meestal opgaand groeien met meestal rechte en zelden gebogen of haakvormige stekels, die vaak onder bladeren gepaard voor komen, borstels zijn zelden aanwezig. Bladeren 5-11tallig. Bloemen in tuilen en zelden alleen staand met schutbladen, kelkbladen gaaf of soms met smalle bijslippen die na het uitbloeien eraan blijven en opstaand zijn.
3.3 Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.
= Rosa rugosa, Thunb. (rimpelig) Ruw aanvoelende en tamelijk dikke en grote, donkergroene bladeren die 5-9tallig zijn met grote steunblaadjes, ovaal en 2-3.5cm lang meestal spits toelopend, enkel gezaagd, onderzijde grijs/groen en vaak met klieren bezet.
De bloemen zijn groot in karmijnrood of rozerood in mei/september meestal 1-3 bijeen aan korte en kale of viltig behaarde bloemstelen, 6-8cm in diameter.
Bijna ronde en zeer grote scharlakenrode bottels tot 3cm in diameter.
Dit is een van de hardste van de enkelbloeiende rozen en komt veel voor.
Mooi is het gewas door het grote donkergroene blad en grote bloemen die de hele zomer verschijnen, de helderrode vruchten en mooie oranje/rode bladkleur in de herfst.
Kan vrij goed tegen zout van de kust en wegen.
Een breed uitgroeiende struik met stevige borstels en gestekelde priemvormige stekels op de viltige twijgen .
De Japanse bottelroos komt uit Japan, Korea en N. China en wordt 2m hoog. Kwam in 1796 in Engeland door Hammersmith’s kweker Lee.
Rosa rugosa ‘Hollandica’ wordt gebruikt om erop te enten, diep planten anders komt er wildgroei. Is goed bestand tegen ziektes, zo goed in de Rosa rugosa Hybriden.
Vele var die soms lang doorbloeien. Groeien het best op een zonnige plaats omdat het een licht eisende struik is.
‘Alboplena’ blijft lager en heeft witte gevulde bloemen.
’Paulii’ is een breed uitgroeiende struik die meer kruipt en witte bloemen aan korte zijtwijgen.
‘Schneelicht’, 1894, wit, enkel.
‘Mme Georges Brant’, 1887, wit.
Vooral de nieuwe soorten als de roze “Dagmar Hastrup”, 1914, zijn goed in de tuin te gebruiken.
‘Agnes’, 1922, geel en geurt.
‘Rosa Zwerg’, 1985, roze.
‘Rotes Meer’, 1985, lila-rood.
‘Schneekoppe’, 1985, wit.
White Roadrunner’, 2001, witte halfgevulde en sterke geur, voor vlakbeplanting.
Naam.
De rimpelroos is zo genoemd naar zijn elliptische deelblaadjes die gerimpeld zijn. Japanse bottelroos, Engels rugosa rose, Japanese rose, ramanas rose, beach tomato, sea tomato, saltspray rose, Turkestan dwarf rose, Duits Kartoffel-Rose, Apfel-Rose of Japan-Rose. Japans hamanasu; kustpeer, groeit vaak aan de kust.In de 2de wereldoorlog is het veel aangeplant langs de Oostzee en eilanden. Ondertussen heeft het de inheemse soorten sterk verdrongen en heet in de volksmond wel Adolf-Hitler-Rose.
34.
Uit O. Thome, www.BioLib.de.
=Rosa majalis, J. Herrm. (in mei bloeiend) (Rosa cinnamomea) Bladeren zijn 5-7tallig met min of meer ingerolde steunblaadjes van 3-4.5cm lang, ovaal en enkel gezaagd, soms wat behaard, dicht opeen staande blauw/groene bladeren die aan de onderkant min of meer viltig behaard zijn, deelblaadjes zijn lancetvormig, wat ovaal en gezaagd, donzig.
Bloemen meestal alleenstaand of met een paar purper/rode bloemen in mei/juni met korte bloemstelen, schutbladen iets omgebogen, tot 5cm in diameter met gave kelkbladen, eind mei tot.
Bottels scharlaken/rood, rond of iets afgeplat en tot 1.5cm lang.
Een zeer krachtige groeier en herkenbaar aan de bruin gekleurde twijgen. Scheuten zijn regelmatig gestekeld en wat overhangend, stekels recht of iets gekromd die vaak gepaard staan onder de bladeren soms aan de voet van de twijgen en zijn met naaldvormige stekels vermengd.
Een van de oudst bekende soorten, komt uit midden Europa en W. Azië en wordt 1.25-2m hoog.
‘Plena’ is de dubbele vorm.
Naam.
(Dodonaeus) ‘De tweede ervan wordt gewoonlijk caneel-rooskens genoemd, in het Latijn =omina Rosa, ander noemen het vroege roosjes’.
Kaneelroos of H. Sacramentsroos (Rosa cinnamona) Engelse dwarf cinnamon rose, Duitse Kanehlrose, Zimt rose, Mai Rose.
35. Uit J. Jacquin.
=Rosa blanda, Aiton. (charmant, lieflijk) Bladeren zijn 5-7tallig met geheel kale hoofdbladsteel en geoorde steunblaadjes, 3-7cm lang en meestal puntig toelopend, elliptisch en enkel gezaagd. Soms boven het midden het breedst, mat glanzend donkergroen en onderkant iets grijs/groen en spaarzaam behaard, karmijnrood in de herfst.
Twijgen eerst groen en later bruin/rood en vrijwel ongestekeld.
Bloeit midden juni zeer rijk met roze tot soms bijna witte bloemen, meestal 3-8bij elkaar en 5-6cm in diameter, de kroonbladen iets opstaand en kerkbladen lang toegespitst.
Oranje/rode bottels van 1.5cm lang.
Komt uit O. N. Amerika en wordt 2m hoog. Rosa blanda var. blanda, Rosa blanda var. glabra, Rosa blanda var. hispida.
Naam.
Early wild rose, Hudson ’s bay rose. Eschen-Rose, Labrador-Rose, Wiesen-Rose of Eschenblättrige Rose. Werd in 1789 door William Aiton voor de eerste keer beschreven.
37. uit B. Maund.
=Rosa pendulina, L. (hangend, de bottels) Heldergroene 7-9tallige bladeren die aan de niet bloeiende takken 9tallig zijn, 3-7cm lang en gezaagd, eirond en spaarzaam behaard wat later kaal wordt en van onderen blijvend behaard.
Meestal alleenstaande roze/rode bloemen in mei/juni met vaak gekleurde kelkbladen, 4-5cm in diameter.
Langwerpige en helderrode hangende bottels van 2.5cm.
Een middelhoog opgroeiende struik met vrijwel ongestekelde dunne twijgen.
Uit Europa wordt 1-1.5m hoog (Rosa alpina) Is beschreven in 1683.
Var. pyrenaica Keller (uit de Pyreneeën) is lager met blauwgroene twijgen en bloembodem en bloemstelen zijn behaard.
Naam.
Alpenroos, Engels Alpine rose, Duitse Bergrosen, Gebirgs-Rose, Alpenhecken-Rose, Berg-Rose of Hängefrucht-Rose.
(Dodonaeus) ‘Erd-roosen of Heyd-roosen zijn aldus in Oostenrijk genoemd waar ze in de bossen groeien en in mei op de top van hun takjes grootachtige ruige en gebaarde knoppen voortbrengen en als die open gaan grote vijfbladige rozen vertonen die niet geheel zonder reuk zijn en eerst rood en daarna geleidelijk aan bijna vleeskleurig worden en in het midden vele gele draadjes hebben. De vrucht is groter dan die van enige andere soort van rozen, rood, rondachtig en van gedaante een peer gelijken en hebben rosachtig merg of vlees en bevatten wit ongelijk zaad, deze vrucht wordt in augustus rijp en blijft aan de struiken de ganse winter door hangen. Men noemt deze soort in Hongarije paragi rosa, in het Latijn Rosa pumila, in het Grieks Chamaerhodon, al of men lage roosjes of naantje roosjes zei, want ze groeit zelden vijf en veertig cm hoog en van onder met weinig en van boven met vele doornen bezet, de bladeren groeien gewoonlijk vijf of zeven aan een rib of midden steel en zijn aan de opperste zijde groen en aan de onderste witachtig. Deze lijkt op de roos die sommige Rosa Germanica of met een toenaam Pomifera noemen daar tevoren van gesproken is’.
40. uit J. Lindley.
=Rosa acicularis, Lindl. (spitse naalden) Bladeren zijn 5-7tallig met langere en aan de bladvoet afgeronde enkele en soms dubbel gezaagde blaadjes van 3-7cm lang, lang ovaal en gepunt, matglanzend donkergroen en onderzijde blijvend kort behaard met een mooie rode herfstkleur.
Bloeit in juni/juli met meestal alleenstaande bloemen aan een kale en onbehaarde bloemstelen, bloemen 4-5cm in diameter, helder roze en geurend, kelk of kelkslippen zijn niet geklierd en de laatste gaaf of meer zeer smalle zijslippen.
Bottels zijn tot 2cm lang en helder/rood, omgekeerd eivormig.
Een laag blijvende struik met dunne en soms ongestekelde en soms aan de voet borstelige gestekelde twijgen, meestal echter bezet met gebogen stekels.
Komt uit N. Amerika, Alaska, Michigan en N. O. Azië en wordt een meter hoog. Is beschreven in 1805.
Uit Curtis botanical magazine.
Rosa acicularis var. acicularis, Rosa acicularis var. alba Y.T.Zhao & H.Xie, (wit) Rosa acicularis var. albiflora X.Lin & Y.L.Lin,(wit bloeiend) Rosa acicularis var. glandulifolia Y.B.Chang, (blad met klieren) Rosa acicularis f. glandulosa (Liou) Kitag. (klierachtig), =Rosa acicularis var. nipponensis (Crep.) Koehne,(uit Japan) Rosa acicularis f. plena (W.H.Lewis) H.J.Scoggan, (dubbelbloemig), Rosa acicularis f. pubescens (Liou) Kitag. (zacht behaard) Rosa acicularis var. sayi (Schwein.) W.H. Lewis, Rosa acicularis var. setacea Liou ex Y.B.Chan. (zijdeachtig)
Duits Nadel-Rose. Engels prickly wild rose, the prickly rose of the Arctic rose, de officiële bloem van de Canadese provincie Alberta.
41. uit www.independent.com
Rosa californica, Cham. et Schleucht. (uit Californië) wordt 3m hoog. Bladeren zijn 5-7tallig en aan niet bloeiende twijgen soms 9tallig met fijn gestekelde en soms klierachtig hoofdbladsteel, 1-3cm lang en eivormig, meestal met stompe top, enkel gezaagd, heldergroen en aanliggend behaard, van onderen viltig behaard.
Bloeit zeer rijk en zeer lang van juni tot augustus met bleekroze bloemen in tuilen met viltig behaarde kleine bloemstelen en kelk.
De lichtrode bottels van 1.5cm lang blijven er lang aan.
Een opvallende vorm met paars/rode takken die met vrij grote stekels zijn bezet, jonge twijgen aan de voet soms borstelig en meestal regelmatig bezet met tot 8mm lange en aan de basis afgeplatte stekels.
Verlangt een zonnige en beschutte plaats.
Uit Amerika.
California wild rose.
42. uit Curtis botanical magazine.
Rosa pisocarpa, Gray. (erwtzadig)
Bladeren zijn 5-7tallig met spaarzaam gestekelde en behaarde hoofdbladsteel, 1.5-4.5cm lang en eivormig/ovaal met spitse top, meestal enkel en hier en daar dubbel gezaagd, mat glanzend donkergroen en van onderen iets lichter en fijn behaard vooral langs de middennerf.
Bloeit in juni en soms nog later met kleine donkerroze of violet/roze bloemen in tuilen of met enkele bijeen aan korte bloemstelen met verbrede schutbladen, tot 3cm in diameter met aan de kroonbladen lang toegespitste en aan de buitenkant spaarzaam geklierde kelkbladen.
Bottels zijn tamelijk klein en tot 1cm lang, rond/ovaal.
Een tamelijk brede en hoge struik met iets overhangende en eerst groene. Later bruine twijgen met rechte of iets gebogen stekels.
Komt uit W.N. Amerika en wordt 2m hoog. Is beschreven in 1877.
Pea fruited rose, cluster rose.
43. uit msbagalleryhs.blogspot.com
Rosa arkansana Porter. (uit Arkansas) (Rosa pratincola, (bewoner van de weiden) Rosa suffulta) (gevallen) is een zeer robuuste wilde roos, compacte struik van 45-120cm hoogte.
Roodbruine twijgen zijn sterk bewapend.
Onparig geveerde bladeren zijn 2-5cm lang en bestaan uit 5-9 ovale deelblaadjes.
Roze bloemen van 2,5-5cm doorsnede komen van eind mei tot augustus.
Rode, ronde vruchten vang 12-15mm doorsnede.
Variabele vorm.
Groeit in N. Amerika tot Canada, kan tegen-35C.
Vele var; Rosa arkansana Porter var. arkansana, (uit Arkansas) Rosa arkansana var. Suffulta (Greene) Cockerell (gevallen).
Werd in 1874 door Thomas Conrad Porter aan de vloed van Arkansas in Colorado gevonden en beschreven. Staatsbloem van Noord-Dakota en Iowa.
Prärie-Rose, wild prairie rose is de staatsbloem van Iowa en North Dakota.
44. uit Curtis botanical magazine.
Rosa setipoda, Hemsl. et Wils. (borstelachtige voet) Bladeren zijn 7-9tallig met klierachtig gewimperde steunblaadjes, eivormig/elliptisch, enkel gezaagd en meestal puntig toelopend, 3-7cm lang en van onderen blauw/groen en langs de nerven behaard.
Borstelig gestekelde jonge twijgen, de stekels aan het bovenste gedeelte staan vaak in paren, ze zijn recht en aan de basis verbreed.
Licht roze bloemen met gele meeldraden zie je in tuilen zeer rijk in juni, kelkbladen lang geslipt en blijvend na het uitbloeien.
Helderrode en wat hangende lang eivormige wat flesvormige bottels van 3cm lang met iets verdikte vlezige steel.
Uit Midden-China, wordt 2.5m hoog.
46. Uit Curtis botanical magazine.
=Rosa moyesii, Hemsl. & Wils. (door E. H. Wilson naar de Engelse missionaris verzamelaar J. Moyes genoemd in 1906.
Bladeren 7-13tallig aan spaarzaam gestekelde en met gesteelde klieren bezette hoofdbladsteel, steunblaadjes aan de rand hebben ook gesteelde klieren, 1.5-4cm lang, de rand is dicht en soms dubbel gezaagd, heldergroen en van onderen grijs/groen aan tot 3mm lange stelen.
Een enkele vorm met geurende rode bloemen met gele meeldraden die nooit tegelijk open gaan zodat een opvolgende bloei plaats vindt, juni tot, schotelvormige bloemen aan korte en dunne bloemstelen alleen staand of met 2-3 bijeen, 4-7cm in diameter.
Talrijke flesvormige harige oranjerode bottels van 5cm lang met vlezig vergroeide bloemsteel.
Dit is een tot 3m opgaande roos met bruinrode takken en zeer grote lichtgele stekels. Zeer winterhard.
Is afkomstig uit China en werd rond 1894 door Hemsley & Wilson uit de Chinese provincie Sichuan naar Europa gebracht.
Mandarin-Rose, Blutrose of Rote Büschelrose.
‘Geranium’ heeft scharlakenrode bloemen. Er zijn kruisingen met tuinrozen, de bekendste is wel de cremewitte ‘Nevada’ (Dot 1927) wiens herkomst niet zeker is. Verder; ‘Marguerite Hilling’, 1959, roze sport van ‘Nevada’, ‘Highdownensis’, 1928, karmijnrood, ‘Eos’, 1959, rood met donker midden, ‘Eddie´s Crimson’ 1956, vuurrood.
uit Curtis botanical magazine.
Rosa davidii, Crep. (Armand David, 1826-1900, Franse missionaris en plantenverzamelaar in China) Fijn geveerde 7-9delige bladeren met zeer ver uit elkaar staande deelblaadjes die enkel gezaagd zijn met sterk afstaande tanden, 2.5-4cm lang, eivormig/elliptisch en meestal naar beide zijden puntig toelopend, bovenzijde eerst aanliggend behaard en van onderen blauw/groen en blijvend behaard.
Bloeit in juni/juli zeer rijk met helder roze bloemen in losse tulen met zeer lange en aan de top bladachtig vergroeide kelkslippen, vooral in knop zeer mooi, 3-5cm in diameter, kroonbladen iets opstaand, kelkbladen met zeer lange kelkslippen, stijlen zijn vrij lang.
Scharlakenrode bottels van 2cm lang.
Een zeer losse struik met sterk gestekelde twijgen. Typisch zijn de zeer dunne, grijze en iets opstaande stekels van bijna 1cm lang die vaak met kleine en borstelvormige stekels gemengd zijn Uit W. China wordt 3m hoog.
Father David’s Rose.
48 Sectie Gymnocarpae, een kleine groep met 1 soort in N. Amerika (Rosa gymnocarpa), de anderen in oost Azië.
Uit Curtis botanical magazine.
Rosa willmottiae, Hemsl. (Miss Ellen Ann Wilmott, Engelse plantenliefhebster te Warley bij Londen, 1860-1934) Bladeren zijn 7-9tallig aan kale en bijna ongestekelde hoofdbladsteel, kleine heldergroene en ovale blaadjes van 1.5cm lang en dubbel gezaagd met meestal afgeronde top.
Kort gesteelde roze/rode bloemen aan korte zijtwijgen komen in juni, alleen staand aan zeer korte en kale bloemstelen, 2.5-3.5cm in diameter.
Kleine koraal/rode bottels van 12mm zijn aan de top iets open en bevatten maar weinig vruchten.
Een sterk groeiende struik die opvalt door de grijs/groene berijpte twijgen wat overhangend met vaak gepaard staande en zeer lange rechte stekels.
Komt uit W. China en wordt 3m hoog. Is beschreven in 1907.
Uit www.sikiyous.edu
Rosa gymnocarpa Nutt. (naakte vrucht) Is een struik van 2m hoog.
De stengels zijn bedekt met lange rechte dorens die veel of niet veel voorkomen.
Geurende platte bloemen zijn er in roze kleuren.
Rood roze vrucht met harde zaden.
Schaduwtolerante roos uit N. Amerika.
Wood rose, baldhip rose, dwarf rose.
Sectie Pimpininellifoliae.
Meestal laag blijvende struiken. Twijgen met rechte en scherpe stekels en (of) borstels. Bladeren zijn 7-15tallig met kleine, geoorde stengelblaadjes. Bloemen meestal alleenstaand zonder schutbladen, kelkbladen zijn gaaf en na het uitbloeien blijvend en opstaand. Witte, roze, heldergele en mauve en gestreepte bloemen uit Azië en Europa.
49. Uit J. Jacquin,
=Rosa spinosissima, L (sterk gedoornd) (Rosa pimpinellifolia, L. (pimpinella bladig) Een lage struik met gedrongen groei van een meter hoog met een wat stugge vertakking en vele fijne stekels op de takken en afstaande twijgen. Jonge twijgen zijn groen en oudere donker purper, de knoppen zijn net iets boven het bladmerk geplaatst.
Ook de kleine bladeren die veervormig zijn samengesteld met 7-11 eivormige blaadjes die een dubbel gezaagde bladrand hebben, aan de bloeitakken meestal 9tallig aan fijn gestekelde hoofdbladstelen, 7-20mm lang en 5-13mm breed, donkergroen en van onderen iets lichter.
Het is moeilijk om een twijg af te snijden om de witte, wat roze bloem te pakken in mei/juni die aan de korte zijtwijgen komen. Die zijn 3-5cm klein en veeltallig en vaak zie je een blos van rood over de bloembladen. De kleine en rondachtige knoppen hebben vaak een paar streken rood.
De duinroos geeft bruine en vrijwel ronde, zwarte en opgaande bottels van 1.5cm lang.
Het is een van de meest geurende van onze rozen.
Een dichte bos en verspreidt zich door middel van worteluitlopers en zaad, 30-180cm. Groeit op open zandige plaatsen, zeekust.
De duinroos is inlands in kalkrijke gronden van Europa en Centraal Azië en heeft de grootste verspreiding van alle rozen. Daardoor bestaat er grote variatie in de soort. Rosa spinosissima var. altaica (Willdenow) Rehder, (uit het Altai gebied ) Rosa spinosissima var. spinosissima.
Er op gelijkende planten verder in Azië worden soms beschreven als Rosa pimpinellifolia var. subalpina en worden nu beschouwd als een apart soort, Rosa oxyacantha Bieb. (scherpe bloem) (Flora of China)
Vormen.
Tuinvormen werden voor het eerst gekweekt door de Schot R. Brown uit Perth. Hij begon in 1795 te selecteren en had in 1803 al een achttal vormen met dubbele bloemen in verschillende kleuren van wit en bleekgeel tot roze en rode tinten.
De oosterse werd door de Duitse kweker W. Kordes gebruikt als kruisingsouder voor zijn bekende ‘Fruhling’ serie. Hierin zijn voorjaarsgeuren gemengd met getover, sneeuw en goud.
Van een ruige vorm (vroeger var. hispida Koehne, verkreeg dezelfde kweker de siervorm ‘Fruhlingsgold’.
Dan zijn er nog gevulde vormen in wit en enkele rode. ‘Double Yellow’, met goudgele kroonbladen.
‘Single Red’, met rode kroonbladen.
‘Red Nelly’, met rode kroonbladen.
‘Stanwell Perpetual, uit 1838, met zachtroze kroonbladen die vaker bloeit.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De negende soort van rozen, dat is het vierde geslacht van wilde rozen heet in Vlaanderen en Holland duynrooskens, op het Latijns Rosa Dunensis, naar de zandachtige heuveltjes die aan de zee van Vlaanderen, Zeeland en Holland gelegen zijn en van de gewone man duinen genoemd worden’.
Duinroos, Duitse Dünen-Rose.
Dodonaeus (b) ‘Sommige noemen het ook pimpernelle rooskens, welke naam van de Rosa pampinella gemaakt schijnt te wezen omdat de bladeren van deze rozelaar grote gelijkenis heeft met de bladeren van de kleine pampinula of pimpernel, die anders Sanguisorba Pimpinella genoemd is’.
Dit is de doornige roos die in de Tudor tijden bekend was in Engeland en Amerika. De oude naam was Rosa spinosissima foliis pimpinella: met bladeren als de pimpernel, ofwel de great burnet of white burnet rose en vandaar de voorkomende Engelse naam burnet. Duits Bibernell-Rose, Frans rosier pimprenelle. Deze roos is karakteristiek voor de duinen. Als St. Davids roos is het een embleem van de zee en St. David.
© Scotch roos, Duits scottische Rose, in het midden van de 19de eeuw werd het gewas in Schotland populair en Scotch brier rose genoemd.
(d) Briar of brier in oud-Engels brer of braer, en betekent oorspronkelijk een prikkelige struik, vooral bramen, sinds de 16de eeuw wordt met deze naam meer op de wilde roos gedoeld. Dit als contrast in de poetry met de edele roos, verder barrow rose, fox rose.
(e) Duinroos, Duitse Feldrose, Frauenrose, Haberrosen bij Bock en Heiderose, Stachelige Rose en Felsen-Rose.
(f) De bottel die soms in Engeland wel bekend is als cat-hip, is zeer sappig. Het uitgeperste sap, gemengd met water, geeft zijde een perzikkleur, of, gemengd met aluin, geeft het een rijke violette tint.
50. uit Curtis botanical magazine.
Rosa hugonis, Hemsl. (Father Hugh Scallan, die bekend was als Pater Hugo) Bladeren zijn meestal 7-11tallig en aan niet bloeiende takken 13tallig, blaadjes ruim 2cm lang, ovaal en scherp gezaagd, donkergroen en van onderen langs de nerven spaarzaam behaard.
Lichtgele schotelvormige bloemen in mei/juni die aan korte zijtwijgen staan en alleenstaand, 3-5cm in diameter met iets opstaande kroonblaadjes, kale stijl.
Bottels zijn scharlakenrood, wat platrond en tot 1.5cm lang en bij rijp worden zwart/rood.
Een struikvormig groeiend gewas van 2.5m hoog en even breed met iets afhangende twijgen. Wijkt van de vorige af door de borstelige en gestekelde twijgen en lichter gekleurde bloemen
Is afkomstig uit Centraal‑China en door Father Hugh Scallan, die bekend was als Pater Hugo, werd het gewas in 1905 ingevoerd, werd in 1899 door de Engelse botanist William Botting Hemslye beschreven.
Duitse Chinesische Gold-Rose, Engels Fathers Hugo’s rose, golden rose of China.
Uit www.etsy.com
Rosa ecae Aitch. subsp. primula (Boulenger) A. V. Roberts (spoorloos, van ecalcaratus en Primula-achtig) (Rosa primula, Boul.) Lijkt zeer veel op de vorige soort maar wijkt hier van af door de rood/bruine gestekelde en niet met borstels bezette twijgen. Stekels zijn tamelijk groot en aan de basis sterk verbreed.
Verder zijn de bladeren aan de onderzijde geklierd en ruiken de bloemen als die van rubiginosa terwijl de lichtgele bloemen bij het uitbloeien crème/wit verkleuren, de bottels kleiner zijn met teruggeslagen kelkbladen.
Komt uit Afghanistan en N. China en haalt 2m.
Wierookroos, Engels Incense rose.
51. Uit O. Thome, www.BioLib.de.
=Rosa foetida, Herrm. (stinkend) (Rosa lutea Mill.) (geel) De 5-7tallige bladeren zijn dubbel gezaagd, donker groen en voorzien van klierachtig gezaagde steunblaadjes, blaadjes breed/ovaal aan beide zijden vrijwel gelijk van kleur.
Bloeit in juni met alleenstaande bloemen die aan onbehaarde bloemstelen staan, 5-7cm in diameter en zelden zie je hierna de donkerrode bottels.
De rood/bruine twijgen zijn bezet met grijze en rechte stekels.
De geelbloeiende roos vormt een hoog opgaand groeiende struik die in de bloeitijd zeer de aandacht trekt door de talrijke en tamelijk grote heldergele stinkende bloemen met een vossengeur, Fuchs, met goudgele meeldraden. Komt uit W. Azië en wordt 3-4m hoog. Is beschreven in 1596. Zeer winterhard.
Deze nam Clusius in 1542 uit Klein Azië mee naar Europa, Oostenrijk, en vandaaruit werd het verspreid. In 1596 kende Gerard in England deze roos (‘Austrian Yellow’) en ook al de mutatie Rosa foetida Bicolor’ (Austrian Copper, kapucijnerroos). De laatste is goudgeel van buiten en koperrood van binnen en was beduidend mooier dan de inlandse gele duinroos.
Uit deze laatst kwam onder andere de bekende ‘Soleil d’Or’ (Rosa foetida x ‘Antoine Ducher’; 1900), door Joseph Pernet-Ducher. Dat was ook een sterke roos.
(Dodonaeus) ‘De derde soort van wilde rozen of het achtste geslacht van de rozen heeft de naam naar haar kleur gekregen want ze wordt geele roose genoemd, in het Latijn Rosa lutea’.
’Persian Yellow” met gevulde heldergele bloemen kwam ook al in de 16de eeuw naar Europa.
Austrian briar, Duitse Fuchs-Rose, Gelbe Rose, Wachs-Rose, Persische Gold-Rose. Werd in 1762 voor de eerste keer wetenschappelijk beschreven door Johann Herrmann (1738 - 1800). De rozenkweker Joseph Pernet-Ducher kruiste hieruit de eerste gele tuinroos, ‘Soleil d´Or’ - die in 1900 op de markt kwam. De gele en oranjerode bloemen van moderne rozen ontstonden door het kruisen met Rosa foetida.
Tot Rosa foetida behoren ook de zogenaamde Pernettia rozen die meestal Rosa lutea hybriden genoemd worden en kruisingen van de ‘Bicolor’ zijn met Rosa hemisphaerica.
Rosa x harisonii Rivers. (Noord Amerikaanse advocaat G. Harison aan wie deze roos is opgedragen) = een kruising van deze x spinosissima, is lager, 1.5m, met gedeeltelijk gevulde en lichter gekleurde bloemen.
’Vorbergii’ heeft witte bloemen die naar geel uitbloeien en 1.5m.
52. uit tr.wikipedia.org
Rosa hemisphaerica, Herrm. (bolvormig) Bladeren zijn 5-9tallig met 1-3cm lange eivormig/ovale blaadjes met stomp afgehouwen top en scherp gezaagde bladrand, grijs/groen en van onder grijs of iets blauw/groen.
Bloeit in juni met alleenstaande lichtgele bloemen aan iets klierachtig behaarde bloemstelen, bloemen tot 5cm in diameter met goudgele meeldraden.
Deze soort maakt ook veel worteluitlopers zodat er bij een plant al spoedig een hele bos verschijnt en een grote plaats zal innemen.
Met het voorgaande soort de twee enigste uit de Lutea groep en is van de vorige goed te onderscheiden door de meer rankende twijgen met iets gebogen en naaldvormige stekels en enkel gezaagde bladeren terwijl de bloemen lichter zijn, iets kleiner en vrijwel niet geuren.
Komt uit W. Azië en wordt 3m hoog. Is beschreven in 1629.
Sulphur rose.
Groep Sericeae, onbekende sectie.
Struiken die opgaand groeien met gestekelde en soms borstelige twijgen, stekels zijn groot en plat, driehoekig en staan meestal onder de bladeren. Bladeren zijn 5-17tallig met geoorde steunblaadjes en de oortjes sterk verbreed en opstaand. Bloemen meestal 4tallig zonder schutbladen en alleen staand, kelkbladen blijvend, gaaf en opstaand.
uit Curtis botanical magazine.
Rosa sericea Lindl (zijdeachtig behaard) is een struik van 2m en vaak zeer doornig.
Bladverliezend, 4-8cm lang met 7-11 deelblaadjes met gezaagde rand.
Witte bloemen met 4 bloembladeren, 2.5-5cm diameter.
Rode vruchten van 8-15mm diameter.
Uit zuidwest China, noord India en groeit op hoogtes van 2,000-4,400m.
Er zijn 4 vormen; Rosa sericea f. sericea. Rosa sericea f. glandulosa T.T.Yü & T.C.Ku.(met klieren) Rosa sericea f. glabrescens Franchet (kaal of glad wordend).
uit Curtis botanical magazine.
Rosa sericea f. pteracantha Franchet. (gevleugelde dorens) De nauw verwante Rosa omeiensis wordt soms behandeld als een subspecie van Rosa sericea.
54. uit Curtis botanical magazine.
Rosa omeiensis, Rolf. (uit de bergen van Omei, Emei Shan, W.-G O-mei Shan, China) Bladeren 9-17 en aan niet bloeiende twijgen meestal 15tallig, zittend of zeer kort gesteeld, langwerpig en tot 1.5-3cm lang en vaak boven het midden het breedst met een enkel gezaagde bladrand met afstaande tanden, dof donkergroen en van onderen blauw/groen.
Bloeit rijk met witte bloemen met 4 iets opstaande kroonbladen op het eind van mei met alleenstaande bloemen tot 3cm in diameter.
De vroegrijp wordende en 1.5cm lange peervormige oranje/rode bottels met vlezige rood gekleurde steel vallen af na het rijp worden.
Komt uit W. China en wordt 3-4m hoog. Is beschreven in 1888.
Een hoog opgroeiende struik met bruin/rode twijgen die soms, maar zelden, ongestekeld zijn en meestal met aan de basis sterk verbrede en iets opstaande gebogen stekels en dan spaarzaam borstelig terwijl de borstels geheel ontbreken bij ongestekelde twijgen.
‘Pteracantha’ komt wel meer voor en is te herkennen aan de grote en dicht bijeen staande en vaak tegenoverstaande bloedrode platte stekels, de jonge twijgen zijn borstelig behaard. Stacheldrahtrose.
Omei-rose is in 1912 door de botanist Robert Allen Rolfe voor het eerst wetenschappelijk beschreven.
Subgenus Hesperrhodos; Grieks voor avond of westerse roos. 2 soorten uit N. Amerika, Rosa minutifolia en Rosa stellata. (Groep minutifoliae)
Laag blijvende struiken met scherpe, dunne en niet aan de basis sterk verbrede stekels. Bladeren zijn 3-7tallig met geoorde steunblaadjes die ingesneden gezaagd zijn.
Alleenstaande bloemen zonder schutbladen, kelkbladen opstaand en na het uitbloeiend blijvend. Bottels zijn stekelig.
55. uit www.rogersroses.com
Rosa stellata Wooton subsp. mirifica (Greene) W. H. Lewis (stervormig) (Rosa mirifica, Green) Bladeren zijn 3-5tallig met kleine geoorde steunblaadjes, die tot 15mm lang en dicht opeen gedrongen en bijna rond met meestal wigvormig toelopende bladvoet en ingesneden gezaagd bladrand.
Bloeit in juni/juli met alleenstaande magenta kleurige bloemen aan korte zijtwijgen, bloemen tot 6cm in diameter en bijna schotelvormig met na het uitbloeien blijvende en opstaande kelkbladen.
Maakt veel worteluitlopers.
Gedrongen groeiend met grijze en scherp gestekelde twijgen en vaak ook borstelig gestekelde lijken wel op de kruisbes.
Komt uit Z. W. N. Amerika en Nieuw Mexico en wordt 50-100cm hoog.
Naam.
Een dichte groeiwijze en vanwege de rechte stekels en bijna ronde ingesneden blaadjes wordt deze plant in Engeland de gooseberry rose of kruisbes roos genoemd, Sacramento rose.
57. uit ww.sagebud.com
Rosa minutifolia Engelm. (kleine bladeren) is een zeer doornige dichte struik.
Twijgen zijn grijs tot rood getint en bedekt met lange en korte dorens.
Glimmende getande bladeren zijn samengesteld uit kleine deelblaadjes van een halve cm breed.
Bloemen zijn gewoonlijk helder roze.
Groeit in Baja Californië en San Diego County, Californië.
Baja rose en small-leafed rose.
Sectie Laevigatae, met 1 soort uit China.
59. Uit Redoute.
Rosa laevigata Mich. (glad blad) Is een altijdgroene klimmer die over andere struiken en kleine bomen klimt, 5-10m.
De bladeren zijn 3-10cm lang met meestal 3 blaadjes, soms 5, helder glanzend groen en glad.
Geurende witte bloemen van 6-10cm diameter met gele stuifmeeldraden.
Helderrode en borstelige vruchten van 2-4cm diameter.
Komt uit zuid China, Taiwan en Laos.
Kwam in N. Amerika rond 1780 waar het inburgerde. Het is de staatsbloem van Georgia. De bloem is vooral verbonden met de trail of tears, toen de Cherokee’ s gedwongen werden te verhuizen en waarbij 4000 Cherokee’s omkwamen, de bloembladeren vertegenwoordigen de vrouwentranen die ze onderweg leden, Nunna daul Isunyi—“the Trail Where We Cried. De bloem heeft een gouden centrum en symboliseert het goud dat van de Cherokee’ s genomen is. Cherokee rose, camellia rose, mardan rose.
Overige uit onbekende secties.
Rosa caudata, Baker. (gestaart) Bladeren zijn 7-9tallig met brede en geklierde steunblaadjes en spaarzaam gestekelde en geklierde hoofdbladsteel, 2.5-5cm lang, eivormig/ovaal en puntig toelopend, enkel gezaagd, donkergroen en van onderen blauw/groen.
Bloeit zeer rijk met helder roze bloemen en gele meeldraden in tuilen van soms meer dan 20 stuks die wat op die van foetida lijken in juni, lang gesteeld en 4-5cm in diameter, geklierde schutbladen en zeer lang geslipte kelkbladen die aan de top wat bladachtig vergroeid zijn.
In de herfst mooi door de 2.5cm lange oranje/rode bottels met blijvende opstaande kelkbladen
Een mooie en vrij hoge struik met sierlijk overhangende bruin/rode twijgen die dicht bezet zijn met zeer grote en aan de basis afgeplatte dorens.
Uit W. China wordt 3-4m hoog.
In Chinees wei e qiang wei. Het is een wilde roos die in 1907 door Ernest Wilson in China gevonden is en in 1914 door John Gilbert Baker voor de eerste keer wetenschappelijk beschreven is. Rosa caudata Baker var. caudata, Rosa caudata var. maxima T.T.Yu & T.C.Ku, heeft wat grotere bloemen.
Rosa filipes, Rehd. et Wils. (draadachtig) Bladeren meestal 7 maar ook 5tallig die iets gevouwen zijn, glanzend groen en ovaal met spits toelopende top en 4-8cm lang, zijblaadjes kort gesteeld of bijna zittend, het topblaadje met de grootste breedte boven het midden en aan beide kanten kaal.
Bloeit rijk met crème /witte bloemen in brede gesloten tuilen, 3cm in diameter met klierachtig behaarde bloemsteel en kelk, kelkbladen lopen spits toe, kroonbladen omgekeerd eivormig.
In de herfst mooi door de kleine maar in grote trossen staande oranje/rode bottels van 1cm lang die rond/ovaal zijn.
Groeit vrij vlot en vormt een brede struik met kort gestekelde twijgen. Wordt gewaardeerd vanwege zijn grote trossen bloemen en zijn grootte, klimt soms ook. ‘Kiftsgate’ heeft bloemtrossen van 45cm diameter.
Komt uit W. China en wordt 2m hoog.
Chinees xian geng qiang wei.
Rosa multibracteata, Hemsl. et Wils. (vele schutbladen) Bladeren zijn 7-9tallig met kleine breed ovale blaadjes van 1.5-3cm lang en stomp toelopend, dubbel gezaagd en donkergroen van onderen grijs/groen en langs de middennerf behaard.
Bloeit in juni/juli zeer rijk met dicht opeenstaande tuilen van roze bloemen van 2-3cm in diameter met borstelig geklierde en in tuilen dicht opeen staande schutbladen met boven de bloembodem uitstekende stijlen, kelkbladen gaaf en blijvend.
Bottels zijn tot 12mm lang die zeer laat rijp worden.
Verlangt een zonnige standplaats.
In de winter lijkt de struik wel op een bladverliezende Berberis omdat de twijgen en takken dicht bezet zijn met vaak gepaarde en scherpe en helder rode stekels.
Uit Midden-China, wordt 2m hoog.
Duits Kragen Roze, Chinees duo bao qiang wei.
Rosa rubus, Lev. et Van. (braamachtig) Meestal 5tallige bladeren met gave of iets gewimperde steunblaadjes, blaadjes stomp elliptisch en tot 7cm lang met stomp gezaagde bladrand, donkergroen en de onderkant zeer kort en blijvend behaard.
Bloeit in juni met witte en wat geurende bloemen in kleine tuilen, 3cm in diameter aan korte klierachtige behaarde bloemstelen.
Bottel is tot 8mm lang en bijna rond en wel rood.
Een hoog opgroeiende en rankende struik met een wat klierachtig behaarde iets gebogen stekels bezette twijgen.
Komt uit Midden en W. China en wordt 5m hoog.
Chinees xuan gou zi qiang wei.
Rosa sweginzowii, Koehne. (A. P. Sweginzow) Bladeren zijn fijn geveerd en 7-9tallig en soms aan niet bloeiende twijgen 11tallig aan spaarzaam gestekelde en hier en daar wat geklierde hoofdbladsteel, 3-6cm lang, elliptisch en groot dubbel gezaagd, fris groen en van onderen grijs/groen en langs de nerven blijvend behaard.
Mooie helder roze bloemen in juni die alleen staan of met 2-3bijeen aan geklierde en korte bloemstelen met klierachtige gerande schutbladen, 3-4cm in diameter en min of meer schotelvormig met uitbloeien iets lichter gekleurd met lang toegespitste kelkbladen en smalle zijslippen.
Vroeg rijpende helder rode bottels van 3cm lang en lang eivormig.
Wordt bij ons zelden meer dan 3m hoog en is dicht bezet met rood/bruine twijgen die dicht bezet zijn met grote en aan de basis afgeplatte stekels van 1cm lang.
Uit N. W. China wordt 5m hoog. Is vermoedelijk in 1910 beschreven.
Sweginzow’s rose, Chinees bian ci qiang wei.
Uit Curtis botanical magazine.
Rosa xanthina, Lindl.(geel gekleurd) Dofgroene 9-15tallige blaadjes van 2cm lang, eivormig, rand scherp gezaagd, dof donkergroen en van onderen iets grijs/groen en eerst kort viltig behaard en later bijna kaal.
Bloeit eind mei, begin juni zeer rijk met meestal goudgele alleenstaande en wat geurende schotelvormige bloemen van 3-5cm in diameter met omgekeerd eivormige en iets opstaande kroonbladen, kleine goudgele meeldraden.
In de herfst komen er bijna ronde en donkerrode bottels van 1cm lang met opstaande kelkbladen die bij rijp worden vrijwel zwart kleuren.
Een weinig voorkomende en mooie soort die een hoge en vrij brede struik vormt met fijn gestekelde grijze takken.
Komt uit N. China, Japan en Korea en wordt 2-3m hoog.
Manchu rose, goldgelbe Rose, Chinees huang ci mei.
Poëtisch.
De bloemen hebben een opmerkelijke eigenschap om dubbelen te vormen. Het is waarschijnlijk de eerste bloem die bekend en gecultiveerd is in dubbele vorm, het is waarschijnlijk de dubbele vorm die ons voor de geest staat als we het over de “roos” hebben.
Er is waarschijnlijk geen bloem die zo populair is als de roos. In de grijze oudheid hebben poëten haar bezongen en de liefde voor de roos kan gevolgd worden in de meest oude documenten van de Indo-Germaanse volken. Het is echter opmerkelijk dat de roos vrijwel geen aandeel had in de tuinliefde van de Chinezen en Japanners.
De roos versiert het leven van alle volkeren in alle tijden. De roos geeft ons een geheimzinnige betovering die geur en kleur tot schoonheid verheffen. Het heldere, door niets geschonden zacht schitterend purper komt vrijwel alleen bij de roos voor. De eerste roos in de lente is de mooiste gave van liefde, een gedroogde roos blijft tal van jaren een zee van herinneringen opwellen. Een roos op het graf van een geliefde is een heiligdom waarvoor wij knielen. Als in juni de adem uit het paradijs over de velden waart bloeit de roos, fijne levensadertjes zijn in de tere bloem doortrokken.
De bloei is zo kort en vluchtig, we zien de bloem bijna met het uur veranderen, ontluiken en groeien, opengaan en verwelken. De roos vormt een beweeglijkheid die aantrekt en boeit.
Naam, etymologie.
(a) Vooral in Perzië, waar gul en bulbul hun weemoedige liederen zongen die ver in het afgelegen westen weerklonken, wordt de roos vereerd. De roos is bij de Perzen het licht der planten, het oog van de bloemenwereld. Daarom heet de roos als samenvatting van alle bloemen ook eenvoudig gul, dat is bloem. Zo ook bij de Romeinen waar het woord flos of flores voor de roos gebruikt werd.
Dit gebruik, waar de bloem en schoonheid hetzelfde woord betekenen, zien we meer. De Maleiers hebben, evenals het Griekse woord voor nimf, dat tegelijk knop en bruid betekent, eenzelfde woord voor vrouw en bloem, dit zien we ook bij de Egyptenaren, Perzen en Joden in hun woord shusha. Het is een woord voor een bloem en schoonheid. Het Griekse rhodon en Perzisch gul had geen bijzondere betekenis en werd gegeven aan bloemen in het algemeen.
De Grieken zouden met het woord rhodon alleen de bloem bedoeld hebben, een verzamelnaam voor grote en vermoedelijk geurende bloemen, terwijl ze de kleine bloemen violen, ion of iov, noemden. De oude Grieken stileerden de roos “basileus ton antheon”, de koningin der bloemen. Isidorus 9.17: “Rosa a specie floris nuncupatur, quod rutilanti candore (andere lezing geeft colore) rubeat”.
(Dodonaeus) (b) ‘De roos wordt in het Grieks Rhodon genoemd, in het Latijn Rosa, in het Hoogduits Rose, in het Nederduits roose en in het Frans roses. De struik of het boompje zelf wordt in het Latijn ook Rosa genoemd en in het Grieks Rhodonia, in het Nederduits roosenboom of rooselaer. De Griekse naam Rhodon is gekomen, zo Plutarchus meent, omdat van deze bloem zeer veel reuk in de neus plag te vlieden omdat rheo en rheuma (waarvan dat woord Rhodos zijn oorsprong heeft) het vloeden en een vloed betekent’.
Terwijl de hier wild groeiende Rosa canina naar de vruchten genoemd werd, hiese, hip en dergelijke, draagt de edele roos een van volk tot volk doorgegeven vreemde naam. In Italiaans, Spaans, Russisch en Portugees is het rosa, Pools roza, Frans, Duits, Engels en Deens is het rose, Zweeds ros, Nederlands roos, Keltisch roschail.
(578) In midden-Nederlands was het rose op het eind van de 13de eeuw evenals midden-Hoogduits Rose, oud- en nieuw Engels wat uit het Latijnse rosa stamt. Lang heeft men gedacht dat dit woord afkomstig was van een woord dat rood betekent, zie bijvoorbeeld het Engelse rose, Duits Rot, Frans roux en ons rood. Maar met de Rhodische overgang d uit s komt dit woord vanuit het Griekse rhodon of hrodon, Aeolisch wrodon, dat teruggaat op Aramees wurrdā, Assyrisch wurtinnu, oud Iraans warda ( Armeens vard, Avesta warda, Sogdian ward, Partheens wâr) het oud Perzisch urdho of wurdo: doornstruik. Het Indo-Germaanse woord vrod, Sanskriet vrad, betekent soepel of buigzaam, Chaldees vrad, oud-Baktrisch vareda, varedha en oud-Egyptisch warda. Dit wordt verzekerd door het oerverwante Iranese vrdi en door het daaruit stammende oud Perzische wurdo en Perzisch gul, (hieruit ontleend Turks gul) Aan het oud Perzisch ontlenen zich verder gelijke betekenissen als het Assyrisch amurdinu of amurdinu en murdinu uit wudrinu, Armeens vard(eni) of warda en Arabisch wardum: bloem of bloesem.
Syrië zou ook zijn naam gekregen hebben van een rozensoort die suri genoemd werd, die in dat land al vroeg werd aanbeden.
Dodonaeus © ‘ Het middelste van de roos, dat zijn de gele draadjes en nopjes die in de roos groeien, heten in het Grieks Anthos ton rhodon en in het Latijn Flos Rosae, al of men zei de bloem of het bloeisel van de roos en in de apotheken Anthera.
Die onderste witte eindjes van de bladeren van de rozenbloem waarmee ze aan de knoppen vast houden (en die men afsnijdt en wegwerpt als men van de rozen konserf of siroop maakt) heten in het Latijn Ungues Rosarum, in het Grieks Onyches ton rhodon, al of men zei nagels van de rozen.
Dat knopje of huisje daar de bladeren van de rozenbloemen met de nopjes en gele draadjes in besloten liggen wordt Calyx op het Latijns en Grieks genoemd, dat is kelk.
De baardjes of kneveltjes van de rozen of die groene buitenste gesnipperde delen die de knoppen bedekken en de rozen spits afgaan besluiten en omvatten voordat ze open gaan worden meestal de schorsen of schillen van de rozen genoemd, in het Latijn Cortices, dan ze zijn alzo goed bekend de naam Alabastri.
De hoofdjes of balletjes daar het zaad van de rozen in besloten is, te weten die onder de bloemen en knopjes staan, worden in het Grieks Cephale en Cephalia genoemd, in het Latijn Capita of Capitula, als of men hoofdjes of knopjes zei.
De roeden, ranken of takken van de rozelaars schijnen van sommige Latijnse schrijvers Viburna genoemd te wezen zoals van de poëet Strabus Gallus in zijn gedicht dat hij Hortulus of hofje noemt. Dan Virgilius en Aurelius Nemesianus schijnen met dat woord Viburnum een andere heester op zichzelf en die van de rozen verschilt te verstaan of te betekenen die laag is, klein, taai en geschikt om gevlochten of gewonden te worden zoals uit hun gedichten die ze Eclogas noemen voldoende blijkt’.
Roosje.
Vele planten hebben de naam van roos tot bijnaam gekregen, bijvoorbeeld de stokroos, rose trmiere, passe rose, de Alcea rosea, het alpenroosje, klaproos, Kerstmisroos, Gelderse roos, tuberroos etc.
Ook de mensen dragen de naam van de roos, bijvoorbeeld Roosje, Rosalia, Rosine, Rosalinde, Rosamunde, Rosuitha (witte roos) etc. Zo ook bij dieren, bijvoorbeeld rooslijster. Ook aan steden, bijvoorbeeld Rosenau in Oostenrijk, Rosenberg Hongarije en Oostenrijk, Roosendaal en Rosmalen bij ons, Rosenheim in Beieren, Roseto in Italie, Rosetta in Egypte, Rosieres in Frankrijk, Roskilde in Denemarken, Roslavi in Rusland, Ross in Engeland, Rosas in Palestina. Vergeten wij niet het kasteel Gruaud La Rosette St. Julien te noemen waar de heerlijke wijn groeit dat bekend is onder de naam van Chateau la Rose.
Het kerkzegel van het nabij Aardenburg in Zeeland gelegen dorp St. Kruis bestaat uit een roos met een hart erop en een kruis erboven. Boven dit kruis staat in Hebreeuwse letters de naam Jahve: God, het randschrift heeft de woorden: ‘Eens christens hart op roosen gaet als ‘t midden in het kruise staet”.
De roos op het doel van de boogschutters. De weverskam wordt roosje genoemd. In het kompas komt de roos met de lelie samen voor en men noemt de kompasroos, de plaat die de windstreek aanduidt, rose de vents, terwijl men de punt van de naald lelie noemt. De roos is ook de naam van een ziekte. Noble a la rose, een gouden munt van Engeland waarop een roos geslagen is. Het versiersel dat midden op een plaat van het Korinthische kapittel geplaatst is, wordt roos genoemd. Strikken op schoenen noemt men rozen.
De diamant met tachtig kleine vlakken geslepen wordt Hollandse roos genoemd en wanneer er slechts achttien of twintig vlakken zijn, halve Hollandse roos, met twaalf, acht of zes vlakken, roos van Antwerpen. Dan is er het rozenkwarts (Rose ou rubis de Boheme) en het rozenijzer in de vorm van een roos gekristalliseerd.
Rozenkleurig lint wordt tot rosetten tezamen gestrengeld om als onderscheidingsteken te dienen bij feesten.
De ronde opening in de luit wordt roos genoemd.
Broeders van het Rozenkruis (Rose croix), is een vereniging van alchimisten die zich in de middeleeuwen in Duitsland gevestigd hadden.
Uit Redoute.
Gebruik.
De genezende kracht die aan de roos werden toegeschreven ging uit van de oude tijd naar de middeleeuwen over. De monniken kweekten haar in hun kloostertuinen en maakten er mengsels en artsenijen van. Als “licht der plantenwereld” moest ze ook weelde en weldadige invloed op de geest en hersens uitoefenen, de maag versterken en de hitte van de lever verdrijven. In 1613 kwam een boek over rozen uit waarin de schrijver, Rosenberg, beweerde dat de geneesheren zich daarvan bedienden en dat zelfs een derde deel van hun geneesmiddelen altijd uit rozen bestond. Bijzonder beroemde geneesmiddelen waren “de gouden stroop” van de hertog van Mantua, het “drinkbaar goud” van Roderich da Fonseca en het “koninklijk geheim” een panacee van Elisabeth van Engeland die ze aan keizer Rudolf II schonk.
Medisch werd het gebruikt, zoals Plinius al vermeldde, voor vele ziektes, als neusbloeding, hoofdpijn en pijn rond de ogen. Sinds de 13 eeuw werd hiervoor Rosa gallica officinalis gebruikt.
De roos was, omdat ze door haar rode kleur op vuur lijkt, een middel tegen ontstekingen en door zijn overeenkomst in kleur met een verhit hoofd door de wijn, een tegenmiddel tegen dronkenschap.
De rozenbladen zijn tezamen trekkend en komen voor in de farmacie voor als Syrupus rosarum, Mel rosarum, Aqua rosarum pallidarum etc. De reuk van rozen zou ongesteldheid veroorzaken aan diegenen die daar overmatig aan blootgesteld zijn, men noemt die ziekte Coryza a la Rose.
Zo was het gebruik vroeger. (562, 141, 164, 309, 310, 311) ‘Het rozenwater (en vooral hetgeen dat uit de witte, bleekrode en muskusrozen getrokken wordt) is zeer geschikt om het hart te versterken en om de geesten die verloren en ontgaan waren wederom te halen en te verkwikken en bovendien is zeer nuttig in alle gebreken die verkoeling of matiging van hitte begeren of vereisen.
Hetzelfde rozenwater gedaan bij allerhande koekjes, marsepeinen, lieflijke taartjes en andere koekjes die men vanwege lekkernij en goede smaak of wellustwil onder de spijs in de maaltijden plag te bereiden geeft die enige bevalligheid en aangename reuk en geen onbehaaglijke smaak.
Het verzoet de smart en weedom der ogen die van hitte veroorzaakt is en brengt de mens tot slapen net zoals de roos zelf die nog vers en groen is met haar lieflijke reuk de slaap ook plag te verwekken.
Dan deze rode rozen die gedroogd zijn gebruikt men nuttig om het hart te versterken en dapper te maken wiens klopping en beving ze verdrijven en bovendien versterken en vermeerderen ze de kracht van de lever, nieren en ander ingewand die door enig ongeval of ziekte onmatig slap en ziek geworden zijn, ze verdrogen en versterken de slappe, zieke, vadsige of vochtig maag die de ander soorten van rozen niet veel baat kunnen geven, ze beletten ook en laten ophouden de vloed van de vrouwen en de onmatige loop of zuivering van de maandstonden, stoppen en stelpen allerhande bloedgang, laten het zweten ophouden, brengen de buik die door enige onmatige loop of vloed te week geworden was wederom op zijn oude stel en gezondheid, met weinig woorden gezegd, ze worden nuttig gedaan en vermengd bij alle baatmiddelen en antidota en andere geneesdingen die men van buiten of van binnen het lichaam plag te gebruiken daar enige tezamen trekkende en versterkende ding bij moet wezen want ze kunnen dat beter en gemakkelijker dan enig ander ding uitrichten en teweeg brengen.
Honing van rozen, in het Grieks en Latijns Rhodomeli genoemd, is zeer nuttig en geschikt in alle wonden, zeren, puisten, gezwellen en open gaten en in het kort gezegd, in alle gebreken die afgeveegd, gezuiverd en verdroogd moeten wezen.
De wortel van de wilde rozen is een enig middel om den beet van dolle honden te genezen, zo dezelfde Plinius schrijft in het 41ste kapittel van zijn 8ste boek en zegt dat het door antwoord of orakel van enige heidense God tot de kennis van de mensen gekomen is.
Het spongietje of dat haarachtig zacht gewas wat in het midden van de doornen van de wilde rozelaar soms groeit, wordt gebrand en tot as gebracht en als die as met honing vermengd is dan belet dat het uitvallen van het haar en laat het ophouden, zo dezelfde Plinius ons leert in het 2de kapittel van zijn 25ste boek.
Leonartus Fuchsius verzekert dat de sponsjes en ook de zaadballetjes of vruchten van de wilde rozen zeer krachtig zijn en goed gebruikt tegen de steen en druppelplas als men die klein gestampt en tot poeder gebracht heeft die zieke te drinken geeft.
De rozenbladeren worden gebrand en gemengd bij de medicijnen van de ogen.
De rozen klein gestampt zonder uitduwen of persen zijn zeer goed gelegd op de verhitting van de borst, knaging en verhitting van de maag en desgelijks ook op dat wild vuur, van buiten papvormig gebruikt en laten scheiden alle kwade dampen die het hart kwellen of lastig zijn.
Twintig bladeren van de enkele muskusrozen of damastrozen ingenomen met salade of andere moeskruiden laten te kamer gaan. Hetzelfde doen die van de dubbele muskusrozen ook, maar men moet er dan wat meer dan twintig bladeren van nemen. Deze zaak is tegenwoordig zo algemeen gans Italië door dat men daar de voor vermelde bladeren de kinderen met salade te eten plag te geven om hen in de lente te zuiveren en te ontlasten van alle onreinheden die ze in de winter verzameld mogen hebben.
Het zaad en de harigheid die in de knop van de roos zit, ja de gehele knop gedroogd en verpoederd is een bijzondere baat tegen de witte vloed van de vrouwen en ook om de maandstonden te stoppen of tegen de druppelplas en het afgaan van het mannelijk zaad, een vierendeel lood met roden, strenge en scherpe wijn ingenomen. Dan daarin wordt de vrucht van de wilde rozen meest geprezen.
De wilde rozen hebben een stoppende en tezamen trekkende kracht en dienen geenszins om de buik week te maken, maar Plinius schrijft dat ze met berenvet vermengd en op het hoofd gestreken het haar daaruit beletten te vallen wat de as van de sponsjes ook doet.
Deze sponsjes van wilde rozen zijn wonderbaarlijk goed en niet alleen tegen de steen en niergruis, maar ze verzoeten ook de koliek of pijn in de darmen als het tot poeder gebracht is of in wijn gekookt. In dezelfde gebreken zijn ook zeer goed de wormpjes die men in deze sponsjes plag te vinden, zowel als in de vruchten van dezelfde rozen.
De droge rozenbladeren dienen ook om er zakjes mee te vullen die men op het hoofd legt als iemand met grote hoofdpijn gekweld is, maar dan worden de bladeren terwijl ze noch vers zijn in de oven gedaan nadat het brood eruit genomen is, want alzo gedroogd hebben ze meer kracht en zijn beter van reuk dan of ze op den duur in de schaduw of lucht gedroogd waren.
Suiker van rozen wordt gemaakt in Hoogduitsland van de rode rozen die wat vast gesloten zijn en bijna nimmermeer geheel opengaan en nochtans zeer welriekende zijn. Maar Cardanus prijst zeer de suiker van rozen wat in Italië bereid wordt in de apotheken om de buik daarmee week te maken die aldaar in het Latijn Saccharum Rosarum purgans genoemd wordt.
Julep van rozen wordt gemaakt en in Italië veel gebruikt om de dorst te verslaan in de hete ziekten en in de hondsdagen en de brand van de maag, lever en hart te verkoelen. Is ook goed om alle verrotting te beletten en wordt daarom zeer bekwaam geacht in tijd van pest.
Een krans gemaakt van de droge rozen of het water daar die in te week gestaan hebben met wat azijn en van buiten gebruikt en opgelegd verzoet de pijn van het hoofd en de brand die van de zon of door dronkenschap veroorzaakt is’.
Ook ter bevordering van schoonheid werd de roos gebruikt. Als je ‘s nachts rozenbladeren op het gezicht legt, krijg je de frisheid van je jeugd terug. Bijen in rozenolie gekookt, geven een nieuwe haardos aan kale hoofden. Men verzamelde dauwdroppels die aan rozen hingen en genas daarmee de ontsteking van de ogen. Het wassen met rozenwater om de huid te zuiveren, was zeer algemeen.
De vrucht werd als mestmiddel voor varkens aangeprezen.
Het hout werd gebruikt om er penseelstokjes van te maken. De Tartaren maakten uit de takken en wortels wel een drank die als vervanger van thee dienstdeed. Door liefhebbers wordt de bloem wel gegeten.
Spirit of roses wordt verkregen door distillatie van de bloembladen met een kleine hoeveelheid wijn, gemengd met suiker, dit geeft de likeur die bekend is als l’huile de rose. Rozenhoning wordt verkregen door verse bloemen te pletten en met water te koken, mixen met honig. Een konserf door de bloembladen te pletten met hun gewicht aan suiker, deze konserf was vroeger een geliefd medicijn.
De Grieken en Romeinen verkregen een aroma door de bloembladen in water of alcohol te doen. Avicenna zou het eerst ontdekt hebben hoe een parfum van rozen te verkrijgen is. In de 8-9 eeuw was door destillatie gewonnen rozenwater een belangrijk handelsartikel die uit Perzië en India naar China kwam.
60 000 bloemen geven een ons rozenolie wat vijfmaal zijn gewicht in goud waard is. De geur is zo doordringend, dat wanneer je de punt van een naald in de olie doopt en daarmee een zakdoek vochtig maakt, die maandenlang een sterke geur bewaard. Deze rozenolie was bekend als de athar van de Oriëntalen. De beroemde rozenolie van Tunis heette Itr-el-ward en in het meervoud Otur-el-ward, vandaar de Engelse attar, ottar of otto of rose.
De olie wordt gebruikt in de parfumerie en likeuren. De rozenolie van de ouden, Homerus, was een met rozengeur doortrokken vette olie.
Neem een pakje boter. Bedek het geheel met vele bloemblaadjes en sluit dit op in een bakje tot die vol is. Doe het in de koelkast en snij de volgende dag sneetjes brood en doe hier de boter op, maak ze tot sandwiches en plaats verse rozenblaadjes op de top van de boter, met de bloembladen naar boven, zodat de ronding naar buiten steekt.
A. Magnus; ‘Het vijftiende kruid wordt door de Chaldeeën Glerisa genoemd, door de Grieken Isaphinus, door de Latijnen Rosa en door Engelse mensen a rose. En het is een kruid wiens bloemen zeer goed bekend zijn. Neem de grenen of korrels ervan en de korrels van mosterd zaad en de voet van een wezel en hang dit op in een boom en die zal daarna geen fruit dragen. En als het voor genoemde ding in een net wordt gedaan zullen vissen zich daar verzamelen. En als muggen dood zullen zijn en een halve dag gedaan in het voor genoemde mengsel zullen ze herstellen hun leven, ofschoon men daarmee niet verder moet gaan.
En als het voor genoemde poeder in een lamp wordt gedaan en aangestoken zullen allen mensen zwart schijnen als de duivel. En als het voor genoemde mengsel gemengd wordt met olie van de olijven boom met snelle zwavel en het huis ermee gezalfd als de zon schijnt zal het lijken of alles brandt. ‘
Teelt.
Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Om alle maanden verse rozen te hebben moet men ze alle maanden planten, enten, zaaien, snoeien en telen.
Om zeer welriekende rozen te hebben moet men de rozelaar planten of zaaien op een droge plaats of rondom met look beplanten.
Sommige geloven dat om de rozelaars bloemen te laten voortbrengen van wat voor kleur dat ze willen ze de stammen van de rozen niet ver van de wortel doorboren en daar zodanige kleur in doen als ze in de bloemen begeren te zien.
Om de rozen geel te maken zal men de rozelaar met zijn eigen aarde bij de brem planten en een gat maken of boren door de struik van de brem en in dat gat veel wortels of geschrabde scheutjes van rozelaars steken en dit rondom bezetten en verenigen met de plant van de brem en met leem, klei of klevende pleister of ook met was. Maar zo gauw als ge zal zien dat de kwetsing gesloten is dan zal ge de struik van de brem boven het gat afsnijden en laat de scheuten van de rozelaars groeien en ze zullen bloemen voortbrengen die geel worden en van kleur de bloemen van de brem heel gelijk.
Om groene rozen te hebben zal men een stammetje van de witte rozelaar in een hulstboom griffen of enten en nemen een rank van de hulst en die doorboren en in dat gat de rozenrank steken. Andere enten de rozelaar op een oude koolstok of op de stram van een eik, maar die rozen zullen geen reuk hebben en dat enten wil zeer zelden goed lukken.
Om muskusrozen te hebben zal men de rozelaar op zichzelf enten of ook op de egelantier, maar eer men die ent moet men in de spleet een grein muskus doen of een droog blad of twee van welriekende rozen. Zulke rozen zijn zeer lustig om te zien omdat ze klein zijn en ook uitnemend goed van reuk en bovendien mag men de takken over een prieeltje leiden.
Als men de vleeskleurige of Provence rozen met zwavel berookt als ze beginnen open te gaan dan worden ze gans wit of bleek van kleur.
Om vroege rozen te hebben zal men een putje van vierendertig cm breed maken rondom de rozenboom en daar dan ‘s avonds en ’s morgens warm water in gieten, nochtans niet voor dat hij knopjes begint te krijgen. Hetzelfde zal ook zijn als ge de rozelaar in manden of aarden potten zet en met zo’n zorg en vlijt teelt als men de vroege kauwoerde of komkommers plag gade te slaan.
Men bewaart de rozen het heel jaar door vers en in haar kracht als men ze afsnijdt wanneer ze net uitbotten en als men hetgeen dat afgesneden is in pek steekt en doet dat al tezamen in een gekloven riet die goed dicht gemaakt en gesloten is en laat dat riet aan de wortel staan, daarna als men wil neemt de roos uit dat riet en stel het in de zon met haar stelen en knoppen in vers water en ze zullen schijnen in hun echte tijd te bloeien.
Ge zal de rozen ook vers houden als ge ze legt in droesem van olie zodat ze daarmee bedekt zijn. Andere nemen het groen van de gerst met de wortel en bedekken de rozen daarmee en bewaren ze zo in een niet gelode aarden pot’.
Historie.
De roos is een van de oudste cultuurgewassen en werd mogelijk, niet voor sier, maar al vroeg om de bottels gekweekt.
De domesticatie van de roos gaat terug tot in de prehistorie. Fossiele specimen zijn gevonden in Montana, Oregon en andere plaatsen die dateren van 35 000 000 jaren geleden. Verder komen fossiele vondsten voor in Frankrijk en het Midden-Oosten. De eerste vermelding is ouder dan 7000 jaar, een munt in een graf te Altaj draagt een roos. Omdat de plant toen al een grote rol in het volksleven speelde, omdat de bloem op een munt afgebeeld werd, moest de roos al lang bekend zijn geweest.
De eerste rozentuin was er te Perzië waar de roos nog in ongehoorde pracht en kleur bloeit. Klein-Azië is rijk geweest aan rozen en vandaar kwamen ze over de zuidelijke Balkanlanden naar Italië.
De eerste vermeldingen van rozen zijn van de Sumerische koning Sargon, 2648 v. Chr., gevonden te Ur.
De eerst getekende, mogelijk Rosa gallica, L., (Gallisch of Frans) een vorm met 6 bloembladen, wat botanisch niet correct of een vreemde var. is, kwam voor op een fresco te Knossos, 1500 v. Chr. (Vanwege de 6 bloembladen kan dit ook op een lelieachtige duiden) Vele van deze oude wilde rozen bestaan nog steeds. De echte wilde rozen hebben, met maar een uitzondering, slechts 5 bloemblaadjes.
Uit Redoute, Rose, Anemone en Clematide.
Azië.
(187) (349) In de Zend-Avesta verscheen de roos al reeds in de religie. De roos is door zijn geur en schoonheid gewijd aan vele godinnen. Die vergelijking vinden we van de vroegste tijd af aan.
De oudste sporen van de geur vinden we in Azië waar zijn historie in donkere nevelen gehuld is. De Indische mythen weten niets over de geboorte van de roos te melden. Zij melden alleen dat de schoonste van de vrouwen uit een rozenknop met 108 grote en 1008 kleine bladeren geboren werd. Rozenfiguren zijn er bij Kama, de Indische god van liefde, als hij een overwinning behaalt. Ook Pagoda Seri, een van de vrouwen van Vishnu, zou ontdekt zijn in het hart van deze bloem. Vishnu, de behouder der wereld, zag hoe Lackschmi, de godin van de rijkdom, zich in een rozenwieg sluimerend verborg. Door haar schoonheid betoverd wekte hij haar met een kus en nam haar tot vrouw. (zie Lotus) Van toen af bleef de roos het zinnebeeld van het goddelijke mysterie en de volken van het oosten verklaarden de roos voor heilig. In Perzië regeerde de roos alleen en ontving nederige devotie. De Brahmanen verhalen van rozen die bij verschillende goden gebruikt werden. Die goden moesten als met een wolk van rozengeur omgeven zijn en men legde rozen aan hun voeten. Een Indische prinses liet in haar tuin een vijver met rozenwater vullen, van daaruit werd het water in dunne pijpen door de tuin geleid zodat ze altijd in rozengeur zou wandelen.
De rozenolie werd toevallig gevonden bij de groot Moghul Djihan‑Giyr en zijn laatste vrouw Prinses Nur Mahal, 1612, waar de bruid over een meer van rozenwater werd geroeid en opmerkte dat de zon een dunne oliefilm op het water vormde. Met fijne katoenen doeken haalde ze dit eraf en borg het op in verzegelde flessen om dit te gebruiken in latere en moeilijkere tijden. (Voor een zuster van haar liet de Moghul de Taj Mahal oprichten)
In een oud Indisch rijk was de roos zo geëerd dat, volgens Dschami, een wet bepaalde dat wie aan een prinses een roos bracht, van haar verlangen mocht wat hij wilde, zij moest de wens onder alle omstandigheden toestaan. Daaraan knoopt de Oosterse dichter verhalen vast die ons aan Boccacia’s Decameron doen denken. Nog in de middeleeuwen was het gewoonte dat in Voor-Indië de armen aan hun koningen rozen als schatting brachten en dat de slaapkamers van de vorsten er mee bestrooid werden. 300 000 flessen rozenwater moest de provincie Farsistan jaarlijks aan de minister van financiën of aan de hofkassier in Bagdad betalen dit al in 810. Men maakt in Gulistan ook rozenwijn die de strengste monarch barmhartig maakt en de zieke in zijn smart slaap bracht.
Als de rozen beginnen te bloeien viert men in Kasjmir een rozenfeest. Jongelui trekken met korven vol rozen langs de straten en werpen bloemen op de voorbijgangers. Wie erdoor getroffen wordt moet hen iets geven, want zo’n rozenworp brengt geluk aan.
China/Japan.
Ook in China en Japan bloeiden de rozen van oudsher. Dat Confucius ze in de Chi-Keng bezongen heeft en dat er in de bibliotheek van de Chinese keizer 18000 boeken en handschriften over rozen zouden bestaan zal wel een sprookje zijn. De bewoners van het Hemelse rijk zijn hartstochtelijke liefhebbers van bloemen, maar de Mou-tan (pioen) staat in hun ogen veel hoger dan de roos. In China en Japan heet de roos dikwijls kortweg “bloem”. De algemene naam voor de roos is in China mei-gui-chua, waarin chua: bloem betekent. In Japan wordt de roos ook igino fanna genoemd: bloem van de doorn. De Japanners schrijven het gewas allerlei bijgelovige krachten toe. Zo meent men dat een zakje met rozenbladen een talisman is tegen boze geesten die in huizen rondspoken, ziekten en slechte dromen teweegbrengen en de mensen plagen.
Zo geloofden de Thailanders dat een goede genius onder een rozenstruik en een boze onder een cipres ter wereld komt.
Amerika.
Ook Amerika doet mee in de mythologie van de roos. Toen het land door Columbus ontdekt werd vond hij daar de roos als inheemse bloem. De Inca’s versierden er hun tuinen mee en in Peru verschenen “de zonen der zon” bij grote openbare plechtigheden met een kroon van rozen. De Peruanen noemden de rozenstruik de ‘struik van de zon’. In Acapulco werden de gestorven kinderen in rozen neergelegd en in de stad rondgereden omdat zij engelen geworden waren. Bonpland en Humboldt vonden Rosa montezuma in het zuiden van Amerika.
In Amerika geloven ze dat de rozen die in Virginië groeien niet in het buitenland gekweekt kunnen worden, ze sterven als ze verplant worden, zegt men.
Arabië.
De Arabische wereld is rijk aan sagen, toch vinden wij er geen die verhaalt over het ontstaan van de witte roos, hoewel alle oorkonden vermelden dat de Arabieren reeds duizend jaar voor Christus het rozenwater bereidden en daaraan een bijzonder reinigende kracht toeschreven. Ook verhaalt men dat het verdrag dat door Salomon met de Dschinnen, de genieën van het oosten, gesloten is op papier van witte rozenbladen geschreven was en met saffraan, muskus en rozenwater toebereid. Men zegt dat in de tuin van Salomon aan de zuidzijde van de berg Sion rozen en leliën bloeiden en een fontein uit de bron Gihon daarheen geleid was. Ook in de tuin van Jojakim, van Koning Manasse en anderen zou de roos gebloeid hebben. Nog heden wordt ten zuidwesten van Jeruzalem een bekoorlijk dal aangewezen waarin men de rozentuin van koning Salomon, het toneel van het Hooglied, meent te herkennen. Te midden van wijnstokken en olijfbomen groeien hier duizenden van de geurigste rozen. De streek wordt nog door de Arabieren Deir el Wird: of het rozendal van Salomon genoemd. De koninklijke zanger voert een landmeisje te midden van rozen, granaten en leliën wandelend, en een jongeling, zijn kudde weidend, door velden en tuinen. (Het Hooglied is mogelijk niet van Salomon afkomstig, maar waarschijnlijk in veel latere tijd geschreven. De bedoelde flora en fauna zijn dus ook van veel latere dagtekening) Volgens de Talmud is de roos met de mirt het sieraad van de Israëlische bruid.
Joodse sage.
Ook weet een oud Joodse sage te verhalen dat de rode kleur afkomstig is van het bloed van Abel. Het is een Talmoedische legende, even oud als de Griekse, die vertelt hoe de roos rood werd. Om middernacht, op midzomeravond, toen Kaïn en Abel hun offers voor de Heer klaar maakten kreeg Eva een visioen. Ze zag een klein lam die leeg bloedde op Abel’ s altaar en de witte roos, die hij geplant had, werd plotseling rood. Stemmen riepen rondom haar als in vertwijfeling maar ze stierven weg, alleen wonderlijk mooie muziek was hoorbaar. Toen ze de ogen opende en zich een vlakte aan haar ogen ontrolde, mooier dan het paradijs die ze verlaten had, zag ze kuddes waar een herder de wacht bij hield, wiens witte kleed zo fijn was dat het oplichtte en haar ogen ervan duizelden. Hij droeg een krans van rozen die Eva herkenden als diegene die bij het altaar groeiden en hij speelde op een luit in goede harmonie.
De dag brak aan waarbij het visioen als een ijdele droom verdreven werd. Eva wachtte op haar zonen die met de offers bezig waren. Ze hoorde het geschreeuw van de kleine lammeren die ter dood gebracht werden en was blij dat haar kinderen dit deden in het geloof dat dit lijden aangenaam was voor de Heer van leven en liefde. ‘s Avonds waren haar zonen nog in het veld en toen het donker werd ging ze hen zoeken. Haar droom keerde terug, ze was verward. De vuren op de twee altaren waren uitgebrand en de lichamen van de lammeren waren verkoold en gebroken. Uit een grot hoorde ze ontevreden gebrul, ze kende de stem van Kaïn. Voor het altaar van zijn jongste broer lag het kostbaarste offergave van allen, het lichaam van Abel koud en stijf, het bloed bespatte de rozen die daar geplant waren. Eva zonk op de grond bij het dode lichaam van haar zoon en de visioen van de nacht keerde terug, ze zag de glans opnieuw en het was Abel die de schaapherder was in het nieuwe paradijs. Hij droeg de rozen, ze waren prachtig en geurend, en hij stemde zijn harp in een triomfantelijke zang. Hij zong: “Kijk op naar de sterren ze schijnen door jouw tranen. Deze lichtdragers zullen ons naar velden dragen die mooier zijn dan Eden. Daar is de roos gekleurd door onschuldig bloed die bloeit in zijn volheid”. Toen was Eva gerustgesteld en verzamelde de nieuwe rozen en bond ze in een krans zoals ze hem had zien dragen en begroef hem voor het altaar, juist als de roos van de nieuwe dag zich openbaarde in het oosten.
Ook in de brieven van Semiramis geurde het zinnebeeld van liefde en schoonheid reeds 2000 jaar voor Christus. De oosterlingen aanbaden de roos en talloos zijn de legenden waarin dit geurende symbool van schoonheid, van kracht, van dichtkunst, van licht, van vrouwen en van liefde voorkomt. Toen de roos de tuin binnentrok wierp zelfs de viool zich op de grond. Zo is het ganse Oosten als in een rozensprookje ingesponnen.
Perzië.
Gulistan, de fameuze tuin van de Perzische verhalen, was genoemd naar de rozen die in zo’n overvloed groeiden dat het 5 dagen kameel rijden kostte om door de gloeiende massa te rijden.
De oude Perzen en Meden kenden reeds productie van rozenolie. Het noordoosten van Perzië was dan ook een echt rozenland, de stad was in rozen gehuld en de bergen met rozen overtrokken. Schiras, de hoofdstad van de Perzische provincie Fars, is een bekend centrum van rozenindustrie.
Perzië was het feeënland van de roos en Timurs voorvader Babur was, toen hij in 1519 het land veroverde, verrukt over de menigte van die bloemen die hij daar aanschouwde. In alle tuinen en lusthoven geurde de honderdbladige roos. Gul en bulbul -roos en nachtegaal- waren niet alleen door hun gelijktijdig optreden in de lente, maar ook door de rijm met elkaar verbonden, evenals hart en smart. Van Perzië uit heeft zich de liefdesgeschiedenis van de roos en de nachtegaal zich door het gehele oosten en westen verbreid.
De Perzische dichter Attar schreef een dichterlijk rechtstoneel tussen nachtegaal en roos: “De ganse gevederde wereld verschijnt voor Salomon en klaagt de nachtegaal aan, dat hij door zijn aanhoudende klaagliederen de rust van alle vogels verstoort. De wijze koning verhoort de aangeklaagde vogel en laat hem ongestraft vrij nadat die hem bekend heeft dat de liefde tot de roos hem zo in de war brengt dat hij alleen in de klaagtonen van zijn gezang rust vindt”.
Het geluid van bulbul wordt beschouwd als een klaaglied over het vergankelijke van alle ondermaanse heerlijkheid.
Meestal wordt in het Perzische gedichten gewag gemaakt van de liefde van de nachtegaal jegens de roos die hij in heerlijke tonen te kennen geeft. Dit terwijl de trotse roos, op haar troon van bladeren gezeten, ongevoelig blijft voor het welluidende lied. De nachtegaal wordt zo vergeleken met een ongelukkige minnaar en de roos met een trotse schoonheid. Verder is de nachtegaal het symbool van een naar een godheid verlangende ziel terwijl hij ook als een zanggodin wordt beschouwd.
Vele andere Perzische dichters bezingen de lof van de roos. In Jami’s verzen vernemen wij dat de eerste roos in Gulistan (rozenland) verscheen ten tijde toen de bloemen een nieuwe koning van Attar verlangden omdat de slaperige lotus ‘s nachts de ogen wilde sluiten. Allah gaf hun de maagdelijk witte roos met de doornen die de tere bloem beschermden. Toen de nachtegaal deze nieuwe bloemenkoningin zag, raakte ze in zo waanzinnige liefde voor zijn bekoorlijkheden dat ze haar warm en van tonen overvloeiend hart onbedacht tegen de spitse doornen drukte. Zijn rode bloed stortte zich uit in de boezem van de bloem en kleurde zijn bladertjes rood. Alleen de binnenste kern behield zijn witgele bladeren”.
Anderen vermelden dat de bloem eerst openbarstte bij de het eerste trillende geluid van de nachtwaker.
In Perzië vierden ze een rozenfeest ter ere van een geval tijdens het leven van Zoroaster of Zarathustra. Toen Nimrod, koning van Babylon, hoorde dat de lang verwachte profeet was geboren werd het kind weggehaald door de koning omdat een waarzegger hem verteld had dat dit kind voor hem een bedreiging zou worden, hij werd geplaatst op brandende blokken. De kleine werd er niet eens wakker van want de vlammen werden bloemen, een rozenbed. Die vlammen werden eerst opgevangen door de priesters als heilige vlammen die tot vandaag zijn blijven branden en naam geeft aan de vuuraanbidding van zijn volgelingen.
Zoroaster stelt dat de roos doornloos was tot de komst van Ahriman, de geest van het kwaad, waarvan het geloof stamt dat toen satan uit de hemel viel hij op het idee kwam om dorens van de roos te halen om zo een ladder te vormen om hemelse hoogten weer te bereiken. God wilde niet dat de roos opgaand werd en hij gebood de roos in de breedte te groeien, de roos gehoorzaamde het goddelijke bevel zodat satan zeer boos werd en de punten van de dorens naar de aarde toeboog.
Naar zijn vele voorkomen in Perzië zijn de rozen mogelijk via Perzië over Europa verspreid (Indo-Germaanse volkeren) De rozentuinen van de Germanen staan dan ook wellicht in verband met de Perzische rozentuinen. De Germanen hielden hun voorjaarsfeesten op plaatsen die door rozenhagen omgeven waren. Bij de Perzen waren er ook door rozen versierde voorjaarsfeesten. Een voorstelling die weinig verschilt van de vorm van de Germaanse voorjaarsfeesten geeft het rozentuinlied in een andere betekenis bij de Perzen weer. Zeer vroeg vindt men ook bij de Germanen een vereniging met de liefde en zelfs over de dood heen verenigt de roos de geliefden. Vooral de klimmende roos was geliefd op de graven van jonge vrouwen en mannen. Uit middeleeuws Duitsland is de rozentuin bekend waarin Krimhilde zo’n tuin bezat.
Turkije.
Via Perzië kwam de roos naar Babylon waar ze het symbool van de statelijke macht werd en naast de adelaar en appel de ambt stok sierde. Van Babylon ging de roos over Turkije naar Griekenland.
We vervolgen de weg van de roos naar Turkije.
De witte roos was de Mohammedanen bijzonder heilig. Volgens de Koran was de bloem gedurende de nachtelijke hemelvaart van de profeet uit zijn zweetdruppels ontstaan. De witte uit zijn zweetdroppels en de gele uit het dier waar hij op zat en de rode uit die van de engel Gabriel.
Gelijk nu de gelovige ieder beschreven blad dat hij op de grond vindt opraapt, omdat de naam van Allah er op zou kunnen staan, zo zal elke Turk zich ook wachten om een roos of rozenblad te betreden.
(164) De zeer edele Angerius Busbequius betuigt dat de Turken de roos zoveel achten dat ze nimmermeer toe laten dat de bladeren daarvan op de aarde blijven liggen. Want net zoals de poëten versierd hebben dat de rozen van het bloed van Venus gesproten waren, zo geloven de Turken dat de rozen van het zweet van Mohammed gekomen zijn.’
De roos had volgens hen een bijzonder reinigende werking. Toen Saladin in 1187 Jeruzalem veroverde zond hij rozenwater op kamelen naar de stad om de moskee van Omar, die door de kruisvaarders in een kerk was veranderd, te reinigen. Hij ging niet eerder binnen dan nadat de wanden, vloeren en de rots waarop de kerk staat ermee afgewassen waren. Voltaire verhaalt, dat Mohammed II in 1453 de Sophiakerk te Constantinopel ook met vele duizenden maten rozenwater liet reinigen, voor ze tot de verering van de profeet gewijd werd.
Bij de Mohammedanen werd de nachtegaal, bulbul, veranderd in een vlinder. Het dichterlijke beeld van roos en vlinder ging later in de Duitse poëzie over. Ook placht men de pasgeboren kinderen in rozenbladen te wikkelen, bij tekort hiervan nam men de rozenrode bloesem om daarmee alleen de mensenkopjes te omhullen.
Volgens een Oosterse sage duidt het rozenblad, als zinnebeeld, de wens aan niemand lastig te willen vallen. Abdulkadri, een wijze uit het Oosten, wilde zich in Babylon vestigen. De vaders van de stad waren niet geneigd hem binnen hun muren op te nemen, zeggende dat Babylon vol was. Ze overlegden hoe ze, zonder het recht van gastvrijheid te schenden, dit de wijze man aan het verstand konden brengen. Toen kwamen ze op de gedachte hem een tot de rand gevulde schaal met water te sturen opdat de wijze daaruit zou kunnen afleiden dat de stad als de schaal geheel en al vol was en niemand meer opnemen kon. Abdulkadri begreep de zinspeling, maar in plaats van te antwoorden nam hij een op de grond liggend rozenblad en legde dat voorzichtig op de oppervlakte van het water. Daarmee gaf hij te kennen dat, evenals het rozenblad op de boordevolle schaal nog plaats vond, ook hij zonder overlast aan te doen in de stad kon vertoeven. De inval vond men zo goed dat hij als de wijste van de wijzen ingehaald werd.
Egypte.
In Herodotus tijd hadden de Babyloniërs het gebruik van rozen van hun Perzische overwinnaars aangenomen. Elke Babyloniër, zegt hij, draagt op zijn stok het beeld van of een appel of een roos.
De roos zou ongeveer 600 v. Chr. vanuit Syrië naar Egypte zijn gekomen en men neemt aan dat de Joden, die uit Babylonië naar Jeruzalem terugkeerden, haar daar in 536 v. Chr. heenbrachten. Herodotus vermeldt niets over het voorkomen van rozen in Egypte, hoewel hij wel zilveren rozen of staven als feestattribuut bij de Babyloniërs gezien had. Op oude Egyptische fresco’s zijn vormen met 5 bloembladen te herkennen, deze resten zijn mogelijk gemaakt van een vorm van Rosa gallica, de Rosa richardii. De roos werd zeer populair omstreeks 300 v. Chr. toen die, net als bij de Grieken, gebruikt werd als sier zodat ze ook hun tombes met rozen tooiden. Van de Sybarieten, inwoners van de omstreeks 500 jaar v. Chr. verwoeste Lucanische stad van die naam, was hun verwijfdheid spreekwoordelijk. Men verhaalt dat ze zich bij voorkeur op een bed van rozenbladeren te ruste legden.
Cleopatra ontving Marcus Antonius in een kamer waarvan de vloer bedekt was met rozen, 18 inches diep Om veilig te kunnen lopen werden er netten overheen gespannen. Dit tapijt had haar 2700 guldens gekost. Cleopatra liet zich niet graag overtreffen, ook niet door de zeer verwende Romeinen. Eens had ze op een weldadig maal besloten om haar tegenstander te overtroeven. Ze liet daarbij een kostbare parel, die een miljoen gulden gekost had, in azijn oplossen. Volgens Plinius zou Antonius, toen hij wantrouwen tegen haar had opgevat, bepaald hebben dat de spijzen en dranken eerst door een bediende geproefd moesten worden. Cleopatra merkte de argwaan en bewees hem zijn dwaasheid. Bij een vrolijk gastmaal was het de gewoonte dat de gasten de rozenbladeren van hun krans in de wijn wierpen en die mee uitdronken. Voor het maal had Cleopatra de bladeren van haar krans met een sterk vergif laten bestrijken. Toen de vrolijkheid ten top klom, stelde ze Antonius voor om rozen te drinken en ontbladerde haar krans in een beker. In hartstochtelijke liefde greep Antonius de beker, toen hield ze haar hand voor zijn mond en zei: “Ik ben het lieve Antonius, die je zo vreest, dat je mijn spijzen en dranken laat voorproeven, zie nu hoe weinig moeite het me kost om me van jou te ontdoen als ik zonder jou kon leven”. Er werd een ter dood veroordeelde gehaald die de beker moest leegdrinken. Dadelijk stierf hij. Door dit bewijs van liefde getroffen verzocht Antonius Cleopatra zijn graf eenmaal met rozen te bestrooien.
Griekenland.
Terwijl de Aziatische goden in een heilig duister waren gehuld en zich door de mond van priesters en symbolen openbaarden, waren de goden van de Grieken vlakbij de mensen. In deugden en gebreken waren ze aan de mensen gelijk. Hier was een rijk waar de geestelijke vrijheid hoog opbloeide, waarin jeugdige overmoed de schuimende levensbeker aan de lippen gezet werd en het dunne bloed snel door de aderen vloeide. Dit was een volk dat ernaar streefde de treurigheid uit het leven te verbannen. Hier moest de roos wel, als zinnebeeld van liefde en schoonheid, een verering tevoorschijn roepen zoals die nog niet had gehad. De roos was een geschenk van de goden.
Vertelden de Perzische dichters dat de eerste rozen bloeiden in Gulistan in de tijd dat de bloemen aan Allah een nieuwe heerser vroegen omdat de vermoeide lotus ‘s nachts wilde slapen, hier stonden de oude Grieken direct klaar met een fraaie bloemachtige oplossing. Ze fabelden dat de roos eens een mooie nimf was die in haar slaap droomde van een kus van Apollo en zichzelf veranderde in een bloem. In de vroege morgen komt er een jonge prinses om te baden in de zilveren golven van de zee. Haar transparante witheid wordt gezien door de lichte bedekking die ze draagt en schijnt door de blauwe golven als de morgenster in de azuren lucht. Ze glijdt in de zee en mengt de zilveren zonnestralen met het schuim van de lachende golven. De duizelende zon staat stil om zich over haar te verbazen, hij bedekt haar met kussen en vergeet zijn waardigheid. Daardoor neemt de nacht de scepter over en regeert over de wereld maar vindt daarbij de zon op zijn weg.
Sinds die dag heeft de heer der wereld de prinses veranderd in een roos en daarom buigt de roos haar hoofd en bloost als de zon over haar straalt.
Aphrodite.
Sinds Sappho wordt de roos steeds weer in Hellenische poëzie bezongen. De eigenlijke dichterlijke verklaring vindt men echter bij de Anakreon, 500 v. Chr., die de bloem van het leven en de metgezel van de koele dood beschreef. Naar zijn beschrijving zou de roos ontstaan zijn toen Aphrodite uit de zee oprees en uit het schuim van haar lendenen werd deze plant geboren. Toen Uranos, vader van het geslacht der goden, op zekere keer door zijn zoon Kronos (tijd), met een diamanten sikkel werd gewond, vielen enige bloeddruppels op het schuim van de golven en bevruchtten de oceaan. Hieruit werd de schoonste der vrouwen geboren, Aphrodite: de uit het schuim geborene. Ter plaatse waar ze op Kythea’s strand haar eerste voetstap zette, ontlook de tevoren nooit aanschouwde witte roos. Alle goden keken vol verbazing naar de mooie bloem en druppelden er nectar op en daardoor kreeg de roos een heerlijke geur en een rode kleur.
Anacreon’ s lof der rozen laat zien dat die ook medisch gebruikt werd:
“Roosje, ‘t schoonste van de bloemen
Die ooit de mensen konden noemen
Die ooit God op aarde zendt
Of aan zijn nymfen bekend
Gij hebt reuk en grote krachten
Gij kunt droeve pijn verzachten
En ofschoon uw glans vergaat
Schoon uw bladeren zijn verstorven
Uwe geur is niet bedorven
Gij koon wezen zonder jeugd
Maar zijn nooit zonder deugd”
Volgens Homerus gaf nectar eeuwig leven, maar de roos kreeg uit jaloersheid van de goden dit eeuwige leven niet, bleef als een sterfelijk wezen aan de aarde toebehoren waaruit het voortgekomen was.
In de mythen die zich direct op een nieuwe bloem storten klinkt de Phyrgische natuurdienst door. De roos is aan Aphrodite gewijd, het is ook de bloem van Dionysos.
De roos is tegelijk het symbool van liefde en dood zoals die ontstond toen Attis, de Phyrgische Adonis, stierf. Het gebruik bij de Grieken om rozen op graven te zetten stamt uit die tijd. De roos was uit het bloed van de stervende natuurgod ontstaan, is even zo mooi als vluchtig.
Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.
Symbool van schoonheid.
Sappho gaf de roos de naam van koningin van de bloemen. Door hem werd de roos geprezen en verheerlijkt als een gelijkenis van mooie meisjes. Hierna vinden we de rozen als sier ingeburgerd en was bij de Grieken overal verspreid en in leven en zeden vervlochten.
Het symbool van schoonheid. Geopend en volkomen ontvouwd representeert deze bloem de glans van de vrouw in haar gloriejaren. Als gesloten bloem, in knop, betekent ze het jonge meisje die nog niet de volkomen schoonheid van haar geslacht bereikt heeft.
Anakreon noemt de roos, de mooie en de toverij van bloemen, die lust en bezorgdheid van het voorjaar geeft en de wellust van de goden. Eros staat dan ook meer voor het begerend verlangen terwijl Agape ook voor liefde staat maar dan meer in de betekenis van naastenliefde of vriendschap. Zo’n nuance in betekenis gebruikt ook Cicero, met de term caritas bedoelt hij onvoorwaardelijke of belangeloze liefde. Is de liefde voorwaardelijk dan neemt hij de term amor.
Meer dan enige andere bloem was de roos in de tijd van Perikles in hoge eer, als beeld van zinnelijke schoonheid en geestige bevalligheid, maar tevens van het volle genot waarmee het leven vervuld was.
Zijn ontstaan werd door de dichters in geurige sprookjes geweven. Voor hen symboliseerde ze liefde en schoonheid en daarom was de roos opgedragen aan Aphrodite. In maagdelijke schoonheid en reinheid droegen de priesteressen van Afrodite (Venus) witte rozenkransen naar haar tempel. Toen Aphrodite vernam dat haar geliefde Adonis door een ever dodelijk gewond werd ijlde zij heen, zonder aan haar tedere voeten te denken, door doornhagen waar de witte bloemen door het bloed van de godin rood gekleurd. Ze kon de jongeling niet redden van de dood maar verwierf van Zeus de gunst dat hij slechts de ene helft van het jaar in het schimmenrijk van Persephone vertoefde terwijl hij de andere tijd bij haar mocht doorbrengen.
Of toen Cupido (Amor) zich al dansend bewoog stootte hij met zijn rozenrode vleugels een schaal nectar om, die vloeide over de op de Olympus bloeiende witte rozenbosjes die daardoor rood gekleurd werden en heerlijk geurden. Cupido hield de passie/hartvormige roos vast en het was in een rozentuin dat hij de lieflijke en gelukkige Psyche vond. Amor of Cupido stelde men zich voor als een kleine jongeling, altijd opgewekt en monter. Zijn haar was goudkleurig als het gele stof van de rozen, zijn pijl, waarmee hij argeloze mensen trof, was zo sterk als hun stekels, zijn vleugels, waarmee hij bliksemsnel kwam aanvliegen, bestonden uit rozenblaadjes. De roos was aan Cupido gewijd en zo gauw als ze uitbloeit, zo gauw vloeien ook Amor’ s heerlijkheden weg, en de hand die ze plukt wordt niet zelden verwond en laat zorgen en pijn achter.
Een dichterlijke opvatting stelt Flora voor als voortbrengster van de rode roos. Pijnlijk getroffen door Amor’ s pijl, wiens liefde ze eerst had versmaad en nu in hevige hartstocht voor hem ontbrand en door hem vermeden wordt, schiep ze in weemoedig verlangen de bloem die lacht en huilt, vreugde en smart in zich verenigt. Eroos wil ze roepen, als de schitterende plant uit haar handen is voortgekomen, maar in haar schuchterheid slikt ze de eerste lettergreep in en noemt alleen de laatste klinkers en “roos” klinkt van haar lippen.
De oude Grieken fabelden dat de roos doornloos was tot op een ongelukkige dag toen Cupido een pas geopende knop plukte en een bij, die in het hart van de bloem gedrongen was, hem in de lip stak. Huilend ging hij naar zijn moeder die, om hem gerust te stellen, bijen op zijn boog plakte, maar eerst de angels eruit haalde en die op de stengels van de roos plaatste.
Toen Jupiter de Titanen overwonnen had werden zijn slapen, als teken van zege, door de godinnen met rozen omwonden. Toen Bacchus, de god van wijn, met Ariadne trouwde vlocht ze voor hem een rozenkrans die de god aan de hemel zette. De vreugde brengende god van de wijn had plezier aan de roos. Om de beker met vurige wijn wond men vaak een rozenkrans, deels om de god te eren, deels om aan te duiden dat de vrolijke beker geen geheimenis verraadt.
Zijn machtige invloed schildert Libanius in een gedicht.
“Toen de drie godinnen, om de prijs van schoonheid te veroveren, naar de berg Ida waren gegaan wilde Juno en Minerva zich niet in de strijd begeven voordat Venus haar gordel had afgelegd, die, volgens Homerus een onweerstaanbaar verlangen in zich droeg. Venus wees op de gouden diadeem van Juno, op de gouden helm die het hoofd van Athene sierde, waarin evenzeer geheime bekoorlijkheden verborgen waren. Ze verklaarde zich bereid de gordel af te leggen als ze een ander sieraad mocht opzoeken. Dit werd haar toegestaan en, nadat ze zich in de Skamander had gebaad, versierde ze haar hoofd met een rozenkrans uit de bosjes die aan de beek bloeiden. Toen de godinnen haar zagen waren ze zo verrukt van haar schoonheid dat ze haar de krans van het hoofd namen en de bloemen kusten, hem haar weer opzetten en, zonder de uitspraak van Paris af te wachten, zich verwijderden.
God van het stilzwijgen.
(349) De tweede zoon van Isis, Harpokrates, was zwak en teer, als het zinnebeeld van de zon in zijn winterstilstand. Hij houdt de wijsvinger van de rechterhand aan de mond, wat mogelijk de zwijgende of minder werkende kracht van de zon kan betekenen. Aan hem was de Persea (Mangifer)a geheiligd, wiens blad op een tong en wiens vrucht op een hart lijkt. Het zinnebeeldige ging verloren en de vinger, die op de mond gelegd was, maakte een diepere indruk op de wijsgerige Grieken zodat hij als god van het stilzwijgen, van de geheimen en van de verborgene krachten van de natuur aangenomen werd. Aan hem behoorde meer de witte roos.
Er zijn er die menen dat de frase Sub Rosa stamt van 477 v. Chr. Toen de Spartanen en Atheners met Xerxes in onderhandeling waren over de overgave van het Griekse rijk in de handen van die heerser. De ontmoeting werd gehouden bij een bos rozen naast de tempel van Minerva. Doordat die samenzwering met grote voorzichtigheid gehouden werd, werd het een gewoonte om zulke afspraken als “sub rosa” te betitelen en nog lang daarna hielden de Atheners rozen in hun haar als ze een vriend of kennis in vertrouwen wilden spreken. A. Munting; ‘Ze wordt ook noch daarboven bij de ouden tot een teken van stilzwijgendheid gebruik en alle kakelaars, snappers of die hun mond niet bedwingen kunnen en veel woorden maken voorgehouden, toegelegd of gepresenteerd zodat ze alzo hun tong inbinden en tot eigen voordeel leren zouden. Wat na zoveel verlopen eeuwen noch in deze onze tegenwoordige en bij de Nederlanders niet geheel in vergetelheid geraakt is wat voldoende bekend is. Want men schildert gewoonlijk boven de tafel een roos zodat al hetgeen daaronder, uit vrolijkheid, liberaal, openhartig, kortdurend of onbedacht of ook door haast en soms onder vrienden, vreemde, oude en jonge lieden gesproken of gedaan wordt, als ze een roemertje gedronken hebben, stil gehouden en niet buiten dat gezelschap verspreid wordt en vergeten wordt en niet in het geheugen blijft, want alles wat onder de roos geschiedt is, eer men uit elkaar gaat, wordt gewoonlijk gezegd.’ Het werd ook wel in de biechtstoel geplaatst.
De roos is de bloem van Venus of liefde. Cupido beval dat zijn zoetheid verborgen mocht blijven en gaf deze bloem als gift aan Harpokrates, de god der stilzwijgendheid of stilte. Zo zal Harpokrates de minnarijen van Venus niet verklappen onder het mom sub rosa. Dit is waarschijnlijk omdat de bloemblaadjes het hart van de roos volledig bedekken.
Omdat nu bij de overdadige maaltijden en gelagen de bedwelming natuurlijk was en het spreekwoord “in vino veritas” een zeker gevaar verried om het gehoorde door te vertellen lieten de Romeinen zich de roos door de ernstige Harpokrates, de god van het stilzwijgen, wijdden en maakte die tot het zinnebeeld van de geheimhouding. Als zodanig hing men bij gastmaaltijden een natuurlijke roos aan de zolder boven het midden van de tafel. Dit gebeurde bij raadsbesluiten over het welzijn als bij vrolijke tafelgesprekken. Het teken van de roos moest een herinnering zijn dat men niets mocht doorvertellen. Van deze gewoonte is waarschijnlijk het spreekwoord “Sub rosa dictum est”, het is onder de roos gezegd, afkomstig.
‘Al wat hier onder de roos geschiedt
Laat het aldaar en meld het niet!’
De roos werd het symbool van geheimen. Zo ook tot de 16de eeuw en in Engeland nog tot de vorige eeuw, iemand iets “sub rosa” mededelen was iemand iets in vertrouwen mededelen. Speciaal de witte roos is het symbool van vertrouwen en geheimhouding. Paus Hadrianus VI liet boven de deuren van zijn biechtstoel een roos in het lofwerk snijden. Onder de zegel van sub rosa, zwijgzaamheid, werd de roos aangebracht als symbool in conferentiezalen, kloosters en biechtstoelen.
Honderdbladige roos.
Homerus en Hesiodus noemen de morgenrood rozenrood, zelfs rozenvingerig, dit zijn vergelijkende betekenissen. Geurende planten werden gebruikt voor cosmetica. Aanvankelijk zal alleen de roep als iets onbestemd heerlijks uit de bloemenwereld beschreven zijn, de geur en vorm en tenslotte de plant zelf met zijn bloemen. Aphrodite zalft het lijk van Hector met rozen geurende olie. Homerus kende mogelijk wel de rozenolie maar niet de plant.
Herodotus 450 v. Chr. dacht dat de Phyrgische koning Midas de roos uit Azië naar Macedonië in 700 v. Chr. had gebracht. In de tuin van Midas groeiden ze met 60 of meer bloembladen. In die tuin werd Dionysos met rozenketenen vastgebonden. Dat Herodotus over zestig bladerige rozen sprak zal vermoedelijk zijn grond hebben in een oud Babylonisch getal.
Theophrastus, 285 v. Chr. kende soorten met 5‑12‑100 bloembladen: hekaton-phylla, vermoedelijk Rosa centifolia, L. (honderdbladig) (Dodonaeus) ‘Zo zijn de bloemen soms van vijf bladeren gemaakt, soms van twaalf, soms van twintig, soms ook van meer en, zo Theophrastus schrijft, omtrent de stad Philippi plag een soort van rozen geteeld te worden die daar van het gebergte Pangaeum gebracht wordt die honderd bladeren had en Hecatontaphyllon in het Grieks genoemd werd, dat is honderdblad, zulks als ook was die soort van rozen die in het landschap Campanië bij Napels in tijd van Plinius groeide en Centifolia genoemd werd’.
Duidelijke afbeeldingen waren er echter niet bij de oude Grieken of in nu onherkenbare vorm. Epicurus, zegt men, is de eerste geweest die een tuintje in de stad aanlegde om dagelijks een verse roos te plukken. Cyrene en Rhodos waren de eigenlijke rozentuinen van Griekenland en op hun munten stond een roos afgebeeld en daar had Aphrodite haar eigen tempel. Naar Griekenland kwam de bloem, met de naam, over Medië, Armenië, Phyrgië, Thracië en Macedonië. Het veld van Persephone lag vermoedelijk in Thracië en de naam van haar metgezel Rhodope, (roos) is gelijk de naam van het Thracische gebergte. De tuin van Midas, naar Herodotus 8,138, lag aan de voet van de Bermionberg in Macedonië.
Roos, een plant van de weide?
De bloem zelf verschijnt in een hymne bij Demeter, maar nog steeds in een vreemd fantasiebeeld. Proserpina speelt op de weide met haar vriendinnen en plukt rozen, Crocus, violen, iris, hyacinten en ook de narcis. De roos is geen plant van de ideale weide en met dorens bewapend, dus moeilijk te plukken, bloeit ook niet in het voorjaar zoals de anderen.
Rozenwonderen.
Opmerkelijk is ook dat de roos in gewone literatuur vrijwel altijd vurig rood is zoals de lelie maagdelijk wit. Zo zijn de rozen het symbool van zuivere liefde, de roos en de lelie zijn symbolen van bloed en melk, liefde en zuiverheid als de bloemen uit het Hooglied.
Rhodanthe, (roos) een vereerde Korinthische, wiens faam zo hoog steeg dat zelfs hooggeboren koningen haar liefhadden, trok zich voor haar aanbidders terug in de tempel van Diana. Daar werd ze zelfs niet met rust gelaten en werd de tempelrust verstoord. Diana veranderde haar in een roos die nog de blos draagt op haar fijne gezicht terwijl haar aanbidders gevormd werden tot dorens om haar edele delen te beschermen.
Kortom de roos was aan het godenrijk ontsproten en zo werd zij aan de eredienst van de goden gewijd. Hymen de god van het huwelijk, en Komos, de god van vrolijke gezelligheid en de genius van het leven, droegen rozenkransen op het hoofd. Aan de godin van de lente gaf men een roos in de hand en met rozen bekranst treedt Eros uit de poorten van de hemel zijn weg met rozen bestrooiend. Een rozenkrans met mirten doorvlochten droeg de bruid onder haar purperen sluier.
Met rozen versierde men de deurposten van het huis waarin een bruid was en met rozenbladen werd het bruidsbed bestrooid. Geliefden zonden elkaar rozenkransen of legden ze ‘s avonds op de drempel van de kamer der geliefde neer.
Dat de gelukkigen met rozen spreken of lachen is een spreekwijze die al bij de Grieken voorkomt. Ovidius verhaalt dat, als Chloris sprak, er rozen uit haar mond vielen. In een oud Duits epos, Apollonius van Tyrland, heet het:
“Hij kuste haar wel dertig uur”
Op haar rozen-lachende mond”.
Brak de rozenkrans, die iemand droeg in twee, dan zei men dat die verliefd was, ontkende die dan werd rozengodsspraak gevraagd. Men nam een rozenblad, verhaalt Theocritus en legde die met de holte op de duim en wijsvinger van de linkerhand en sloeg daarop met de rechter, sprong het blad met een slag uiteen dan was hij een ongelukkige minnaar, zonder enige hoop op wederliefde.
Met een krans van rozen versierd traden de jongelingen toe tot de raad der ouden. Anakreon zegt dat de toezending van een rozenkroon als uitnodiging voor een feest werd beschouwd. Bij plechtige handelingen zette men zich rozenkransen op. Bij vrolijke gelagen en dansen versierden rozenkransen het voorhoofd van de gasten. Ze verkoelden het hoofd, weerden de dronkenschap en genazen hoofdpijn. De terugkerende overwinnaar wierp men rozenkransen toe en de wagen van de veldheer was met rozen versierd. Rozenkransen aan de goden ten offer brengen of aan hun voeten te leggen behoorde tot hun verdienste, vooral werd de beeldzuil van Aphrodite daarmee versierd.
Niet zelden deden de op haar voorhoofd verwelkte rozen nog wonderen zoals uit volgende geschiedenis van Aspasia verhaald wordt. “Zij, de schoonste aller vrouwen had als kind een uitwas op haar wang, dicht bij de kin. Geen geneesheer kon er iets aan doen en het verdriet van zich zo mismaakt te zien bracht haar tot besluit te sterven, maar een droom bracht redding. De geliefde vogel van Aphrodite, een duif, verscheen haar in de gedaante van een maagd en gaf haar de raad de verwelkte rozenkransen van de beeldzuil af te nemen en de bladeren, fijngewreven, op de wang te leggen. Zij doet het en zie, de uitwas verdwijnt en zij wordt daarna het toonbeeld van vrouwelijke schoonheid in gans Griekenland”.
Van de wonderen der rozenkrans verhaalt ook de Romein Apuleius. De held van zijn roman, Lucius, wordt tot straf voor zijn losbandig leven in een ezel veranderd, een rozenkrans die hij toevallig vindt en opeet geeft hem zijn menselijke gedaante weer terug.
Doodsbloem.
Ook in de dood was de roos de schoonste liefdesgift die men aan de ontslapene wijdde. Met rozen en mirre zalfde -volgens Homerus- Aphrodite het lijk van Hektor toen Achilles dreigde zijn lijk als prooi aan de honden te geven. Ilias xxiii:
“Over dag en des nachts de stoutheid der honden bedwongen
Olie van rozen geplengd, en ‘t lichaam van Hector beveiligd”.
Anchises verlangde rozen om ze op het graf van zijn vriend te ontbladeren. Het graf van Sophocles was met rozen en klimop versierd. De Grieken droegen in de treurtijd rozen op de borst en voorhoofd als zinnebeeld van de korte duur van het leven dat even spoedig verwelkt als deze geurige bloem. Men schreef haar de macht toe om de overblijfsels voor vernietiging te bewaren, ook meende men dat haar geur de afgestorvenen aangenaam was. Als zinnebeeld van onsterfelijkheid had de roos de gedaante van een kogel die het volkomen in zich sluit, het begin en het einde verenigt en zo de eeuwigheid voorstelt. Daarom beeldde men ook een gesloten rozenknop op de graven af. Een Grieks spreekwoord duidde aldus haar vergankelijkheid aan: “zijt gij eenmaal een roos voorbij gegaan, zoek haar nooit weer op”.
De roos is, buiten zijn erotische associatie, vooral verbonden met de dood. Bijna overal vinden we de roos als doodsbloem en voor jongelui wordt vooral de witte roos gebruikt. In oude tijden werd verhaald dat rozen uit de graven van trouwe geliefden groeiden. Het oosters volksgeloof liet op de graven van geliefden rozen ontspruiten. Zo zingt Sadi:
“Wat wonder, als de roos uit ‘t stof tevoorschijn komt
Daar zij op ‘t graf van rozenwangen bloeit”.
Volgens een Noorse traditie zou op het graf van een maagd witte rozen groeien die alleen haar geliefde mag plukken. Een Zweedse legende verhaalt hoe 2 geliefden in hetzelfde graf werden begraven en dat uit ieders mond een roos groeide. Dit raakt een Roemeense ballade waar een jong meisje een roos had geplukt van het graf van haar geliefde en naar haar moeder bracht. Die laatste vertelde: “Dit is geen roos, het is de ziel van je geliefde”. Op het graf van onze Heer zouden rozen gegroeid hebben. De eerste is hoop, de tweede geduld, en de derde is de wil van God.
In Tristan en Isolde plant koning Mark op Tristans graf een wijnstok en op Isoldes graf een rozenstok. Beiden groeien zo ineen dat ze niet meer gescheiden konden worden. Het volk zegt “zij kussen elkaar omdat de liefde van de mens overgaat in stof dat op zijn graf bloeit”.
In een oud Deens volkslied “Age en Else” wordt verhaald dat een dode minnaar zijn geliefde beveelt te glimlachen opdat zijn kist met rozen gevuld moge worden in plaats van met geronnen bloeddruppels, teweeggebracht door haar tranen;
“Luister nu, mijn dierbare Aager
Bruidegom, al wat ‘k behoef
Is te weten hoe het gaat u
In uw still’ en sombre groef
Elken keer als gij verheugd zijt
En ‘t geluk uw hart vermooit
Wordt mijn stille graf met blaad’ren
Rozenbladeren getooid
Elken keer als lief, gij jammert
En uwe ziele tranen stort
Weet dan, dat mijn stille grafsteen
Vol van somb’ren bloedstroom wordt”.
Romeinen.
Haar tempels vielen echter in duigen en de Grieken delfden het onderspit zodat de roos nu Rome sierde. Terwijl de roos in Griekenland een aan de goden gewijd symbool van liefde en schoonheid was en voor de mensen de uitdrukking van blijde levenslust waar de jeugd zich mee omkranste, werd het voor de Romeinen het symbool van strenge zeden, een beloning van ernstige daden.
In de tijd van Plautus was “mea rosea” een vleiende toespraak, Cicero daartegen gebruikte de roos alleen daar waar hij een weelderig leven wilde aanduiden.
De roos stond ten tijde van de republiek onder toezicht. Men deelde de rozenkrans uit ten teken van waardering en verdienste, evenals een ridderorde. In oude tijden mocht alleen een waardig hoofd met een rozenkrans versierd worden. Toen dus Marcus Tullius aan zijn soldaten na een lichte dienst de krans om het hoofd toestond ontving hij van Cato een ernstige berisping. In tijden van gevaar voor de staat mocht niemand een rozenkrans dragen. Men vond de Grieken slappelingen omdat hun jongelui al in de voormiddag met een rozenkrans op liepen. Een geldwisselaar die tijdens de tweede Punische oorlog met een rozenkrans op het hoofd verscheen werd op bevel van de senaat in de gevangenis geworpen.
Aelianus verhaalt dat de krijgslieden, voor ze ten strijde trokken, zich in plaats van een helm, een rozenkrans opzetten om hun moed aan te duiden. Ook Scipio Africanus gaf toestemming aan de soldaten van het achtste legioen die het vijandelijke leger het eerst hadden bestormd, dat ze bij de feestelijke intocht rozenkransen in de hand mochten dragen, ja dat ze tot een blijvende herinnering het beeld op hun schild mochten voeren.
Voor de oude Romeinen was de roos een gewijd voorwerp. Zij hadden een bepaalde dag waarop het rozenfeest voor de gestorven gevierd werd. Die heette rosalia, en de dag Dies rosationis. Die dag werd op verschillende plaatsen en op verschillende tijden gevierd (19 april 7 mei, 11 mei, en 19 juni) De Romeinen hechtten grote waarde aan de versiering van hun graf met rozen en menig testament of legaat werd aangewezen om jaarlijks de graven met rozen te versieren. “Donavit sub hac conditione, ut quotannis rosas ad monumentum deferant”.
Ze geloofden dat de witte en hoogrode bloemen de doden aangenaam waren. Het was een schande wanneer er op een graf distels en doornen groeiden, daaruit bleek dat er een gehaat en veracht mens rustte. De halve aarde hadden zij onderworpen en onmetelijke schatten vergaard. Maar eerbiedig vierde men nog de sacra floriala.
Volgens Plinius hadden de goden zelf de Romeinen tot het “tweede licht” voor de mensheid bestemd en wilde zij als zodanig heersen. Zo versierde men de vorsten en veldheren bij de plechtige intochten in hun stad.
Romeinse overdaad.
Toen de zeden ontaardden en toen overdaad en ongebondenheid hun leven beheersten, daalde de roos af tot zinnebeeld van de zonden en werd een weeldeartikel waar geen prijs te hoog voor leek.
De roos verspreidde nog zijn geuren ten tijde van Augustus. Na zijn dood wierp woeste zinlijkheid haar brede schaduwen over Rome. De roos werd vernederd om tot lage lusten te dienen. Vanaf die tijd hebben Eros en rozen samen liefde, verlangen en schoonheid gesymboliseerd.
In plaats van het beeld van Venus Urania bekranste men het beeld van Venus Vulgivaga met deze bloemen. De weelde die men sindsdien met de roos bedreef, ging hand in hand met andere uitspattingen van het Romeinse leven.
De beruchte Verres bediende zich op zijn reizen van een draagstoel, waarin hij neerlag op een met rozenbladeren gevulde matras, rozenkransen omgaven zijn hoofd en hals en zijn hoofdkussen bestond uit een met rozenbladeren gevuld net.
De eetzaal van Nero was beroemd om zijn kunstige bouworde, de zolder en de wanden draaiden door middel van een machine rondom de tafel en stelden beurtelings de vier jaargetijden voor, waarbij, in plaats van regen of hagel, ontzettende hoeveelheden rozenbladen op de gasten neerdaalde. Suetonius zegt dat de tiran voor een enkele avondmaaltijd niet minder dan 50 000 gulden besteedde. Hij voegt erbij dat, wanneer keizer Nero zich hier of daar als gast liet aanmelden, de gastheer verplicht was in zijn woning alle fonteinen met rozenwater te vullen.
Hij liet zelfs rozen uit Egypte halen en gaf eens voor een feestmaal in Baial voor 4 000 000 sestertiën aan rozen uit, waarbij rozen als regen op de gasten neerdaalden, wat later nog door een hoveling vele malen overtroffen werd. De gasten waadden kniediep in rozenbladen, rustten in rozen en dekens en kussen waren met rozen en leliebladeren gevuld, rozenbladeren daalden over hen neer. Bij het gastmaal in Heliogabal zouden meerdere gasten gestikt zijn omdat ze zich niet uit de dichte en geurende rozenregen konden werken, dit tot vreugde van de gastheer. Hij baadde zich slechts in wijn die door rozen werd gefiltreerd, ook de openbare baden liet hij met rozenwijn vullen, nadat ze gebruikt waren mocht het volk de wijn uitdrinken. Niet alleen bij vrolijke maaltijden, ook bij pleziertochten op het water was de baan waar de disgenoten doorvoeren met rozen bestrooid en zo was op een feest bij Luciner de hele oppervlakte met rozen bedekt.
Van de Sybariet Smindyrides vertelde men dat hij eens niet had kunnen slapen omdat een rozenblad op zijn leger dubbel gevouwen was, vergelijk het sprookje de prinses op de erwt.
Oud en jong droegen rozenkransen bij het eten en dans. Geliefden zond men rozen, de slaven die de gerechten aangaven, de wijnschenker, de fluitist, de muzikanten, danseressen, allen droegen rozenkransen. De drinkschalen waren met rozen bekranst en men deed ze in wijn als men op de vriend zijn gezondheid dronk, zo ook het eten.
A. Munting; ‘Deze bezienswaardige bloem is zowel door zijn bevallige kleur als aangename reuk in oude tijden van iedereen en niet minder dan in deze onze eeuw hooggeacht en in waarde gehouden geweest. Want ze wordt in een algemene blijdschap voor de wagens der koningen los of in kronen gevlochten en gestrooid, gelijk daarvan Stesichorus gedenkt.
Doch niet alleen in het algemeen, maar ook in private maaltijden en bijeenkomsten plag men hiervan mooie kronen te vlechten en alle gasten daarmee te versieren zoals daarvan bij Marcus Tullius te lezen is.
Daarboven worden ze ook vanwege hun tedere zachtheid van koningen en allen die koninklijk leefden zeer begeerd omdat ze daarmee de kussens vullen lieten omdat ze daarop gemakkelijk alzo konden zitten en mochten rusten welk gebruik bij de koningen van Bithye als ze in hun wagens rijden zeer algemeen geweest is.
Waaruit later volgde dat ze deze (zacht, teder en week zoals het vrouwelijk geslacht is) de Godin Venus toegeëigend en gewillig opgeofferd hebben. Want ze gebruikten haar niet alleen, onder andere, in hun hoogste Godsdienst, maar ook in hun hoogste lust omdat ze daarin gemakkelijk liggen het begeren van hun kietelende natuur wellustig voldeden waarin ze vergenoegt het grootste vermaak van de wereld namen.’
Rozenpudding.
De geur en schoonheid was weldra niet meer voldoende, ook de keel moest dienen als middel van genot. Zo speelde weldra de rozenpudding een grote rol. Het kookboek van de slemper Apicius bevat het volgende recept: “Neem gezuiverde rozenbladen, snij het witte aan de onderkant af en maak ze fijn in een mortier terwijl je er een pikante saus overheen giet. Pers de rozenbrij door een zeef, neem vier kalfhersens, die goed gezuiverd zijn, strooi een weinig gestoten peper en zout op en roer het rozensap, met 8 eieren en een 1 ½ glas goede wijn, een glas sekt en enige lepels van de beste olie doorheen. Besmeer dan een vorm rijkelijk met olie, doe er alles in en laat dit in een oven bakken.’
Romeins gebruik.
De Romeinen gebruikten bloememblemen op de versierde arabesken die ze op sommige gebouwen schilderden. Die rozen zijn nu onherkenbaar voor de moderne rozenliefhebber. Daar waren ook kooplieden die zich alleen op de handel toelegden en rosarii werden genoemd. Landmeisjes dreven handel in het klein, ook voor kransvlechters was in Rome veel te verdienen. Er was een bijzondere bloemenmarkt waar kransen gereedlagen. De eerste kransenvlechtster van de oudheid was Glycera uit Sycon. Ze werd door het beeld dat haar minnaar Pausias van haar maakte zo beroemd dat Lucullus 3600 gulden betaalde voor een kopie.
Er waren handelaars die alleen maar in rozen handelden en tuinieren die een specialiteit hadden van bevruchten en kweken. Ze kenden ook de kunst van het oculeren. Reeds de Phoeniciërs kenden deze bewerking en brachten die in praktijk en van hen zouden de Carthagers en de Grieken het geleerd hebben, Theophrastus, Xenophon en Aristoteles spraken erover.
Kinderen waren gewend om een roos te planten als hun ouders van een lange reis terugkwamen. Soldaten planten er een als ze van een oorlog terug keerden. Het was een gewoonte in de Romeinse weelde om in hun wilsbeschikkingen te voorzien dat hun tomben versierd werden met bloemen. We lezen van een die hoeveelheid geld naliet om drie mirten en drie rozen boven zijn as te planten op elke verjaardag van zijn dood. Deze as werd met wijn, wierook en rozenbladen besprenkeld, voordat dit in de urn ging. Op het rozenfeest, 23 mei, werden de urnen versierd door overblijvende familieleden. Volgens Tacticus was het slagveld van Bedriacum bestrooid met laurier- en rozenbladen. Dit jaarlijkse feest eindigde met een banket waarbij iedereen rozen ontving die hij op de tombe van zijn meest dierbare plaatste. Zo gewoon was de gewoonte om rozen over de graven te strooien dat in sommige delen van Zwitserland de begraafplaats nog vaak rozentuin wordt genoemd.
Tal van rozentuinen en plantsoenen van reusachtige omvang werden aangelegd. Er was meer ruimte bestemd voor rozen- dan voor groenteteelt. Omdat de Romeinen voor hun schoonheidsgebruik veel rozenolie gebruikten, dat zesmaal tegen goud opwoog, moesten vele landerijen die daarvoor moestuin waren, met rozen beplant worden. Klagen hielp niet, het volk hongerde maar de grote heren namen de akkers van de boeren af om er rozen op te kweken. Meerdere schrijvers merkten op dat het vruchtbare land met bloementuinen aangelegd werden en al gauw werd er een waterverbruik bij rozen bedreven die ons nog Amerikaans aandoet. Martialis roept uit: “zendt ons koren, o Egyptenaren, wij zullen u daarvoor rozen zenden.”
In de winter werden rozen met scheepsladingen uit Egypte en Nieuw Carthago gehaald. Het is mogelijk dat ze al middelen kenden om in de winter rozen en leliën zelf te kweken. Seneca bericht dat rozen en leliën in de winter niet uit N. Afrika kwamen maar in aparte ruimtes opgekweekt werden. Winterrozen die geforceerd werden golden voor mirakels bij Virgilius en Ovidius. Plinius en Theophrastus geven uitvoerige beschrijvingen hoe te kweken en rozentuinen aanleggen om ze ook in de winter te laten bloeien. Beiden raden aan ze met lauw water te begieten.
In die tijd was Paestum, nu Pesti, het centrum van de rozenhandel. Virgilius noemde de tweekleurige Rose van Paestum. In de beroemde rozentuin van Paestum moeten Damascener rozen gestaan hebben, dit was in de oudheid de enige tweekleurige soort. Met de centifolia en de gevulde gele zijn deze drie oeroude cultuurrozen waarschijnlijk de oervormen van de tuinrozen in Europa geweest.
Plinius noemde al 12 soorten met minstens 30 toepassingen, medicinaal, cosmetische en bijgelovige gebruiken.
Orgiën.
Alles wijst erop dat de rozentuinen (rosalia) met de zeden waren verbonden. In samenhang met de feestelijkheden, die met rozenfeesten plaats vonden, werd de rozentuin tot verzamel- en speelplaats. Laat Hellinistische dichters begonnen de rozen met wellust en verwerping te vergelijken. De dichter Vulgentius verhaalt: “De Rozen worden rood en steken als de begeerden en worden rood door het voorwerp van schaamteloosheid en steken met de stekel der zonde”. Bij de Romein Plautus heet de bloem al rosa mea rosa, een liefkozende taal en net als bij Cleopatra werden ze in liefde en liefdesgenot gebruikt. In de minnezanger tijd, toen de roos het zinnebeeld voor de liefde betekende, werden plaats- en veldnamen naar deze bloem genoemd. (rosenmuhlen, rozentuinen) Later zonk de rozensymboliek tot grof zinnelijke af en “in de rozen gaan” was een verhulde uitdrukking voor geslachtsverkeer. De rozentuinen, -winkels waren vaak verdorven plaatsen. De roos stond in de middeleeuwen vooral voor de vrouw, wat verder voerde over de liefde van de vrouw heen tot wellust, vergelijk Goethes „Sah ein Knab ein Röslein stehen“ = „zag een knaap een meisje/vrouw staan“ of de vakterm voor ontmaagding, Defloration, van Latijn flor; bloem.
De rozenkrans is uitdaging en overwinningsprijs ineen. Het meisje geeft, als teken van haar beantwoorde liefde, aan de ridder die om haar gestreden heeft, een roos. In de rozentuinen hebben wedstrijden plaats en daar verwacht de ridder zijn geliefde in het stille avonduur. In het dertiende eeuwse gedicht “de Roman de la Rose” van Guillaume de Lorrin staat de roos in de tuin van de wereldlijke liefde, een tuin die omsloten is om haat, afgunst en hebzucht buiten te sluiten. Maar op het eind schildert de dichter toch een gevaar: “Hier wordt de mens opgejaagd door zijn god, de god van de hartstocht, als een dier en hier is de fontein in het midden, de bron van liefde die zowel aanbeden als gevreesd wordt, hier gaan de rozen open en vallen af.” De Franse “Roman de la Rose” is geen roman in de huidige betekenis van het woord. De Franse “roman” betekent oorspronkelijk “verhaal in het Romaans”, dus in de volkstaal en dat in tegenstelling met het geleerde Latijn. De “Roman van de Roos” is een ridderlijke allegorie, waarin de roos de geliefde verbeeldt die ondanks alle moeilijkheden door de minnaar wordt veroverd.
Ridders droegen geborduurde rozen als een teken dat hoffelijkheid moed zou vergezellen en dat schoonheid de beloning is van dapperheid.
In middeleeuwen droegen vrouwen, als ze gingen trouwen, hoofddeksels van rozen. In Frankrijk gooide een bruid op de morgen van haar trouwdag enige bloembladen in het water met de woorden: “Rose de ma jeunesse ne quitte pas ma vieillesse” en in Engeland behoorde de schuchtere rosé roos tot de zoet geurende bloemen die de bruidssuite sierden.
Een honderd jaar geleden gaven sensuele associaties aan prostituees in de Provence de naam roses. De roos is het symbool van liefde en wordt zo door minnaars gegeven.
Verval.
Bij het vervallen van het ridderschap, het ophouden van de kruistochten, die zo’n vrij spel aan de verbeelding van de zangers gegeven hadden, kwam ook voor de veelgeroemde roos die honderden minneliederen met haar geuren had doortrokken, een treurige tijd. De romantische geestdrift moest wijken voor ruwere elementen en ze verdween bijna uit de poëzie. De roos werd verstoten en een zwerveling op aarde. Alleen in kloostertuinen vond de verstoteling nog beschermers.
De liefde voor de “koningin der bloemen” begeleidde de Romeinse veroveraars in de door hen onderworpen gebieden naar de andere zijde van de Alpen, Frankrijk, Duitsland en Engeland. Benedictijner monniken brachten de plant over de Alpen, mogelijk eerst naar Engeland van waaruit de roos door Bonifatius naar Duitsland ingevoerd werd. De roos werd in de meeste kloostertuinen gekweekt voor medicinaal gebruik en op de vloeren verspreid voor de geur. Daar was het een veel bewonderenswaardige sier van de Benedictijnerkloosters, maar ook de vorsten namen de roos al gauw op en er ontstonden rozentuinen waarin feesten gehouden werden.
Karel de Grote beval de aanbouw aan in zijn „Capitulare de villis vel curtis imperialibus’uit 784; “Volumus quod in hortos omnes herbas habeant id est 1’ Lilium, 2 ‘Rosas’. “We willen dat in de tuin de volgende gewassen geplant worden, 1 Lelies, 2 Rozen”. Dit was niet voor sier, het waren medische planten, waarschijnlijk Rosa canina. De haagroos bevat veel vitamine C. en is eeuwenlang het middel geweest tegen scheurbuik. In Capitulare de villis werd aanbouw van rosas aanbevolen, in de beide Karolingische tuininventarissen was echter geen roos te bespeuren. Daarentegen is er in het klooster St. Gallen weer een bloembed ingeruimd met rosas. Walahfried Strabo prees de roos, in zijn in 825 gevestigde hortus in het klooster van Reichenau, als flos florum aan in een ganse rij verzen vol begeestering. De H. Hildegard gebruikte de roos, deels naar het voorbeeld van de ouden, tegen bloedaandrang in de ogen en tegen longen, maag- en leverklachten. Albertus Magnus beschreef als eerste op goede wijze een witte roos. In de 13de eeuw waren er volgens Albertus Magnus, Rosa alba, Rosa rubiginosa, Rosa arvensis en var Rosa canina en beschreef dus voor de eerste keer een witte roos. Nieuwe soorten ontstonden alleen door spontane mutatie, natuurlijke kruisingen en door selectie. Dieprode en gele zijn er pas na de ontdekkingstochten in de 16de eeuw naar Azië gekomen.
Bij Clusius kan men horen hoe ver het verval gekomen was. Hij vermeldt in 1559 als iets bijzonders dat er in Holland ook centifolien zijn. Hij voegt eraan toe dat hij ze ook te Frankfort an Main bij enkele voorname edellieden gezien heeft. Pas in de 16de eeuw begint de roos weer te klinken in Duitse zangkoren in vrolijk ruisende liederen.
Christelijke ontwikkeling.
De eerste Christenen hebben rozen en leliën verafschuwd als heidense bloemen. De rozentuinen van Paestum zouden door een ijverige christenpriester vernield zijn omdat die als een symbool van overdaad en zonde gold. Met vele andere dingen verwierpen ze ook de rozendienst. Ze duldden geen rozen op de graven van hun geliefden. Tertullianus schreef een scherpe verhandeling over rozenkransen; Clemens van Alexandrië achtte het zonde een krans van rozen te dragen omdat de Heiland een doornenkroon gedragen had.
Maar spoedig begon men er anders over te denken, de doorn van de roos was toch een eigenaardig zinnebeeld van Christus lijden. Vrome mannen noemden daarom de roos een bloem van het paradijs. Zo kwam ze niet alleen in eer maar kreeg door het christendom een nieuwe glans. Zo werd de roos toch al gauw een teken van reine onschuld en goddelijke liefde.
In het Christendom was deze bloem eerst ook het symbool van luxe, verdorvenheid en overdaad en werd, behalve in de kloostertuinen, weinig gebruikt. In die periode van verdoemenis werden de meeste boeken van het N.T. geschreven. Door slechte vertaling is er geen woord dat naar de roos verwijst, behalve in de Apocriefe geschriften Die boeken zijn in Griekse tijd geschreven en zo zou de roos eerder bij de Grieken bekend zijn geweest dan bij de Hebreeërs. De roos is geen Semitische cultuurplant. Het woord voor bloem en roos is gelijk in verscheidene oude talen.
Moldenke vermeldt dat de roos door de oudere schrijvers en rabbijnen verkeerd vertaald is. De naam voor de roos is in het enkelvoud Shoshanot, meervoud Shoshanah, wat op Shushan gelijkt. Als een van de nieuwere bloemen zou de roos wel bij Jezus Sirach 50:6/7 kunnen voorkomen. Rosa phoenicia (uit Phoenicie) kan voorkomen in 2 Esdras 2:19. Zoals daar de tekst weergeeft houdt deze roos van hoogte, buiten de Libanon groeien er weinig rozen.
Luther heeft het Hebreeuwse woord verkeerd met rozen overgezet, de roos is pas veel later in Israël gekomen. De wilde roos als bloem heeft 5 bloembladen. De Hebreeuwse naam shushan is afgeleid van sjeesj, dit is 6, de bloem zou zo 6 bloembladen moeten hebben, bijvoorbeeld een lelieachtige (zie Lilium)
Ook is de roos van de oudheid moeilijk te determineren, de roos is nogal veranderlijk geweest, de lelie is altijd hetzelfde gebleven zodat bij zijn afbeeldingen geen twijfels bestaan.
Rozenolie bekend als Attar of Athar is afkomstig van Rosa damascena. Deze naam voor een stad komt volgens Reisbeschrijvingen meerdere malen voor. (Num. 32:3/34, Jozua 16:5)
Maria’s roos.
Pas in de 5‑6de eeuw kwam de roos weer in de gunst. Ten tijde van Paus Innocentius, 401‑417, werd de roos als symbool van goddelijkheid aanvaard. In die tijd begint ook een aantal verhalen van heiligen, waarin de roos voorkomt, te verschijnen.
Eerst de vroegchristelijke kunst en dichting gaf de roos zijn schoonheid en reinheid terug en zoals de lelie de onberoerde reinheid werd, zo werd de roos het liefhebbende hart van de Moeder Gods.
Het gebruik van de roos tot aanduiding van een mysterie is uit de Oosterse in de westerse eredienst overgegaan. Net zoals de roos het zinnebeeld was van de vijf verborgenheden van Allah, zo werd die ook van het mysterie van de onbevlekte Moeder Gods en de geboorte van haar Goddelijke Zoon. Hoewel de Maria-eredienst eerst in de 6de eeuw begon werd de roos veel vroeger als de liefelijke bloem uit Jesse’ s stam beschouwd waaruit de Heiland en zijn Goddelijke Moeder zijn voortgekomen. Daarom werden zij hun beider zinnebeeld en heet Maria in de Lauretanische litanie de geheimzinnige roos of geestelijke roos.
In de middeleeuwen werd het weer het symbool van liefde, schoonheid en vreugde. Rosa centifolia is de ware paradijsroos met honderd geurige bloembladen, het zinnebeeld van de honderdvoudige deugden (beoefend in liefde) en zich slingerend om het kruis van onze Goddelijke Zaligmaker die haar balsemgeur verspreidt. De wonden van de doornenkroon van Christus. De rode werd het symbool van martelaarschap en de witte van maagdelijke reinheid. Opmerkelijk is dat de rode rozen, volgens het mythische verhaal uit het bloed van Venus voortgekomen, altijd de smarten van Maria betekenen.
De roos, de koningin der bloemen, de bevalligste en geurigste onder de bloemen wordt als een zinnebeeld gehouden voor de aanminnigste der vrouwen die de verkwikking van haar genade door de wereld verspreid. Maria werd met de roos gesymboliseerd, Rosa mystica, de geheimzinnige roos, waarbij de teksten van Jezus Sirach, 24:19, 39:17, 50:7, op haar werden toegepast. De schoonste van de bloemen, de schoonste onder de vrouwen, de koningin van de bloemen, de koningin van de hemel, onverwelkbare roos, vlekkeloze roos, paradijsroos, lenteroos, bloem der genade etc. In vele liederen wordt Maria als wonderbare roos bezongen: “er is een roos ontsprongen of roos, o schone roos, in de schoot van heilige Anna”. Een van de namen van Maria is in Italiaans, Santa Maria della Rosa.
Naar de heilige Dominicus vlocht de aartsengel Gabriel uit 150 hemelse rozen drie kransen voor Maria, de ene krans uit witte rozen duiden op haar vreugde, de tweede uit rode rozen op haar smarten en de derde uit gouden rozen op haar glorie. Naar dit voorbeeld plachten de oud Duitse schilders dit na te volgen en schilderden de geestelijke roos, met het kind, door drie rozenkransen omgeven af. In die kransen komen niet meer dan 5 of 7 rozen voor, vanwege bovengenoemde betekenis.
In de kerk te Weilhem, Schwaben, bevindt zich de beroemdste van die schilderijen. Een andere, “Maria in de rozenhaag” van Maarten Schongauer te Colmar wordt eveneens geroemd.
Walafrid Strabo, een monnik die tussen 809 en 849 leefde, schreef in zijn Hortulus dat de roos Christus dood symboliseerde: “Hij gaf zijn kleur, stervende, aan de roos en aan de lelie gaf hij de zuiverheid van zijn leven”.
Rozenkrans.
De verering bereikte zijn hoogtepunt in een krans van rozenblaadjes waarin het Ave Maria geregeld herhaald werd, de rozenkrans, in het Latijn Rosarium. Rozen hadden in de middeleeuwen een grote religieuze betekenis en de eerste rozenkransen waren gemaakt van gestampte rozenbladen in knop en dan een draad erin. Die gaven een heerlijke geur af als ze in een warme hand werden gepakt. Het is een schone en dichterlijke vergelijking van een gebed bij een roos die door een engel uit de hand van een mens wordt ontvangen en ten hemel wordt gedragen. Gregorius van Naziane, 3de eeuw, was de eerste die een krans van gebeden vervaardigde ter ere van Maria en aldus de echte bloemenkrans voor een geestelijke verving. Brigitta van Ierland, 5de eeuw, nam, om het geheugen te helpen, het bidsnoer aan en stelde in plaats van Gregorius speciale gebeden het Ave Maria en paternoster in. Dominicus, 13de eeuw ijverde voor de verspreiding van de rozenkrans en zijn monniken en de Dominicanen brachten het gebruik overal in zwang.
Volgens anderen zouden de kralen de vruchten van de hondsroos geweest zijn die door de bidders als rozen gesymboliseerd werden. Waarom hij die naam gekregen heeft is moeilijk te zeggen. Het schijnt dat die krans uit het oosten afkomstig is want de Aziatische volken gebruiken ook zo’n snoer voor hun gebeden en noemen die evenzo. De kogeltjes of pareltjes zijn bij hen gewoonlijk gemaakt van de heilige aarde uit Mekka of Medina, terwijl vele katholieke rozenkransen, Engels rosary en Duitse Rosenkrantz inderdaad uit parels bestaan die van gedroogde rozenbladen en gom zijn gemaakt. Mogelijk is de naam slechts een verkeerde vertaling van het onbegrepen oosterse woord “Achschmala’: bessensnoer”. De 15 grote kralen vertegenwoordigen de pater nosters en de 150 kleinere staan voor Ave Maria’s. Boeddhisten gebruiken een snoer van 108 kralen want ze hebben honderd en acht zonden. Rozenkransen worden overal in verwerkt, afbeeldingen standbeelden, soms op het hoofd, soms als teken van geestelijke hoedanigheid en sociaal gevoel. Het ging zo ver dat men het verplanten van een roos een rozenkrans om de wortels bond.
In de dertiende eeuw had Londen al mensen die ze paternosters noemden wiens werk het was het de draden te doorsteken van materialen die voor geestelijke zaken bestemd waren. Die mensen leefden en werkten in Paternoster Lane dicht bij St. Paul.
Ontstaan van de rozenkrans.
Maria was eens in ‘t paradijs met het kindeke Jezus en de H. Johannes. Ze was in heilige samenspraak met de profeet Elias en om haar geurden de lieve rozenstruiken. Weldra was haar geest verrukt en verdwaald door het aanschouwen van hemelse dingen. Onderwijl stoeiden Jezus en Johannes in de heerlijke tuin, speelden met elkaar en plukten bloemen. Engelen, die de minste wenk van Jezus uitvoerden, volgden hen. Daar gebood de Heiland rozen te breken, witte, rode en gele en ze met leliën te leggen in gouden korven. Uit honderd en vijftig rozen moesten zij een krans vlechten, op die wijze dat er na elk tiental rozen een lelie werd tussen geschoven. Dat werd gedaan met de vijftig witte, de vijftig roden en de vijftig gele rozen. Jezus en Johannis staken een handje toe. Toen gingen ze allen naar Maria die op de oever van een heldere vloed zat. En Jezus plaatste op haar hoofd de ene bloemenkroon na de ander. Het gelaat van Maria bloosde als een schone roos van aandoening en vreugde. Driemaal nam zij de kransen van haar hoofd en zette ze op die van haar zoon. Maar driemaal plaatste Jezus ze weer op het hoofd van zijn moeder. Toen vlijde ze Jezus weer op haar schoot; Johannis knielde voor beiden en de schaar engelen zongen “Rosa mystica, Geestelijke roos’.
Magna Mater Maria.
Maria verscheen dan ook met rozen bij Maria te Guadeloupe en in Fatima en is omcirkeld met een rozendamastkrans in Lourdes. In processie ter ere van haar liepen de vereerders op rozenbladen. Veelal geeft men Maria hierbij een ruime mantel, de mantel der liefde waarmee zij de gelovigen bedekt.
De originele rode rozen zouden wit gewassen zijn door de tranen van Maria Magdalena, oude rode rozen worden dan ook veeltijds vaal op haar verjaardag, St. Magdalena’ s dag is op 20 juli.
Religieuze schrijvers kwamen nu tot de oorsprong van de rozen, net als de Grieken en Romeinen, maar nu met Maria. Maria, die zonder zonden is, wordt afgebeeld met doornloze rozen. De originele roos zou dan ook zonder doornen zijn geweest, als een verwijzing naar de tijd van voor de zondeval. Dit geloof onderschrijft Milton als hij de bloem in de tuin van Eden plaatst: “flowers of all hue and without thorn the rose”.
Alle heidense vereringen gingen op Maria over zodat Isodorius van Pelusium, 440 na Chr., sprak dat er meer onderscheid moest zijn tussen de Magna Mater der heidenen en onze Magna Mater Maria.
Sage.
Sir John Mandeville bezocht Bethlehem in de 14de eeuw.; ‘En tussen deze kerk en de stad staat campus floridus, dat is te zeggen: bloeiend veld en is bloeiend veld geheten omdat een jonkvrouw een maagd was en met onrecht beschuldigd omdat ze onkuisheid zou hebben gedaan en men zou haar verbrand hebben in deze plaats daar nu het bloeiende veld staat en het was er zo na zodat de dorens ontstoken waren en deze maagd deed haar bidden tot God met haar hart en verzuchtte dat God het wou openbaar maken en kond aan alle mensen dat ze van dit ding niet misdadig was. En op de hoop, die ze tot God had, ging ze in het vuur en dat vuur bluste gelijk en de dorens en brand, die brandend waren en vurig, werden rode rozen en die nog niet ontstoken en branden werden witte rozen en vol geladen met rozen en dit waren de eerste rozen en rozelaars die men nooit gezien had, dan op die dag. En alzo werd die jonkvrouw verlost met de gratie Gods en daarom is die plaats geheten bloeiend veld want het was geheel vol van bloeiende rozen’.
De omstanders waren verbaasd en noemden de plaats Floridus: of het veld dat bloeit, want het was vol met rozen. Omdat het meisje gered was door God werd de roos het symbool van Christelijke martelaarschap.
Rozenheiligen.
Meer heilige vrouwen werden geassocieerd met de roos als St. Dorothy en St. Elisabeth van Hongarije.
H. Elisabeth van Hongarije stond bekend om haar liefdadigheid. Ze komt in veel legenden voor als de sagen rond Wartburg waar schilderijen te zien zijn over haar barmhartigheid. Ze is ook een van de hoofdfiguren uit Wagners opera. Ze had de gewoonte, in eigen persoon en heimelijk, geld en voedsel aan de armen te dragen. Haar man die vroom was en zijn gemalin oprecht beminde en zich niet liet storen aan sommige kwade raadgevers, had haar meerdere malen ontraden om met guur weer haar gezondheid aldus in de waagschaal te stellen. Ze moet niet langs het steile pad gaan dat nu nog bekend staat als ‘Kniebreker’. Op een vroeger morgen ging ze toch weer langs de kniebreker en in een korf droeg ze brood, vlees en eieren voor de armen. Daar ontmoette ze haar man. ‘Wat draag je daar?’ Ze hief haar mantel en toonde de korf, hij was gevuld met mooie witte rozen. De landgraaf was verbaasd, het was nog lang geen rozentijd. Boven het hoofd van Elisabeth zweefde een lichtgevend kruis. Hij sprak haar minzaam toe; ‘vervolg uw weg Elisabeth’ en hij nam een van de wonderbare rozen die hij zijn hele leven heeft bewaard. Thans kweekt men nog vele rozen in Thüringen, namelijk op de oude Wartburg en bij de kerk van Marburg, ter er van de goede Elisabeth.
H. Elisabeth van Portugal (familie van en genoemd naar de vorige) was buiten de weet van haar lichtvaardige en jaloerse man zeer mild tegen de armen. Op zekere tijd had de heilige koningin in haar rok een zekere som geld gebonden om aan de armen te geven. Ze kwam haar man tegen die haar vroeg wat ze droeg. Ze antwoordde dat het rozen waren, hoewel het buiten de tijd van rozen was. De koning keek ernaar en zag dat het rozen waren en daarom schildert men de koningin met dit mirakel af. Een vrijwel gelijk verhaal is erbij van Elisabeth van Hongarije.
Thomas Cantipratensis vertelt de volgende legende: De man van H. Ada van Belomyer was eens uitgegaan en zou lang wegblijven. Toen gebeurde het dat een melaatse, moe en afgemat, voor de deur van het slot neerviel en om rust vroeg. De medelijdende Ada nam hem op en vond geen zachter bed dan die van haar man en daarin liet ze de zieke neerleggen. Nauwelijks was dit gebeurd of haar man kwam thuis en wou in zijn slaapvertrek. Daarover schrok Ada erg, toen geloofde haar echtgenoot dat zij in de kamer een andere man had verborgen. Woedend brak hij de deur open en vond, alhoewel het winter was, het gehele bed met geurige rozen bestrooid
H. Rosa van Viterbo. Het wonder van de rozen dat bij Elisabeth gebeurde, zien we ook bij haar. In een hongersnood bracht ze brood naar de armen en kwam haar vrekkige vader tegen. Die vroeg haar wat ze bij zich had, ‘rozen’, zei ze. Ze deed de voorschoot open en zie, het waren rozen. Nauwelijks had de vrek zich omgekeerd of het waren weer broden.
De heilige Rosa van Lima wierp rozen in de lucht om ze god aan te bieden. Daar vormden de rozen een kruis, een teken dat god de gave aangenomen had. De rooskleurige lelie werd ook wel Roos van Lima geroemd. Het Florilegium schrijft: “Gelijk de roos in zoetheid al de andere bloemen overtreft en al hun kleuren en krachten bevat, zo overtreft Rosa van Lima al de andere maagden door de geur haar hemelse deugden. Haar kuisheid is zo rein als de witte lelie en haar liefde verkwikt het alom, gelijk de roos wier reuk men ruikt voor men ze ziet.
Naar de legende leidde de H. Dominicus hij een zeer streng leven. Op een dag wentelde hij zich in doornen. Rozen ontsproten op deze stekelige planten.
Het lichaam van de H. Theresia verspreidde na de dood de geur van rozen, leliën en jasmijn.
Ludavicus, bisschop van Toulouse, overleden 1297, werd met een roos afgebeeld. Na zijn dood ontsproot uit zijn mond een geurige roos.
De H. Lodewijk, bisschop van Toulouse en neef van de koning, wordt meestal met een roos afgebeeld. Men zegt dat na zijn dood een roos uit zijn mond ontsproot.
De heiligen Acislus en Victoria geeft men de roos in hun hand omdat op hun feestdag rozen wonderdadig gebloeid zouden hebben.
Het bloed van de H. Maginus, heremiet en martelaar, veranderde in rozen.
Toen de H. Carmen (bijgenaamd de engelachtige) predikte, zag men rozen en leliën van zijn lippen vallen.
Bij de gelukzalige Joscio waren het 5 rozen die hem na de dood uit de oren, mond en ogen sproten vanwege de 5 psalmen die hij dagelijks las.
Toen de moeder van de H. Roscelina zwanger ging, werd haar geopenbaard dat zij een roos zonder doornen zou baren.
Op het graf van de H. Julianus bloeiden, in het midden van de winter, welriekende rozen
Toen de H. Rita van Cascio ziek werd vroeg zij rozen, appelen en vijgen. Het was winter. Men ging, op haar verzoek, naar haar hof en men vond er de gewenste bloemen en vruchten. Daarom draagt zij in haar hand appelen, rozen en vijgen.
Het was ook in de winter dat de rozen bloeiden in het prieel van de heilige Angelo Porro.
H. Rufinus zou bisschop van Assisi zijn geweest in de 3de eeuw. Op zijn graf ontsproten, in het midden van de winter, heerlijke en geurende rozen.
De H. Rosalia wordt met witte rozen afgebeeld.
De heilige Theresa, dochter van de commandant van grosz_Wardein, wandelde in haar tuin toen Christus haar tegemoetkwam, stak een ring aan haar vinger en verklaarde haar als zijn bruid. Zij plukte een roos en gaf die aan haar hemelse bruidegom die de maagd met zich meenam naar het paradijs waar zij twee uren bleef. Toen zij terugkwam op aarde was het 120 jaren later, ze stierf, omdat niemand haar meer kende, in een klooster.
Een legende van St. Franciscus van Assisi verhaalt dat hij op een koude winterdag in zijn cel zat en een demon hem allerlei gemak en comfort toefluisterde. Luisterend naar de verzoeking, sprong de heilige op en rende in de sneeuw en wierp zich in een rozenhaag. Uit de dorens, die besprenkeld waren zijn bloed, ontsprongen op miraculeuze wijze rozen, die hij, als overwinning van de zonden, offerde aan de hemel.
Een gelijk verhaal is dat van St. Benedictus. In de kerk van Pirna was er in 1634 een rozentwijg die al een 70 jaar tegen de kerkmuur gestaan had, die onder de mis plotseling begon te groenen en sneeuwwitte bloemen kreeg.
De lelie is het zinnebeeld van deze Heilige Basilissa en van haren gemaal de H. Julianus. Hun leven was zo zuiver als deze blanke bloem. De legende verhaalt dat, toen zij de eerste nacht van hun huwelijk op hun slaapkamer waren, deze vervuld werd met ‘eenen soeten reuck van Roosen ende Christusoogen’. Basilissa was hierover zeer verwonderd en vroeg haar bruidegom waar deze geur vandaan kwam, ‘want het en was den tijt van de bloemen niet/ ende het scheen dat ‘t selve eer uyt den hemel dan uyt der aerden quam’. Ze deden de belofte van zuiverheid en behielden dat hun hele leven.
In de jaarlijkse feesten van de Madonna van de sneeuw, die in de Borghese kapel gehouden wordt, komen buien van witte rozenbladen naar beneden vanuit gaten in het plafond “als een bladige mist tussen de priesters en de gelovigen”. Dit is ingesteld bij een verschijning van de Maagd in een sneeuwval te Esquilin.
Uit L.van Houtte.
Lieflijk zijn de legenden waarin de roos op bijzondere wijze als redster uit groot gevaar voorkomt.
Een van de oudste is die van St. Nicolaas die in de strenge winter brood uit het klooster aan de armen uitdeelde en door de hardvochtige abt tegen werd gehouden om de korf te zien. Sidderend lichtte hij het deksel op en bloeiende rozen vertoonden zich aan het oog van de abt
Keizer Maximianus Galerius zond naar Caesarea zijn plaatsvervanger Apricius, een grote vijand van het christelijk geloof. Hij liet de maagd pijnigen op de pijnbank, maar zij bleef standvastig. Van Christus sprekende zei ze: ‘Hij is mijn bruidegom en nodigt ons uit om naar de tuin der lusten te komen. Daar zijn appelen van wonderlijke schoonheid die op alle tijd vers blijven, daar zijn leliën en rozen en ontzaglijk veel bloemen die nooit verdorren en verdrogen”. Toen men enige tijd na die pijniging haar ten dode leidde, zei een zekere Theophilus tot haar: “Wel aan Dorothea, doe mij het genoegen dat gij uit het hof van uw bruidegom wat van die appelen en rozen stuurt die je ons zo aangeprezen hebt. En ze antwoordde met grote zekerheid en vertrouwen: “Ik zal het zonder twijfel doen”, toen ze nu knielde en haar gebed deed en op de slag van het zwaard wachtte, verscheen een engel in de gedaante van een kind die een korfje bracht waarin drie zeer schone appelen en drie wonderlijke rozen zaten. En Dorothea zei tegen hem dat hij die naar Theophilus zou brengen en ze van haar te geven en zeggen dat dit de appelen en rozen waren waarvan ze gesproken heeft uit bruidegom Jezus Christus. Op dezelfde tijd dat Theophilus aan anderen verhaalde wat hem geschied was, dat ze hem appelen en rozen zou sturen en dat nog wel in het hartje van de winter, kwam het kind bij hem en deed hem de boodschap. Toen kwam hij tot inkeer en bekende de macht des Heren en veranderde zijn hart, begon te roepen en te belijden dat Jezus Christus de waarachtige God was. Apricius was hierover razend en liet hem wreed pijnigen en beval dat men hem zou krabben met stalen tanden en branden met vlammende toortsen. Daarna liet hij hem het hoofd afhouwen. Zo stierf hij. Dorothea wordt afgebeeld met een korfje bloemen die zij (of een engel) aan de hand houdt. Te Brugge, te Lui en te Brussel, waren gilden van bloemenliefhebbers. Zij hadden Dorothea als patrones, want Dorothea vervangt in ‘t Christendom de heidense Flora. De broederschap van de H. Dorothea werd te Brussel gesticht in 1660 door de raadsheer Maes, heer van Steenkerke. De heilige had haar altaar in de Karmelietenkerk en op haar dag lag het altaar geheel bedekt met natuurlijke en kunstmatige bloemen. Ze was ook patrones van sommige rederijkamers als van de Roos van Dendermonde en van de Roos van Leuven. Antoon Verhulst, de echte verspreider van de aardappel in Vlaanderen, was lid van het Dorothea genootschap te Brugge.
Caecilia was, volgens de legende, uit het geslacht Caecilii afkomstig. Een vorm van caecus: blind, mogelijk was een voorvader, aan wie het geslacht ontleend werd, blind. Met haar verloofde, die zij tot het christendom had bekeerd, werd ze gedood. Ze stierven in 230 te Rome. Ze hield er van de Heer met liederen te loven en te eren. Daarom is ze patrones van musici, instrumentalisten, zangers, instrumentenbouwers en verkopers van, ook van fanfares, de muziek in het algemeen en vandaar een feest van november tot maart. Toen de heilige op het orgel speelde, stond bij haar een engel die in zijn hand twee kronen hield, de ene van witte en de ander van rode rozen. Volgens Chaucer was de eerste een leliën kroon. Valerianus, haar verloofde die na het doopsel van paus Urbanus ontvangen te hebben, kwam bij Cecilia terug. Hij vond haar in een vertrek biddende en aan haar zijden een engel des Heren in de gedaante van een schone jongeling met een helder kleed en uit zijn aangezicht kwam een wonderlijk licht. Valerius was verbaasd en zag dat de engel in zijn handen twee schone kransen van rozen en leliën had die hij uit de hemel meegebracht had. De engel gaf hem een van de kransen en de ander aan Cecilia en zei: “Deze kransen die ik u gegeven heb zijn gevlochten van bloemen die in de heerlijke en welriekende velden van de Hemel geplukt worden, die Jezus Christus u zendt opdat u elkaar voortaan met een reine en zuivere liefde zal beminnen. Deze bloemen zullen nooit verwelken of hun zoete reuk verliezen, ook zal niemand ze ooit zien die de zuiverheid niet bemint zoals u die bemint. En omdat gij Valerianus, de woorden van uw bruid geloofd hebt, zo heeft God mij tot u gezonden opdat je zal weten dat Hij u zeer lief heeft en dat hij bereid is je alles te geven wat je Hem zult vragen. Valerianus zei dat hij graag had dat zijn broer Tibertius ook christen zou worden. Gelijk kwam Tibertius in de kamer van Valerianus en Cecilia en hij rook de geur van rozen en leliën hoewel hij ze niet zag. Hij vroeg vanwaar die zoete reuk kwam, want het was geen tijd van rozen of leliën. Ze legden hem alles uit en hij werd ook christen. Bij afbeeldingen van haar wordt ze afgebeeld met kransen van rozen die aan haar harp hangen.
Casilda van Burgos, dochter van de koning der Saracenen, liet heimelijk eten brengen van haar vaders tafel naar de gevangenen. Door haar vader betrapt had ze niets dan rozen.
Zulke sagen gaan door de eeuwen heen en moeten steeds bewijzen dat goede werken steeds de bescherming van de hemels genieten.
Toen Munnerstadt, onder generaal Rosa in 1641 belegerd werd, waren het de leden van de broederschap van de H. Rozenkrans die voor het behoud van de stad hun gebeden opofferden. De H. Maagd verscheen op hun gebed en ontving de kogels in haar schoot.
Waarom sommige rozen wit zijn.
Maria kweekte een rozenstruik met rode bloemen. Op zekere dag had ze geen water meer en buren brachten wat. Jozef lag met koorts en dronk het water. De rozenstruik begon te verwelken. Het kindje Jezus had de gewoonte er zich in te verlustigen. Hij werd hierover bedroefd en begon te wenen. Toen liet Maria op de verwelkte rozen een druppel van haar melk vallen en zij herleefden, maar werden wit.
Rood.
Aan de voet van het kruis bevond zich een sneeuwwitte roos. Ze was bewogen van medelijden. Daar viel van het kruis een dropje bloed op de zachte rozenblaadjes. Die werden gelijk met gloed gevuld en rood gekleurd.
De roos is ontstaan in het paradijs. Treurend verlieten Adam en Eva na de zondeval het paradijs. Een laatste blik wierp Eva nog op de mooie bloemen die daar in volle pracht bloeien. Met tranende ogen vroeg ze aan de Cherub, die hen begeleidde, of ze als aandenken een roos mocht meenemen. De gunst werd toegestaan en Eva nam als enigste aandenken uit het paradijs een roos mee. Zorgvuldig plantte ze die in de aarde en tot haar vreugde groeide die goed.
Eelco Liauckama.
Deze abt wordt te Friesland als heilig beschouwd. Hij was in de eerste helft van de 14de eeuw, gestorven in 1332 of 1322, abt van het klooster Lidlum in Barradeel. Te Boxum had het klooster vele landerijen en ook twee kleine conventen of uithoven, Monnikhuis en Ter Poorte. De conversen en lekenbroeders bedreven daar de landbouw maar leidden er een losbandig leven. Toen Eelco dat vernam ging hij naar Ter Poorte en onderhield zijn onderhorigen met nadruk. Dezen beloofden zich te beteren, doch het was geveinsd berouw. ‘s Avonds werd er in het convent een maaltijd opgericht, waarbij goede wijn niet ontbrak. De abt dronk meer dan gewoon en voelde zich spoedig ongesteld en begaf zich naar zijn slaapvertrek. Hij werd er zieker en ten einde zijn ongesteldheid te verbergen had hij, wat zijn maag teruggaf, telkens geborgen in de mouw van zijn kleed. Maar hij werd bespied en bespot. Men eiste dat hij zijn kleed voor de ogen van zijn onderhorigen zou uitschudden. Hij deed het: in zijn schoot vielen enkel welriekende rozen. Maar in dezelfde nacht werd hij met een knuppel doodgeslagen.
Volgens een oudere tekst had hij het zware bier geweigerd en was naar zijn kamer gegaan. Daar kwamen ‘s nachts de boosdoeners die hem hypocriet noemden omdat hij zelf goddeloos en dronken zou zijn. Hij vroeg dan wie van die lieden hem dronken gezien hadden? ‘Ja’, riepen ze, ‘omdat u door de drank overvallen bent hebben we gezien dat u het in uw mouw gespuugd hebt om niet betrapt te worden’. ‘Wel’ zei de zachtmoedige vader, ‘ ga en keer de mouw om’. Dan vonden ze daar rozen in. Toen ze dit zagen werden ze razend en noemde hem een tovenaar en duivelse man. Met een stok hebben ze dan zo geweldig op zijn hoofd geslagen dat de muren met bloed bevlekt werden en zijn hersenen uitliepen. Ze namen het lichaam en wierpen dat uit het venster te water.
Christelijke Symbolen.
De kleur van de roos zijn de zinnebeelden van de deugden. De purpervormige kleur is het symbool van liefde en weldadigheid, de geur van de roos is het zinnebeeld van de hemelse reukwerken. Toch bleef ze ook het symbool van de broosheid van het leven en kortheid van de tijd, zie de graftombe van Leo XI te Rome. Dante beschrijft de hemel onder de gedaante van een witte roos waarvan de bloembladen de tronen der gelukzaligen voorstellen en uit wiens kelk de engelen als zo vele honingbijen naar de zon van het eeuwig licht oprijzen. In die eeuwen van levendig geloof, de middeleeuwse tijden, daalde op het pinksterfeest de rozenbladen van uit de gewelven der kerken op het volk neder, onder trompetgeschal en het aanheffen van:
“Veni, Sancte Spiritus
Et emitte coelitus
Lucis tuae radium”.
De rode rozenbladen waren het zinnebeeld van vreugde en van de verschillende talen die door de apostelen tot het volk gesproken waren. Ook duiven liet men in de kerken vliegen als symbool van die geest van kracht en zachtzinnigheid.
Messiaans symbool.
Als Messiaans symbool is de roos gebaseerd op de profetie van Jesaja 35:1, en 2 Esdras 2:19, waarin vroeger de roos voorkwam en geassocieerd werd met vruchtbaarheid in connectie met liefde, geestelijke, als wel lichamelijke manifestaties.
Gouden roos.
Vroeger was men gewoon op de eerste Pinksterdag rozen van de koepel van de Pieterskerk te Rome te strooien.
Op zondag Laetare die ook rozenzondag genoemd wordt, Dominica in Rosa, wijdt de Paus in tegenwoordigheid van het college een van goud vervaardigde en rijk met edelstenen bezette roos door gebed, wierook en wijwater, doopt die in balsem en bestrooit de roos met muskus. Die dag is een vreugdedag en wordt voorgesteld als een bloeiende roos te midden van de doornen van vasten. Daarna wordt de roos processiegewijze door de straten van Rome gedragen.
De oorsprong van de gouden roos zou liggen in de elfde eeuw bij Paus Leo IX. Het zou afkomstig zijn van het denkbeeld dat de roos, als bloem van het leven en vergankelijkheid, in de hand van zijn overwinnaar zowel zijn roem en vreugde, als zijn sterfelijkheid en ootmoed zou aanduiden. De eerste roos was een simpele afbeelding van de roos, zonder versiering. Na vele jaren nam de grootte toe, een stengel werd toegevoegd, dan bladen, dan werden de bloembladen verdubbeld, dan werden ze bedauwd met parels en diamanten en uiteindelijk tot een kleine bos gemaakt die twee of drie bloemen draagt en in een pot gezet die de paus zijn naam draagt en ordetekens. Een van deze aanbiedingen die gezonden werd aan de koningin van Frankrijk woog acht pond en vertegenwoordigde een waarde van duizenden guldens. Later werden ze weer eenvoudiger en zelfs van zilver.
Deze gouden roos werd geschonken aan vorsten en later vooral aan vrouwen als erkenning van weldaden. Als er niemand geschikt wordt bevonden, wordt de roos weer opgeborgen in het Vaticaan om het volgende jaar, indien mogelijk, uitgekeerd te worden.
De roos werd het zinnebeeld van de sterfelijkheid van het lichaam, het goud als de onsterfelijkheid van de ziel beschouwd. Of, volgens een andere verklaring, betekent ze de drie zelfstandigheden in Christus, de godheid, de ziel en het lichaam. Men zegt dat Alexander III al in 1160 zo’n roos aan Lodewijk de Jonge gezonden heeft uit dankbaarheid voor de eer die de paus op zijn reis door Frankrijk te beurt viel. Paus Urbanus V gaf in 1376 in Sicilië een gouden roos aan Johanna van Sicilië “Die goede vrouw die haren man verworgd had”, voegt de schrijver er laconiek bij. Later kreeg Frederik van Saksen, de beschermer van Luther, maar nog voor de hervorming, een gouden roos zodat hij zou proberen Luther weer op het goede spoor te zetten. De Duitse keizer Hendrik III kreeg als beschermer van het geloof ook de gouden roos, de laatste zelfs drie. De roos werd altijd als erkenning van weldaden geschonken, hetzij de paus of de kerk haar ontving, ook om het hart van vorsten te winnen en hen mild te stemmen. In het jaar 1856 kreeg keizerin Eugenie, bij gelegenheid van de doop van “het kind van Frankrijk”, de gouden roos als loon van haar deugd. Ook de ongelukkige Charlotte van Mexico ontving ze. Het laatst Isabella van Spanje in 1876. Vroeger was het de gewoonte dat men 5000 Louis d’or gaf aan degene die ze uit naam van de paus overbracht.
Voorbode van ’t kwaad.
Voor diegene die de roos bereikten was het later een voorbode van het kwaad, zodat zelfs devote leden de roos weigerden. De volgende ontvingen de roos, Countess O’Leary en Marquise de Mermville en de vrouw van generaal Sherman, dat waren de Amerikaanse. De meeste Europese waren ongelukkiger, de meeste waren gedoemd tot een vroege en pijnlijke dood, armoe, verbanning of ongeluk. Joanna van Sicilië, de eerste rozenkoningin, werd gewurgd. De koningin van Napels, Josephine, Prinses Isabelle van Brazilië, de koningin van België, de koningin van Portugal de Koningin heerser van Spanje Eugenie, de Koningin van Oostenrijk, Bloody Mary (dochter van Hendrik VIII die zelf drie rozen ontving) werden allen verlaten, verbannen, politieke oppositie of vermoord.
Opmerkelijk is dat de Universalist church, die zo ver als mogelijk van de kerk van Rome staat, de baby’s, die ten doop worden gebracht een naam geeft waarbij de pastoor die de “gift of the rose” geeft, een symbool van het zich openende mooie leven.
Sagen.
Zoals bij andere planten werden er wonderbare verschijningen gehoord bij de rozen en behoorden tot de Mariaverering. Het is de schutroos, de beschermende roos.
De eerste graaf van Bergland, Adolf, had een edele gemalin waaruit twee kinderen waren geboren. Hij trok ten oorlog met keizer Hendrik VI. Bij zijn afwezigheid wilde zijn dienstheer, die hij de leiding had gegeven, zijn vrouw nemen die dat niet toestond. Bij terugkeer belasterde de dienstheer zijn vrouw en de Adolf liet haar doden en de kinderen naar het woud brengen. Moeder Gods ontfermde zich over de kinderen en liet een rozenhaag optrekken zodat ze veilig waren tegen roofdieren en verpleegde hen in de gestalte van hun moeder. Vanuit een hoogte zag men op het kasteel dit wonder. De onschuld van zijn vrouw werd nu gauw bewezen en de dienstheer kreeg zijn verdiende straf. Op de plaats waar de kinderen beschut waren liet men een Mariakapel bouwen waar later het beroemde klooster van Altenberg ontstond. Ter herinnering aan dit wonder namen de graven van Berg de roos op in hun wapen.
Doodsroos.
(349) De witte roos is ook een doodsbloem. Als doodsbloem wordt verteld dat de witte roos in het klooster in klooster Stiftern bij Altenberg, Breslau, Hildesheim en Lübeck verscheen op de zitplaats van hen die drie dagen later dood zouden gaan. Als de roos verwelkt, dan verwelkt hij ook.
Een kindje komt met een rozenknop thuis die haar door een engel in het bos is gegeven, als het roosje ontluikt is het kindje dood.
De rozenknop is de ziel van de gestorven jongeling.
In Wessex en Cornwall wordt een rode rozenkrans, die zuiverheid betekent, door een meisje gedragen voor een overleden meisje van haar leeftijd en over de zetel, waar ze zat in de kerk, witte rozen. De rode roos, per contra, was voor leven, liefde, het bloed van gebroken harten of harten die moeite hadden met de liefde en als ze stierf tijdens de verkering werd ze begraven met rode rozen op de borst.
In een Servisch volkslied komt uit het lijk van de jongeling een dennenboom voort en uit dat van een meisje een rode roos, en de roos slingert zich om de den.
In het lied van Runzifal groeien er uit het lijk van gesneuvelde heidenen zwarte doornen, de Schwarzdorn (onze sleedoorn) en bij het hoofd van christenen witte rozen.
Rusland.
In de voorliefde der Russen, Polen en Serviërs, voor hun namen die aan rozen zijn ontleend, ligt veel poëzie. Ze vierden ook bijzondere rozenfeesten. Die droegen de naam van Russalken of rusalija en werden in de bloeitijd van de rozen gevierd. Vaak was dit feest een verbinding met Pinksteren, een Pinksterfeest.
Er ging een sage dat om die tijd de geliefde feeën veld en akkers vruchtbaarheid verleenden. De graven van de gestorvenen werden dan met rozen versierd. Bij de gemeenschappelijke maaltijden die dan werden gehouden, werden rozen uitgedeeld. Dit gebruik zou nog in verband staan met de allang verdwenen Dionysusfeesten en de rozenweelde die daarmee verbonden was. Deze heidense feesten werden in christelijke Pinkster- of rozenfeesten herschapen.
Ook in Hongarije was de roos zeer geliefd. Men vindt ze vaak op de onverwachtste plaatsen, want de voorname vrouwen oculeren op hun wandelingen graag de wilde rozenstruiken, evenals Göethe steeds viooltjeszaad op zijn eenzame zwerftochten uitstrooide.
Frankrijk.
Aan de roos, de koningin van de bloemen gaf hij hart en hand. Frankrijk is het land van de rozenkwekers. De Franse kruisvaarders legden al rozentuinen in hun kastelen aan. De stad Provins was het middelpunt van een gebied waar de Gallische roos gekweekt werd. Nog in 1770, net als in de oudheid, maakten de bewoners van de Provins een bed van rozenbloemen voor Marie-Antoinette toen ze op weg ging naar de Dauphin, de latere Koning Lodewijk XVI.
We zien de roos in Frankrijk zijn wortels diep in het volksleven slaan en in de loop der eeuwen als met een lichtglans omgeven. Men verhaalt van Lodewijk de Heilige dat na zijn dood, als gevolg van zijn goede werken, uit zijn mond een roos is voortgekomen. Ditzelfde wordt van vele heiligen en ongelukkige geliefden verhaald. Zo hoog werd de roos in die tijd vereerd dat het niet aan iedereen vrijstond rozen te planten en te kweken. Maar wie dat voorrecht kreeg was verplicht aan de raad van de stad jaarlijks op Driekoningen drie rozenkronen en op Hemelvaartsdag een korf met rozen te leveren.
Hier maakte men het toen zeer kostbare rozenwater van dat als kruiderij onder de fijne spijzen gemengd werd. Arnold de Villneuve komt er in de 15de eeuw tegenop dat men in eetwaren enig kruiderij mengt en geeft de raad om het gebraden wild of gevogelte alleen met een weinig wijn, zout en rozenwater te bevochtigen. Om zich in het bezit van dit water te stellen vindt men onder de herenrechten van die tijd belastingen van rozenbosjes.
Reeds in de aanvang van de 12de eeuw was door het “vrolijk gezelschap” (gaie science) van de zeven troubadours van Toulouse een vereniging van dichters tot stand gekomen die door de stroom des tijd werd verzwolgen. Clemence Isaura riep die in 1484 door rijke schenkingen weer in het leven onder de naam “jeux floraux” en stichtte daarmee een onvergankelijk gedenkteken voor haar vroeg gestorven troubadour. In deze bloemenspelen loofde zij vijf verschillende, van goud en zilver nagemaakte bloemen, als prijzen voor dichters uit. Daartoe behoorden de roos, de lelie, de duizendschoon en de goudsbloem. Bij de doop bracht men grote, met rozenwater gevulde kruiken naar de kerk. De grote dichter Ronsard had het geluk dat dit rozenwater toevallig over hem heen gestort werd. Toen hij onder Hendrik II een gevierd dichter werd en in de “jeux floraux” de eerste prijs won, schonk de stad hem een zilveren Minerva in plaats van een gouden eglantine, zoals het gebruik was. Natuurlijk werd de onvrijwillige doop met het rozenwater als een gelukkig voorteken aangehaald dat hem al in de luiers tot dichter had gemaakt. Hij had het geluk de lievelingsdichter van Maria Stuart te zijn aan wie hij als hulde zijn ereprijs schonk. De schone koningin beantwoordde dit geschenk met een rozenkrans van zilver met diamanten dauwdroppels ter waarde van een 3600 gulden. Er was een lint omheen met de woorden: “Ronsard, l’Apollon de la source des Muses”.
In Treviso richtte men in het midden van de stad een kasteel op, wiens wallen uit kostbare tapijten en zijden ballen bestonden. De voornaamste meisjes van de stad verdedigden de vesting die door de voornaamste en edelste jongelingen aangevallen werd. Men bombardeerde met appelen, muskaatnoten en amandelen. Het pelotonvuur bestond uit leliën, narcissen, viooltjes maar vooral uit het vurige geschut van de rozen. Ook deed men er salvo’s bij van welriekend rozenwater waarvoor men zich van beide kanten van spuiten bediende. Bij duizenden omgaven de toeschouwers dit spel. Keizer Frederik Barbarossa beweerde dat dit het prettigste feest was dat hij ooit had gezien.
Herkenningsteken.
De rozentuinen van Rouen en Parijs waren in de 14de eeuw beroemd.
In 1224 werd bestemd dat de jongste edelman van Frankrijk zijn collega parlementsleden driemaal in een jaar een korf vol rozen aanbieden moest. Op het eind van de 14de eeuw werd het zelfs in het Franse parlement de gewoonte dat wanneer een pair een proces had en opgeroepen werd hij aan de parlementsleden rozen moest geven. Men noemde deze uitdeling: “Baille de roses” overgave van de rozen, en het parlement had zijn eigen leverancier die de titel voerde van Rosier de la cour. Die haalde de rozen vlakbij Parijs in een dorpje dat zich alleen met rozen kweken bezighield. Dat dorp heette Fontenay-aux-roses, een naam die ze in de vorige eeuw nog droeg. In de 16de eeuw hield deze gewoonte, naar aanleiding van een rangstrijd in het parlement, op en kwamen de rozen zelfs in slechte reuk. Zo erg zelfs dat de synode van Nimes aan de Joden voorschreef om als onderscheidingsteken een roos op de borst te dragen, terwijl ze in Duitsland gedragen werd als een straf voor immorele zaken, wat op zijn rode kleur en doornen slaat. Aangenamer was het gebruik in Engeland dat als een man beschuldigd werd van een misdaad, hij vrijgelaten werd als hij een witte roos als teken van onschuld kreeg van de hand van het mooiste meisje in het dorp. In verscheidene streken van Zwitserland mocht iemand, die van een misdaad vrijgesproken was, zich met de “roos der onschuld” versieren.
Prijs der deugd.
De bloemisten te Provins, niet ver van Parijs, benoemden jaarlijks een Roi des rosiers die bijzondere eer genoot. Te Lacey bij Auxerre hadden de jongelieden de verplichting bij bruiloften het bruidspaar in naam van de abdis van het klooster de begeleiden. Bij dit feest moesten ze twee kruiselings over elkaar gelegde wilde rozenstokken die rijk met linten waren versierd in de hand dragen.
Volgens de overlevering had de heilige Medardus, bischop van Solency, reeds in 350 een rozenfeest voor boerinnetjes gesticht waarbij een prijs der deugd van 25 livres gold en een rozenkroon. Hiervoor wees hij een afzonderlijk stuk land aan dat van de winst de prijs kon opleveren. Het vroomste meisje van de plaats, dat haar ouders het meest gehoorzaamde, werd met die krans van rozen gekroond. Medardus mocht deze krans in de kerk van Solency aan zijn eigen zuster uitreiken en haar tot rozenmaagd wijden. In de kerk zie je nog een schilderij waarop dit staat afgebeeld. Toch is het waarschijnlijker dat dit feest pas door Lodewijk XII gesticht werd en alleen in verband met de Heilige Medardus is gebracht omdat het feest op zijn naamdag valt, 8ste juni. In ieder geval is de zilveren gesp, die tot bevestiging en sieraad van de rozenkrans diende, van die koning afkomstig.
De rozenkronen die de dames van de 13de eeuw droegen werden “chapel” genoemd en de arbeiders die ze maakten “chapelliers”. In Parijs was dat een afzonderlijk bedrijf. Ook de armste burger was verplicht zijn dochter op haar bruiloft althans een chapel te geven, een rozenkransje dat de bruiden achter op het hoofd dragen. Zo heet dan ook chaperon de roses een klein geschenk dat men aan jonggehuwden of aan het doopkind gaf.
In Frankrijk had men later en tot lang rozenfeesten waaraan een uitzet voor het deugdzaamste meisje verbonden was. Een naam werd voor de feestdag openlijk vanaf de kansel verkondigd zodat iedereen die een nog betere kandidaat wist die aan mocht dienen. Is ze gekozen dan werd het rozenmeisje onder muziekgeschal naar het slot gevoerd en door 12 paren feestelijk versierde meisjes omgeven. Hierna gaat het hele gezelschap naar de kerk. Op het versierde altaar ligt een met rozenbekranste hoed die het rozenmeisje op het hoofd gezet werd onder het gebed van de verzamelde mensen en priesters. Het meisje dat met deze eer ging strijken, gold als een koningin en wordt jarenlang vereerd.
Tegenzin.
Een baret, met rozen versierd, wordt in de roman van Percefort als het schoonste kleinood voor minnenden geroemd. Een met tranen besproeide roos die de gevangene Oriane haar geliefde van de rand van de toren toewerpt is een zekerst onderpand van onwankelbare trouw. In de “roman de la rose” die Willem van Lorris in 1620 begon te schrijven en 40 jaar later door Johann von Meun werd voltooid, bezitten we ook een duidelijk bewijs welke rol onze bloem in Frankrijk speelde. Toch waren er ook mensen die haar verfoeiden. Maria de Medici was er zelfs bepaald bang voor, evenals voor een spin en kon zelfs geen geschilderde roos dulden. De hertog van Guise viel bij het onverwachte zien van een roos in zwijm. L’Escarbot had zulke tegenzin voor rozen dat hij, toen men heimelijk rozen in zijn slaapkamer zette, door de geur stierf.
Elk jaar strooien de schoolmeisjes van Rouen bloemen in de Seine, op de plaats waar de Engelsen de as van de maagd van Orléans verstrooid hebben. Niet alleen Cleopatra liet de zee met rozen bestrooien, ook Rainier van Monaco liet bij zijn huwelijk met Grace Kelly, de bocht van Monaco in 1956 met rozen en witte anjers bestrooien.
Spanje.
De Moren in Spanje hebben veel zorg besteed aan de cultuur, de Huerta van Valencia en de vlakten Cordoba en Granada moeten een rozenveld zijn geweest en in de hoven van de Alhambra moet de roos de boventoon hebben gevoerd. Arabische schrijvers spreken van de blauwe roos in de Moorse tuinen van Spanje als van iets gewoons.
Engelse roos.
Engeland was achter in de ontwikkeling van de bloementeelt. Hendrik VIII liet nogal zijn groenten en bloemen uit Vlaanderen komen waar de tuinbouw in 1509 op hoge trap stond. In een boek van Fuller over de tuinen van Surrey, 1660, leest men dat Engeland pas in 1590 de handel in tuinvoortbrengsels begonnen is. Toch had de roos vroeger, hoewel niet in het volksleven, dan toch bij de aristocratie zijn betekenis. Koning John zond een krans van rozen naar zijn lady, 13de eeuw, par amour. Rozen en lelies waren onder de planten die gekocht werden voor de koninklijke tuin te Westminster in 1276.
De eenjarige feesten van rozen waren in gebruik.
De hoeveelheid soorten die geteeld werden, in de 14de tot 16dfe eeuw, komen uit door de var. die genoemd werden. Red damask, velvet, dubbele Provence rose, de sweet musk rose, dubbel en enkel, en de dubbele en enkele witte roos. De Provence roos is waarschijnlijk voor het eerst daar gebracht in de 15de eeuw bij de veroveringen van Frankrijk door Engeland. Het huwelijk van Henry VI met Margaret van Anjou zal gelijk deze roos daar gebracht hebben
Rozen waren het symbool van de huizen York en Lancaster en veroorzaakte de rozenoorlogen tussen die twee huizen, 1455 en 1485. Rosa alba, (wit) was het symbool, badge, de witte roos van York, de rode, Rosa gallica officinalis van Lancaster. (Volgens anderen was de witte een var. van de klimmende hondsroos, de ARGENT van York die simpelweg gekozen was als tegenhanger van de rode GULE van Lancaster)
Plantagenet:
“let him that is a true-born gentleman
And stands upon the honour of his birth,
If he suppose that I have pleaded truth,
From off this brier pluck a white rose with me”.
Earl of Somerset:
“Let him that is no coward and no flatterer
But dare maintain the party of the truth
Pluck a red rose from off this thorn with me”.
De profetische woorden van de Earl of Warwick volgt, opsommende de scène waarvan hij juist getuige was:
“And there I prophesy; this brawl to-day
Grown to this faction in the Temple garden
Shall send between the red rose and the white
A Thousand souls to death and deadly night”.
Zo werd (naar Shakespeare) verhaald dat Hertog Richard van York en Jean Beaufort, Graaf van Somerset uit het huis Lancaster zich in de Temple Garden in het hart van Londen, waar de juristen woonden en nog wonen, gestreden om de vraag wie van hen koning zou worden. Beaufort plukte een rode roos en York een witte als teken van oorlog om de macht die honderd jaar zou duren en die de oude adel vrijwel zou uitroeien. Eerst nadat drie koningen gevallen waren nam het bloedige drama een einde. Tudor gebruikte de roos al gauw als verzoeningsteken en sindsdien heet die tudorroos.
De strijd eindigde in 1485 toen Henry Tudor uit het huis Lancaster bij Bosworth zegevierde. Zeker was de strijd over in 1486 toen hij trouwde met Elizabeth van York zodat beide huizen verenigd werden. In het nieuwe embleem werden ook de rode en witte roos verenigd. Rosa x damascena Versicolor belichaamt beide kleuren van York en Lancaster, een deels witte, deels roze roos.
Dit kleine oorlosgsembleem was in feite een var. van de damascaenerroos die vaak verward wordt met een gestreepte var. van de province roos, de rosa mundi. Volgens de Engelse traditie ontsprong, na de slag van Towton Moor die uitgevochten werd door de rivaliserende huizen, in een haag een var. van wilde rozen waarvan verhaald wordt dat die niet verplant kunnen worden van hun bloedige plaats. Het is die symbolische roos die nog verschijnt op de tomben van de Engelse koningen. Shakespeare vermeldt geregeld de “York en Lancaster” rose.
Shakespeare: “The roses fearfully on thorns did stand,
One blushing red, another white despair
A third, not white nor red, had stolen of both”.
In de tuin van een zeker klooster in Wiltshire was een bijzondere rozenstruik, die, tot verbazing van alle toeschouwers, door al die moeilijke tijden heen rode en witte bloemen droeg. Maar toen de conflicten tussen de twee huizen opgelost waren bloeide de struik opeens met gestreepte witte en rode bloemen en allen die tezamen kwamen om dit wonder te zien noemden dit gewas peace en harmony.
‘York and Lancaster’, een witroze soort herinnert aan het einde van die rozenoorlogen om het Engelse koningshuis. In het wapen van York staat de witte roos van het huis, Rosa × alba ‘Maxima’ die over die van het huis Lancaster Rosa gallica ‘Officinalis’ wordt gelegd. Zo ontstond de tegenwoordige wapenroos van het Engelse koningshuis, de Tudorroos.
Shakespeare.
In Romeo en Juliet beweent Juliet het noodlot dat de naam Montague tussen haar en Romeo staat en hun geluk. Ze roept:
“What’s in a name?
That which we call a rose by any other name would smell as sweet”.
Maar zo algemeen is de naam voor de roos dat ze nooit een andere naam heeft gehad. Shakespeare noemt haar meer dan 70 maal in zijn spelen en sonnetten en in vrijwel elke zaak is de betekenis vrij duidelijk. Net als andere schrijvers vergelijkt hij de roos met menselijke lippen en wangen en gebruikt ze om een blos van boosheid of schande te suggereren. Zijn mooiste poëmen beschrijft de morgendauw op de bloembladen. Love’s Labour Lost:
“So sweet a kiss the golden sun gives not
To those fresh morning drops upon the rose”.
Hij moet geweten hebben dat de dauw van de bloembladen hooggeprezen was om zeldzame en kostbare cosmetische waren te bereiden voor de dames in Elizabeths tijd. Rozenwater, gedestilleerd uit rozenbladen, was een favoriet bij badende dames om gezicht en handen te wassen zoals we zien in Taming of the Shrew:
“Let one attend him with a silver basin
Full of rose water and bestre’d with flowers” .
Hij was zich ook bewust van de korte levenstijd van een rozenknop tot zijn volle rijkdom. Hij vond dit een symbool van het noodlot dat jeugd en schoonheid aantast, “killing frosts” of de ravages van kankerworm die vooral de rozen plaagt.
The rose is fair, but fairer we it deem
For that sweet odour that doth in it live
The canker-blooms have full as deep a dye
As the perfumed tincture of the roses
Hang on such thorns, and plays as wantonly
When summer’s breath their masked buds dicloses;
But, for their virtue only is their show
They live unwoo’d and unrespected fade
Die to themselves; sweet roses do not so
Of their sweet deaths are sweetest odours made’.
“I had rather be a canker in a hedge than a rose in his grace”. John de Bastaard met opmerkingen over zijn broer, de prins, in Much Ado about Nothing (1.iii) In Shakespeare ‘s tijd was Rosa canina de kanker roos en niet, zoals oude schrijvers ons willen laten geloven als middel tegen dit kwaad, maar vanwege de larve, de canker, die nog in knop de bloembladen van de roos eet, waarvandaan ook de Franse naam rouille komt, dat verdorren betekent.
Koningin Titania in A Midsummer Nights Dream zond haar elven “to kill cankers in de musk-rose buds”.
De roos was in Shakespeares tijd, de eglantine, een symbool van genot gemengd met pijn. Oberom sprak tot Puck op die rustige bank met zoete bloemen:
“With sweet musk-roses, and with eglantine”
...”The roses fearfully in thorns did stand
One blushing shame, another white despair”.
In Cymbeline treurt Arviragus over de dood van zijn zuster Imogen:
‘With fairest flowers
Whilst summer lasts, and I live here, Fidele
I’ll sweeten thy sad grave: thou salt not lack
The flowers that’s like thy face, pale primrose, not
The azured harebell, like thy veins; no, nor.
The leaf of eglantine, whom not to slender
Out-sweeten not thy breath”.
Ook in de tijd van Elisabeth speelde de roos een rol, de toneelspelers moesten een roos op de schoenen dragen. Wie zich in de aanzienlijke wereld bewoog stak een roos achter het oor. Omdat men niet altijd verse rozen had werden ze nagemaakt en later kwamen daarvoor linten en sjerpen in de plaats. Als men echter rozen droeg dan moesten die zo groot mogelijk zijn om in het oog te vallen. Koningin Elisabeth liet zelfs op kleine zilveren munten, die haar beeld droegen, zulke grote rozen aanbrengen als de kleine ruimte toestond. Elizabeth koos als haar motto, “Rosa sine spina”, een roos zonder doornen.
Als Hamlet spreekt over: “with two Provincial roses on my razed shoes”, verwijst hij naar een echte roos, waarschijnlijk de Provencal cabbage rose. Mogelijk koos hij de bloem om zijn schoenen te sieren, dit vanwege zijn grote vorm. Er is nog zo’n vermelding naar dit kleedgebruik in Romeo en Juliet waar Romeo zegt: “Why, then is my pump well flowered”.
In the Tale of Sir Thopas vertelt Chaucer in zijn Canterbury Tales (1387)
“And sweete as is the bremble flour
That bereth the red hepe”. Waarschijnlijk doelde hij op de zoet geurende roos met zijn rode vrucht.
Shakespeare plant de Rosa arvensis, bij het prieel van Titania omdat het in die tijd de enigste klimroos was met nachtelijke geurigheid die in dezelfde tijd bloeit als de honeysuckle. A Midsummer Night’s Dream II, 1, 252:
“With sweet musk-roses and with eglantine
There sleep Titania some time of the night”.
Heerlijk geurend vooral in de avonden. Als Koningin Titania tot Bottom zegt:
“Come, sit thee down upon this flow’ry bed,
While I Thy amiable cheeks do coy
And stick musk-roses in thy sleek smooth head”.
Shakespeare zet Rosa rubiginosa goed neer met een perfecte duidelijkheid in zijn beschrijving van de bank:
“Quite over-canopied with luscious woodbine
With sweet musk roses and with eglantine”
“And leaf of eglantine, whom not to slander.
Outsweetend’d not by breath.”
Maar met de eglantine, met zijn zacht opgevouwen bloemen, de poëtenbloem wordt meestal gedoeld op Rosa canina.
De sweetbriar die zijn heerlijke geuren uitstrooit over de flauwgevallen Imogen in Cymbeline
“Roses is a rule to me
With reason as you will
For to be still obedient
And thereto will not disagree
In nothing that you say
But will content your mind truly
In all things that I may”.
Symbool van Engeland.
Na het huwelijk van Jacob IV van Schotland verenigde zich de roos met de distel.
De roos is mogelijk al eerder het symbool van Engeland geweest. Dit ligt zo ver weg zodat die afkomst misleid is in het duistere en schaduwrijke verhalen van het verleden. We vinden Plinius twijfelen over de vraag of de naam Albion verwijst naar de witte kliffen of naar de witte rozen die in zo’n overvloed groeien. Plinius schrijft, “Albion insula sic dicta ab albis rupibus, quas mare alluit, vel ob rosas albas quibus abundat”, “het eiland Albion is zo genoemd naar zijn witte kliffen gewast door de zee, of van de witte rozen die zich overvloedig daar bevinden”. Is de witte roos al vanouds verbonden met Engeland?
Duitsland.
In de Oberpfalz gooide met het badwater van de nieuwgeborene onder een rozenstruik zodat het kind later mooie rode wangen zou krijgen. Ongeveer gelijk was er in het Erzgebergte bij de zieke, die adergelaten was, wat van zijn uitgevallen bloed onder een rozenstruik te gooiden. Dan geloofde men dat die weer gauw een rozige gezichtskleur terug zou krijgen als de rozen aan de struik. Zo kreeg daar ook, bij de doop van een kind, die een rozenknop van de doopvader. Hoe langer de rozenknop fris bleef, hoe langer zou het kind leven.
Slaapappeltjes.
De haagrozen zijn met alle sagen verbonden die van doornbossen spreken. De doorn was, vanwege zijn stekende eigenschap, een zinnebeeld van vuur, van branden, van waaruit ook de mythe van het brandend doornbos is te verklaren. De haagroos werd zo genoemd omdat ze met haar doornige takken een zo dichte heg vormt dat mens noch dier er door kan. Ze groeit, zegt men, waar heilige bossen staan of op plaatsen die vroeger tot offer- en begraafplaatsen gediend hebben.
Slapen als een roos is een bekende uitdrukking, vooral voor kinderen die in hun slaap een hoogrode kleur ontvangen als hadden zij ‘rozen op de wangen’.
Hier en daar heet de roos ook Friggadoorn en mocht alleen op vrijdag, de dag van Frigga of Freija geplukt worden. De meeste sagen en sprookjes waarin van doornen sprake is hebben haar als grondslag.
De roos komt voor in de poëtische verheerlijking van de bloemenkoningin die achter een doornhaag slaapt en door de hete kus van de zonnegod Baldur tot nieuw leven gewekt wordt, zie doornroosje. De mosappeltje waren de slaap-appeltjes van vroeger. In het kussen gestopt zou men er heerlijk diep op slapen en men verhaalde zelfs dat de slaper niet zou kunnen ontwaken voor men het kussen wegnam. Daarom heten ze slaapappeltjes. Ook zijn ze bekend als Marienkisselchen, de kinderen worden dan de hele nacht niet wakker omdat Maria hen de ogen dicht doet.
Een diepere zin zou hieraan ten gronde kunnen liggen. De doornige haag beschut het huis en zijn bewoners. Door deze zekerheid van een dichte en stevige doornhaag verleende het een diepe en rustige slaap aan de bewoners. Geen wonder dat we bij verscheidene Indogermaanse volkeren de natuurmythen van de slaapdoorn vinden.
Sigurd hoorde van een maagd die vast in slaap was op een berg en omringd door fonkelende vlammenhaag. Daar konden slechts de dapperste der mannen doordringen om haar te wekken;
“Op de berg daar ligt
Een maagd in slaap
Over haar golft
Linde’s vergif
Ygg stak voorheen
Een slaapdoorn in het kleed
Der maagd, die eerst
De helden uitkoos”. Fafnir-lied.
Brunhild was een van die hemelse jonkvrouwen die de zielen van de in strijd gevallen mannen naar het Walhalla droegen. Brunhilde werd erin opgenomen omdat ze zich zo moedig gedragen had. Omdat ze eenmaal, tegen de wil van Alvader in, de loop van een strijd veranderd had omdat ze een koning aan de zege hielp wiens ondergang bestemd was, werd ze uit het Walhalla verstoten. Alvader legde in zijn boosheid de slaapappel, een twijg van haagroos met mosappeltjes, onder het hoofd en ze viel in een diepe slaap. Ze was door de Doren van de Slaap aangeraakt zodat ze in onveranderde jeugd en schoonheid op de komst van de voor haar bestemde echtgenoot zou wachten Met haar sliep in wat op de burcht leven had, de vliegen aan de wand, de paarden in de stal, de hond aan het hof, de duiven op het dak etc. Een vlammenmuur omsloot de burcht zodat niemand erin kon komen. “Daar zul je liggen sprak Wodan tot iemand door de gloed heen komt en je bevrijdt”. Na vele jaren kwam de dappere ridder Sigurd, hij sprong door het vuur, verloste de verdoemde uit haar betovering en nam haar tot vrouw.
Doornroosje.
Het sprookje Doornroosje stamt waarschijnlijk uit de 14de eeuw. Het kan een schepping van de ridders zijn. De rozenhaag om de minneburcht werd gemaakt om tot het liefdesspel van de ridders te dienen. Als werpgeschut gebruikten de dames rozen, vruchten en koeken. In plaats van kokend water werden ze begoten met parfum zodat eindelijk de heren onder een bloemenregen de burcht binnenstormden en de dames gevangen namen. Anders gaat het sprookje terug op nog oudere voorstelling tot de walkure Brunhilde.
Doornroosje moet sterven als de winter komt. De 12de fee laat die wens verzachten, zij is niet dood zij slaapt. De 12de fee of maand, Skoerd, is de snijder van de levensdraad. De levensgeest blijft slapen binnen de haag, het lukt niet binnen x jaar tot haar door te dringen want alle levensvormen zijn aan vaste wetten gebonden. Als die om zijn wordt een bruiloft gevierd, het nieuwe leven, dan is de haag te doordringen. Men werkt met de levenswetten mee, die ertegen ingaat wordt erin verstrikt en komt om.
Doornroosje wordt gewond, zoals elk meisje eens gewond raakt en bloed laat vloeien, zij is rijp om tot nieuw leven uit te barsten. Zo sliep ook Brunhilde die door Wodan met een slaapdoorn geraakt werd en beschermd werd door een burcht vol schilden en een vlammenzee totdat de held Sigurd door de vlammenzee reed en haar tot leven wekte.
Vergelijk ook Floris die zich in een mand met rozen gedekt, bij Blancefloer laat binnenbrengen die in een toren gevangen zit.
Schnee-Weisschen und Rosenroth is zo genoemd naar een witte en rode roos bij wie de minnaar in de gedaante van een beer verschijnt.
Witte en rode rozen.
De eerste witte haagroos ontstond toen Maria de windselen van het Christuskind, om ze te drogen, over een heg hing. Daardoor is de witte haagroos bijzonder in ere. De heksen zijn er bang voor en durven ze niet af te plukken omdat zij daardoor onttoverd worden. Zelfs de weerwolf verliest zijn wollen kleed en wordt weer mens zodra hij deze heester aanraakt. Bloeit het gewas tweemaal in het jaar dan is de ondergang der wereld of de godenschemering nabij.
De wijnroos, die ook in ‘t wild groeit, heet in Tubingen “des Heilands doornenkroon”. De rode punten op de takken komen van het bloed van Jezus. In Duitsland was het geloof dat dit de boom zou zijn die de schuldige Judas opgehouden zouden hebben en zich eraan verhangen heeft. Daarom heten de vruchten in sommige landstreken Judasbeeren.
Rozenkoning.
In sommige soorten komen doorgroeiingen voor, een tweede bloem die in de eerste groeit, een rozenkoning. Let hier goed op, want als je er een ziet kan je gauw een huwelijk in je familie verwachten.
Een boer had twee dochters, de ene was een kwaaie en de ander was het tegenovergestelde, lief en vriendelijk. Toen de boer naar de jaarmarkt ging verlangde de boze dochter dat hij een kleed mee nam, de goede wenste alleen een rozenkoning. De boer kocht het kleed maar kon op de hele markt geen rozenkoning vinden wat hem zeer bedroefde want hij hield van zijn dochter. Op de terugweg zag hij in een tuin een rozenkoning bloeien die hij vol vreugde afsneed. Plotseling stond er een duivelachtig wezen bij hem die hem in de kraag pakte en niet losliet dan dat hij beloofde dat hij zijn dochter zou sturen en met hem zou trouwen. Als ze dat deed zou zijn betovering verbroken worden en een mooie prins worden. De rest kennen we. De kwade dochter kreeg maar een arme boer tot man.
De zogenaamde rozenkoning ontstond door een verbastering van de centifolie. In plaats van meeldraden ziet men hier in het hart van de roos een groene bladerenkroon tevoorschijn komen. Waar zich nu zulke rozenkoning vertoonde gaf het bijgeloof er verschillende verklaringen van. Op vele plaatsen bracht hij zegen aan, elders het voorteken van naderend onheil en in stilte moest hij afgeplukt en ruggelings over het dak van het huis geworpen worden, daardoor kon onheil afgewend en in zegen veranderd worden.
Beschuttende haagroos.
De haagroos had in de Germaanse geschiedenis weinig met liefde van doen. Ze was een echte bescherming van het hof en bloemen speelden vrijwel geen rol. In die tijd was het doodslaan of doodgeslagen worden. De haagroos groeide op bloedige plaatsen. Roslein heten bloedige wonden en de rozentuin van Laurin is een slagveld en doodsakker zoals door de gehele middeleeuwen heen door de dichters hun slachtvelden genoemd werden. In de verfijnde riddertijd werden hun toernooivelden rozentuinen genoemd. De rozentuin op de vlakte Ida, die onder het Walhalla ligt, is slagveld en paradijs gelijk. Op de bijlen van het veemgericht stond het beeld van een ridder met een rozenstruik in de hand en zo dikwijls als een lid van dit vreselijke verbond een roos zag, moest hij die kussen.
De hondsroos staat onder de speciale bescherming van dwergen en elfen in Scandinavië en andere landen. Dromen van een verkleurde roos was een slecht teken, een goed teken was om van bloeiende rozen te dromen. De dwergkoning Laurin liet voor zijn dochter nabij Meran zo’n tuin maken. Daar riekten de rozen zo heerlijk dat de bedroefden er troost vonden en zieken genezing. Daar zongen de nachtegalen zoals nergens elders. Met een gouden snoer was de tuin omheind. Laurin, koning van elvenland, beheert de rozentuin die omgeven wordt door 4 ijzeren deuren en elke levende die een roos durft te raken moet een voet of hand offeren. Hij had zijn ingang onder de tegenwoordige bouwvallen van de burg Hauenstein, niet ver van de “grunen Tann” die daar al was toen Diederik van Bern daarheen kwam om de kleine koning Laurin gevangen te nemen.
Rozentuin.
In de sage van de bond der meesterzangers wordt aan twaalf meesters in de kunst een rozentuin ter bewaking toevertrouwd met wiens rozen de beste zangers gekroond zouden worden. In het van ouds beroemde heldenboek, de Nibelungen, bekleedt de “rozentuin te Worms” een voorname plaats. Daarin komt de rozentuin van Krimhild voor, die anderhalf mijlen omvang had en waarin een reuzenlinde stond waaronder 500 vrouwen schaduw konden vinden en door 12 helden bewaakt werd van wie Siegfried de beroemdste was. Aan elk van de bewakers werd als loon een kus en een rozenkrans beloofd. Hildebrant neemt de krans, maar versmaadt de kus. De monnik Ilsan daarentegen, die ook onder de ridders was, is niet tevreden met een rozenkrans en een kus, maar verlangt voor zijn 52 kloosterbroeders evenzoveel kransen en kussen die zij, na met de 52 gestreden en overwonnen te hebben, ook krijgen. Tot in de 18de eeuw vierde men in Worms de bruiloft van Krimhild en Siegfried en hun bloedige wraak.
In Duitsland werd de roos opgedragen aan Hulda die ook frau rose of mutter rose genoemd werd.
Apostelwijn.
De Duitsers hingen, volgens de gewoonte van de Romeinen, bij hun drinkgelagen rozen aan de zolder opdat niemand doorvertelde wat er gesproken werd. In het “Narrenschip” heet het: “Was wir kosen, das bleib unter den Rosen”.
De standaard die Karel de Grote van de Paus ontving, was met rozen versierd. Karel de Grote gaf in een verordening aan dat de roos geplant en verzorgd moest worden. Geleidelijk aan verdween de roos tot ze in de 16de eeuw weer in minneliederen opduikt. Ze was ook in de kunst van de middeleeuwen bewaard en in de bouworde van de Duitse domkerken en gerechtszalen bekleedde ze van het begin af aan een hoge plaats. Ook in het praktisch leven nam de roos, als dichterlijk symbool, een grote plaats in. Het bier zou zuur worden als men rozen in de kelder bracht, maar de Romeinen wisten al dat de wijn onder rozengeur beter wordt.
De stad Bremen bezit in de kelder van het raadhuis voortreffelijke oude rijnwijnen. Het doel hiervan is om de inwoners en vreemdelingen echte zuivere wijn te kunnen aanbieden. Daarvoor is de kelder ingericht tot Trinkhalle. Een 2 eeuwen geleden was de kelder nog een vergaderzaal van de senaat. Op het plafond ziet men een reusachtige roos geschilderd met het volgende omschrift in Latijn.
“Waarom in Bacchus’ zaal de roos van Venus prijkt?
Omdat de schoonheid zonder goede wijn bezwijkt”.
In de raadskelder van Bremen liggen 12 vaten Rudesheimer van het jaar 1624 en ieder vat heeft 1500 flessen De oudste wijnen liggen in een bijzondere afdeling waarvan de ene de naam van Rozenwijn heeft gekregen en de ander Twaalf Apostelen. De Bremerkelder wordt in een oorkonden van 1342 al vermeld. De Bremenburgers alleen hebben recht op die wijn die hun, na zware ziekte, van stadswege geschonken wordt om te herstellen.
De kelder bevat 1200 okshoofden wijn. Men heeft berekend dat het oudste vat Rudesheim, alleen al aan rente, een waarde heeft van 719 miljoen daalders. De waarde van een fles is zo 2, 5 miljoen daalders, een glas 340 000 daalders en een druppel 340 daalders.
In de zogenaamde Apostelkamer liggen12 vaten Hochheimer van 1718 en in elk 1500 flessen, ieder vat heeft een apostel. Hier heerst de geest van Mirza Schaffy die meende dat in de wijn apostolische wijsheid verborgen is. Vroeger gaf men deze wijn alleen aan ernstige zieken of bijzondere gelegenheden. Enkele druppels verspreiden in de kamer een aangename geur, maar als drank heeft deze rozen- en apostelwijn zijn aantrekkelijkheid verloren.
Mais avec Magdenbourg?
Net als in Frankrijk had men later in Duitsland op verscheidene plaatsen ook rozenfeesten voor deugdzame meisjes. Bekend zijn die van de kanselier van Ketelholdt te Rudolstadt, in Zolcho van de predikant Schulz en van Fraulein von Hagen op Stockney. Behalve de eer als rozenmeisje gekroond te worden ontving ze een som geld.
In Tilsit was het dat de koningin Louise met haar man vertoefde toen ze in 1807 Napoleon I ontmoette. Daar werd het verdrag van vrede gesloten. Ze beriep zich in haar wanhoop op de edelmoedigheid van Napoleon die haar in zijn bulletins gehoond en gelasterd had. Ze hoopte op redding van haar man en haar vaderland. Zijn antwoord was dat hij haar van een op de tafels staande vaas een roos toereikte. De koningin beschouwde dit als een gunstig voorteken en nam de bloem met de dringende vraag: “mais avec Magdenbourg?”. Vol overmoed gaf hij het snijdende antwoord: “ik moet uwe majesteit doen opmerken, dat ik aanbied en gij slechts aan te nemen hebt”.
In 1829 vertrok prinses Charlotte, die met de Russische keizer Nicolaas getrouwd was, vanuit haar ouderlijk huis te Potsdam. Men besloot dit vertrek te vieren, het was de 13de juli. Van haar jeugd af was de witte roos haar lieveling geweest, ze werd in lagere familiekring wel “Blanchefleur” genoemd. Dit was het aanknopingspunt van het zo veelbesproken “toverfeest der witte roos”. De keizerin zelf speelde onder en gouden troonhemel zittend de rol van de “betovering der witte roos”. De ridders huldigden met lans, zwaard en schild. Duizenden rozen waren aangebracht, witte rozen waren aan ieder fladderend vaantje aangebracht, om elke wimpel geslingerd, witte rozenkransen sierden de hoofden van de dames, ook dat van de gevierde prinses. Elke dame ontving tot aandenken een zilveren roos van de keizerin waarvan de bladeren het jaartal en de datum droegen.
Weinig dagen na de bloedige slag te Sedan ontving de burgemeester van Berlijn een brief waarin een verwelkte witte roos lag. Hij had de roos geplukt temidden van kanongebulder en vroeg die aan die dame van Berlijn aan te bieden die zich het meest onderscheiden had in de hulp voor gewonden.
uit hortus eystettensis.
Holland – België.
In de middeleeuwen en tot de achttiende eeuw werd de jaarmarkt van Antwerpen met zeer veel luister geopend door de maagd van Antwerpen. Die, meestal een klein meisje, was door de jongste schepen gekozen en werd met een rode mantel bekleed en op een troon geplaatst, tegen over het stadhuis in een huis dat nog altijd haar naam draagt. Daar kwamen burgemeesters, schepenen de heren van de magistraat en de vertegenwoordigers van vreemde mogendheden die in Antwerpen aanwezig waren, vooraf gegaan door de marktgraaf, haar de verschuldigde hulde bewijzen. Aan elk schonk ze een bouquet van zeven rode en witte rozen. Dan, voorafgegaan door de stadstrompetter en begeleid door de jongste schepenen die evenals zij in een rode mantel gewikkeld zijn en gevolgd door de stoet bezocht ze de jaarmarkt die aldus geopend werd. De jongste van de schepen is gewoon de maagd te kussen en haar een schotel fijne vruchten aan te bieden.
Vondel, Op Jonckvrouw Isabel le Blon
‘Hier sluimert Isabel le Blon
Die, als een roosje met de zon
Blijgeestig op haar steeltje stond
En riep met bedauwde mond
Wat is schoonheid? Wat is roem
Der jeugd anders, als een bloem?
Dit was haar eerste en laatste leer
Toen zweeg ze stil, en sprak niet meer.’
Vondel vergelijkt meer de schoonheid van de bloem met die van de vrouw, Maeghden;
‘Die rozen op de wang, en sluit die rode mond
Vol geur? Gelijk een hof, wanneer de morgenstond
Met aangename dauw, de bloemen en de kruiden
Bevochtigt, en verkwikt en ademt in het zuiden’.
Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;
‘De maagden werpen van de daken even zeer
Op haar weerlichtende hoofd een bloemenregen neer
Jaloers dat ’t elk niet haar kaakjes met tweelingrozen
Die rozen schande aandoen, die van nature blozen
De zoete bernkool die inwendig broeit, midden in dezen
Schiet rode vlammen door haar teder vrouwelijk wezen’.
Vondel, Op de schoone Eliza;
‘De geestige natuur, belust wat schoons te malen
Nam vroeg in ’t oosten waar de klare morgenstond
Toen ze, uit haar slaap gewekt, van duizend nachtegalen
De dauw en geur ontving in haar nuchtere mond
Zij mengt, uit rozendauw en honing, en amandel
En lenig klei, en kneed, herkneed het, en boetseert
Een beeld, zo mooi dat geen vernuft dit edele handel
En niet een lid aan zijn eis ontbeert
De dageraad bestelt haar rozen voor de kaken
En gouddraad voor het haar, en parels voor ’t gebit
En stralen voor ’t gezicht, waarvan de minnaars blaken
En krieken (kers) voor de mond. Wat wonderwerk is dit!
Ze blaast een geest, een ziel, een gunst door al die leden
Men zag de weergave van de hemelse Pandoor (Pandora die gevormd werd door de goden)
Een schoonheid, van haar lief gevierd, en aanbeden
Die koos voor zulke schat noch marmer, noch ivoor
Waar deugt en schoonheid zijn gescheiden d’een van d’ander
Eliza paart de deugd en schoonheid met elkander’.
Vondel, Geboorteclock;
‘Maar onze Aemelia bleef van dat zalige uur
Bezwangert van een vrucht’ der dagelijkse natuur
Merktekens daar van gaf, tot dat men, na het rollen
Der maanden, zoetelijk de boezem zag gezwollen
Gelijk een korenaar van westenwind gelekt
Of een frisse rozenknop, waar de zon een ziel in wekt.
Al ’t aardrijk werd tot kruid. Men ziet door veld en bos
Uitpuilen ’t nieuwe groen, en knoppen, bos en blos
De bloemgodin ging prat op haar kleinoodje treden
Violen loken op bestipt met lieflijkheden
De rozen trokken een rodigheid als bloed
De tulpen blinkend goud, giroffels een gloed
Van purper onder ’t sneeuw….’
Danckdicht aen Jacob Baeck;
En strooien ’t pad met rozenbladeren
En maagdenpalm, en laurieren
Mijn opgewekt vernuft, ik wed
Zou dan uw welig bruiloftsbed.
Vondel, Op schilderkunst, tekeningen en marmerbeelden.
De reuck;
D’ontlokende roos heeft niets dan blad, en kleur
Bij reukloze mens niet snoffende de geur
De reuk des geurs verkwikt het kwijnende hart van een zieke
En bind aan ’t lijf de ziel, die vlug was met haar wieken
Vondel, Verovering van Grol door Frederik Hendrik
En ’t rood, dat door het vocht van haar kaken gloeit
Licht op als purper van een roos met dauw besproeid’.
Toch komt hier de liefde ook met dorens.
Vondel, Maria Stuart of gemartelde Majesteit;
‘Zo vlucht de nachtegaal het vogelvangers garen
En valt in arends klauw, op vrijbuit lang ervaren
Zo schuwt het weerloos lam de wrede wolfstand
En wordt van leeuwin of luipaard aangerand
De rozen gloeien schoon, maar wacht u voor haar doren
Het rozenblad bedekt een adder bits van toren
Het diamanten hart, u toegezonden, spelt
Te voren hoe haar hart van binnen is gesteld’.
Vondel, Op het verongelucken van Doctor Roscius;
‘Zijn bruid te omhelzen, in een beemd, bezaait met rozen
Of in ’t zachte dons, is geen bewijs van trouw
Maar springende in een meer, daar ’t water stremt van kou’.
Vondel, Op de doodt van jongkvrouw Machtelt van Kampen;
De mei, vervaard en slinks (tegen haar aard en onheilvol) die trof ons maagdenpuik
O, maagd toen zij benijde ’t jeugdig blozen
Een andere bloem verwelkt, gesneden van haar struik
Maar blanke lelie, och! In ’t midden van de rozen
Men u, op uw steel, zag verflauwen en bezwijmen
U was de vrijers wens, de ouderen zoete hoop
Uw geest geblust is, en de fakkel van uw hymen’.
Vondel, Jephta of Offerbelofte, 4de bedrijf;
‘Geen aardheid kan de rijkste mens meer geven
Dan aards genot, een kort onzeker leven
Vol zwarigheden. Men plukt geen roos, of voelt
De doren die de hand kwetst. Hoe men woelt.’
5de bedrijf.
‘Het schijnt dat zij verkwikt, zich weer rept
Het aangezicht weer lucht en adem schept
Besprengt ze weer met verse dauw van rozen
Men ziet ze allengs opluiken, weder blozen.
Bruyloftsbed van Pieter Cornelsz. Hoofd en Helionora Hellemans;
‘Het hart der bruid, dus lang tot koudkristal gevroren
Ontlaad nu, ’t aanschijn daagt en mengelt rijp met rozen’
Op Mevrouw van Zuilichem, Suzanne van Baerle;
Gij trouwde een bloem, een roos
Suzanne, en wist gij niet dat die verwelken most?’
Vondel geeft toch ook medische gebruiken. Bespiegelingen van Godts wercken
‘Door kunst en wetenschap veranderd in medicijnen
De roos, de koningin der bloemen, sterkt het hart
In flauwte en koelt de brand, in de kranke koortse en smart’.
Oude rozen.
De oudst bekende rozenstruik zou op de Domfriedhof in Hildesheim staan die in de 17de eeuw al als oeroud gold. Die is 9m hoog en bedekt met zijn uitlopers 13 vierkante meter. Deze roos zou 1000 jaar oud zijn. Volgens een legende zou het gewas geplant zijn door Karel de Grote.
Of, op een morgen kwam Lodewijk de Vrome na een jacht op een plek aan waar een mis gehouden zou worden. De priester had voor de lunch een heiligenbeeld veilig in een struik opgeborgen maar kon die erna niet meer terugvinden, na lang zoeken kwamen ze terug op de plaats en vonden temidden van de sneeuw een schitterende rozenstruik in bloei tussen wiens takken het heilige voorwerp lag. Allen vielen op hun knieën voor de miraculeuze boom en Lodewijk beval hier een kathedraal te bouwen. Hij verplaatste daarheen het bisdom Elze, maar noemde het Hilde-Sneeuw: grote sneeuw, dat later Hildesheim werd. Bewijsstukken ontbreken omdat de archieven van de hoofdkerk in 1013 verbrand zijn. De rozenstruik was tegen de kerk geplant en is insgelijks meermaals een prooi van de vlammen geweest. Latere stukken bewijzen dat de bisschop Hezilo in 1070 de rozenstruik door een muur omringd heeft
De grootste roos stond in de Wehrlesche Garten te Freiburg in Breisgau. Die was in 1882 met een theeroos geoculeerd en in 1901 overspande die een vlak van 88 vierkante meter en droeg 7400 bloemen. Later zelfs 90 vierkante meter met 10 000 bloemen.
De grootste rozenstok die men in Frankrijk kent is de witte Banksiaroos in de marinetuin te Toulon die door Bonpland in 1813 meegenomen werd. In het voorjaar zijn er tijden dat de stam 50 000 bloemen tegelijk draagt.
Een hoftuinier te Sans Souci had een roos van wel 30 voeten hoog en men had meer dan 50 treden te klimmen om uit het dakvenster de bloeiende rozen te mogen begroeten. In Caserta, Italië, was een roos die tot de top van een populier klom, 20m hoog.
Rozenramen.
Kruisvaarders namen veel rozen mee uit de Oost, de damascener roos kwam rond 1280 naar Frankrijk.
De kruisvaarders zijn waarschijnlijk verantwoordelijk geweest voor de komst van rozenramen in de kerken, er was namelijk een vrijwel gelijkend stijlraam in de moskee van Ibn Touloun te Caïro. De eerste gebrandschilderde rozenramen verschenen in Frankrijk in de 12de eeuw in Gotische kerken.
In bouwkunst, domkerken en gerechtshoven ziet men een in acht of tien delen gesplitste vensterroos. De bouwmeesters uit die tijd plachten het denkbeeld van de schrift hiermee uit te drukken. Soms ziet men een roos en een vis naast elkaar. De roos duidt dan Maria aan en de vis Jezus, volgens het Griekse woord voor vis waarvan de letters het begin der woorden Jezus Christus, Gods Zoon, Zaligmaker aanduiden.
Het roosvenster dat ook wel radvenster of rondlicht genoemd wordt is een zinnebeeldige betekenis verbonden. Ze is het symbool van eeuwigheid en de ware verlichting en, als roos beschouwd, het symbool van schoonheid. Het wordt ook wel Catharina rad genoemd.
Symbolen.
(201A) Ook Luther had een roos in zijn zegel met het omschrift: “Een christenhart op rozen gaat.
Als ‘t onder ‘t kruis gebogen staat.” Het wapen van Luther is een hart in een 5bladige roos en op het hart een kruis waarbij de spreuk hoort. Het geheel is omringd door een cirkel als symbool van de eeuwigheid. Wat de roos in zijn wapen betreft, hiervan gaf Luther in een brief uit Coburg, 8 juli 1530, de verklaring dat de witte roos, op het hart, geloof, vreugde, troost en vrede geeft. Volgens een oude overlevering zou Luther bij dit wapen het distichon vervaardigd hebben, waarvan het randschrift van ‘t wapen van St. Kruis, (zie boven) de vertaling is:
‘Des Christens herz auf Rosen geht
Obs mitten untern Creuze steht”.
De roos was het zinnebeeld van het eiland Rhodos dat zo genoemd werd naar de vele rozen.
De roos was verbonden met oorlog en ridderschap. Naar oud geloof ontsprong een roos na de slag van Roncevaux uit het bloed van de helden en hun knechten. Daarom is de Spaanse naam voor de hondsroos, fior del escaramujo, of bloem van het rode bloed.
Als heraldisch embleem vond de roos zijn weg op het schild van de Romeinse krijger en Karel de Grote droeg rozen op een gouden veld.
Don Pedro I heeft bij gelegenheid van zijn huwelijk met Amalia von Leuchtenberg de orde van de roos ingesteld. Het teken is een ster met zes stralen, wit geëmailleerd en met goud geboord en hangt aan een rooskleurig lint met witte randen.
De wilde roos is het symbool van Iowa en de prairieroos van N. Dakota.
De roos komt voor op het wapen van het huis Lippe. Als eerbetoon voor kunst en wetenschap werd de Lippische roos in zilver door Graaf van Lippe tot Biesterveldt op 9‑6‑1898 ingesteld.
In het wapen van Schagen en Ruinen komt het voor, verder in het wapen van prins Bernhard.
Koning Eduard was de eerste die de roos als koninklijk embleem verkoos, dit was in 1239. Maar lang hiervoor droegen de heidense Saxons een banier waarin rozen in een slagveld gewrocht waren.
De gewoonte van de vrijmetselaars om op Johannesdag rozen te dragen schijnt uit de middeleeuwen te stammen, de roos was het zinnebeeldig verbond van de vrijmetselaars. Zo zag men aan het Ruprechtgebouw van het Heidelberger slot een cirkel en naar de kant van de vijfhoek geopend, in een krans van vijf rozen. De cirkel is als teken van het verbond te beschouwen, de rozen beelden stilzwijgendheid af.
De burgers van Solothurn droegen op Johannisdag, waarop ze bijeenkwamen, om het eerste lid van de regering te kiezen, ook een rozenstruik waardoor de bijeenkomst de naam rozentuin kreeg.
Onder de verschillende orden en geheime bonden die in de 17de en 18de eeuw ontstonden en hun naam en zinnebeeld aan de roos ontleenden, staan de “rozenkruisers” bovenaan. Deze door Andrea gestichte orde koos zich een vroom uithangbord. Ze wilde verbetering van de kerk en welvaart voor iedereen bevorderen, maar zocht daarin eigenlijk naar de steen der wijzen. De rozenkruisers beweerden dat een zekere Christiaan Rozenkruis lang onder de Brahmanen en daarna in de piramiden van Egypte en wie weet nog waar meer geleefd had. Dat hij daar goddelijke wijsheid en kunst had meegebracht die hij aan de uitverkorenen van zijn verbond meedeelde. Zij die tot het verbond van de rozenkruisers behoorden droegen een Andreaskruis met een van doornen omgeven roos en het opschrift: “Crux Christi corona Christianorum”: “het kruis van Christus de kroon der christenen”, als teken van hun gemeenschap.
De door de hertog van Chartres in het jaar 1780 gestichte rozenorde diende daarentegen alleen om, onder een geurig uithangbord, de verzamelplaats van alle Parijse woestelingen en hovelingen aan te duiden.
Een aantrekkelijke Parijse orde was die van Rosati waarin niemand werd toegelaten die niet een gedicht tot lof der roos had gemaakt. Zo stichtte ook een zekere heer van Groszinger in 1784, evenals de vorige eeuw overleden Don Pedro van Brazilië, een rozenorde die zijn naam tot eer was. Ze heeft tot onderscheidingsteken een rozenkrans met een ster in 5 takken verdeeld, het zinnebeeld van het eeuwige mysterie.
Op munten kwam de bloem al 400 v. Chr. voor en op vele middeleeuwse bouwwerken als het Alhambra. Op een shilling, die onder George I is geslagen, waren er rozen met het opschrift rosa americana. In Italië had men pistolla della rosa en in Duitsland in de gedenkpenning van Rozenberg. De eerste verschijning van rozen op munten was in de tijd van Henry VI, maar pas in de regering van Eduard IV verscheen een roos op de Great Seal van Engeland.
De roos was het symbool van de gilden. De rozenkroon in het wapen van Antwerpen is het symbool van de vrijheden van die stad. In de middeleeuwen tot de 18de eeuw werd de jaarmarkt met zeer veel luister geopend door de maagd van Antwerpen, zie boven. Op wapenschilden prijkt de roos, op die van Maagdenburg, Engeland, Florence, Grenoble, Wertheim en Keur-Brandenburg.
In de Gotische bouwstijlen van de XIIIe eeuw vinden we rozen als versiering. Het zijn Rosa canina en arvensis die door het prachtig loofwerk van de hoofdkerk van Rheims slingeren.
Bloemsymbolen.
De eigenlijke symboliek van de kleuren die in de riddertijd tot een stelsel gebracht is, ging later verloren en bepaalde zich alleen tot wapens en livrei. Het rood echter stond ook na de riddertijd, als de kleur van de liefde, in hoge aanzien en speelde een belangrijke rol.
Zo is de roos al eeuwenlang in gebruik om onze gedachten, gevoelens te uiten. Er zijn weinig bloemen waarin het geven van een enkele tak zo veel tot uitdrukking kan brengen. Aantrekkelijk is het gebruik, wat soms door een verliefde jonkvrouw van de roos werd gemaakt, door het orakel verheffend, blaadje voor blaadje uittrekkend onder ‘t uitspreken van ‘t bekende: ‘hij bemint mij, hij bemint mij niet etc.’.
In de alchemie gold de roos als „flos sapientiae“, als bloem van wijsheid en beeld van een heldere geest.
Uit J. Grandeville.
Dagelijks een rode roos geven is het symbool voor “naar jouw lach streef ik”.
Een helderrode roos is het symbool van “ik hou van jou”.
Een gevulde rode roos is het symbool voor schoonheid.
Een zeer dubbele roos, zgn. cabbageroos, centifolia, als symbool voor ambassadeur van liefde.
Een karmijnrode roos staat voor trouw.
Een rose roos, zgn. maiden blush, is het symbool voor: “als je van me houdt, verberg dit dan”.
Een gevulde witte is het symbool voor: “ik ben je waard”.
Een witte roos is het symbool voor koelheid, ook voor het eeuwige leven waarom ze als grafsierwerk gebruikt worden.
Een verlepte witte roos is het symbool voor een vergankelijke indruk.
Een donkerrode roos is het symbool van bedeesde schaamte.
Een trosroos is het symbool voor “je bent charmant”.
Oranje roos staat voor geluk en hoop.
Een doornloze roos is het symbool voor een vroege verbintenis.
Een gele roos is het symbool voor jaloezie of vermindering van liefde, meerdere gele rozen kunnen ook dankbaarheid of diepe verering uitdrukken..
Een tweekleurige roos, rood en geel, symbool voor noem me niet mooi.
Een mosroos voegt iets extra’s toe, het symbool van superieure waarde, merit.
Een kroon van rozen, symbool van aandenken, reward van kracht.
Een mosrozenknop is een symbool van bekentenis van liefde.
Een rode rozenknop een symbool van je bent jong en prachtig.
Een witte rozenknop een symbool voor een hart onverschillig voor liefde.
Een rozenblad is een symbool voor je bent mijn hoop.
Een bruidsroos is het symbool voor gelukkige liefde.
Vanouds gold een vroege roos, meiroos, als symbool van vroegrijpheid.
Een klimroos, symbool voor “ik kom naar je toe”.
Een roze roos is een symbool voor jeugd en schoonheid.
Een geurrende muskusroos als symbool van grillige schoonheid.
Een chinaroos, geurende theeroos, als symbool voor schoonheid is altijd nieuw.
Een zwarte roos (zeer donkere) zijn een symbool dat diegene aan wie ze geschonken is in de toekomst bij een ongeval zal sterven. Ze kunnen ook een symbool voor een ongelukkige liefde zijn.
Een blauwe roos is een symbool voor het onbereikbare. (Echte blauwe zijn er niet, ‘Charles de Gaulle“, komt er bij, de meeste zijn blauw geverfd, nu ook door genetische veranderingen zoals bij de Australische fa Florigne in 2000 lukte).
Alfons Karr dichtte;
‘Laat ons van alles maar
den besten kant bezien
Hij jammert dat er aan Rozen
Doornen groeien…
Maar ik , ik juich en dank
Den Heere bovendien
Dat aan de doornen
Rozen bloeien!
Heraldiek.
De roos, de heraldische bloem wordt doorgaans afgebeeld met 5, doch ook met 4 of 6 bloembladen. Het hart van de bloem vertoont vaak een andere kleur met evenveel punten als er bloemblaadjes zijn. Dubbele heraldische rozen komen ook voor waarbij een kleinere op een grotere roos ligt. Tevens komt de roos natuurlijk afgebeeld voor met stengel en bladeren.
Koningin der bloemen, levensbloem en aardeteken. De Oudhollandse heraldische benaming voor de roos is roeske.
In de wapenkunde is de roos het symbool van jeugd en schoonheid, lieftalligheid, liefde en vreugde, evenals van de onschuld, mildheid en zwijgzaamheid omdat zij haar innerlijk door een groot aantal blaadjes verbergt.
Naast de symboliek van de liefde werd de roos al gauw, doordat de bloembladeren zo snel verwelken en bij elke windstoot uitvallen, het zinnebeeld van aardse vergankelijkheid en de dood. Dat is de reden waarom graven met rozen werden bestrooid. In verband met de dood noemden onze voorvaderen het slagveld een ‘rozengaard’ of rozentuin, waarbij de rozen op het veld, het wapenschild, in verband met het veld van eer, het heldenbloed verzinnebeelden. We krijgen dus de schijnbare tegenstelling dat de roos zowel de bloem is van het leven als van de vergankelijkheid, die in de hand van de overwinnaar, zowel zijn glorie en vreugde, als zijn sterfelijkheid en deemoed betekent. De witte roos is het teken van waarachtige levensvreugde, van eenvoud en reinheid in ’t gemoed. Achtereenvolgens duiden in ’t kort de verschillende kleuren van rozen in de wapenkunde aan:
Witte roos = vreugde.
Purperen roos= smart.
Gouden roos = roem.
Blauwe roos = trouw tot in de dood.
Tenslotte is het een gelukssymbool; over rozen gaan. Zo ook een teken van gezondheid, rozen op de wangen en slapen als een roos, rooskleurige, gezonde tint, roze.
Spreekwoorden.
Zij leven van rozengeur en maneschijn.
Op rozen wandelen. Bij verliefden;
Er is geen roosje zonder doornen, ofwel er is geen volmaakt geluk.
Wandel op rozen.
Het blijft onder rozen, sub rosa ofwel het blijft geheim.
Kaken gelijk rozen.
Het is een roos, een mooi meisje.
Veel in poëziealbums van jonge meisjes.
Pentagram.
In zijn oorspronkelijke vorm vertoont de bloem een ster met vijf stralen. Men leidde die vorm af van de Pythagoreers en noemde dit het pentagram (vijf A’s) Pythagoras gebruikte die gulden snede. Elke enkele en wilde roos kan in een regelmatige vijfhoek verdeeld worden en zo vinden wij van oudsher de roos met het mysticisme verbonden zodat die niet alleen in de oude bouwkunst en op wapenschilden gebruikt werd, maar ook in godsdienstig opzicht als zinnebeeld van het geheimzinnige gold.
Bij de oude Egyptenaren was de eenvoudigste verbinding van de beide geslachtstekens het kruis. De horizontale, vrouwelijke lijn werd doorsneden door de verticale manlijke lijn, dit teken was een teken van levensvernieuwing, de vereniging van 2 principes. Hieruit of uit de astrologie zou het pentagram ontstaan zijn. Die is ontstaan vanuit de gouden snede, een verhouding die het meest in de natuur gezien wordt. Een wilde roos, van boven plat gezien, past met de spitse kelkblaadjes precies in het pentagram dat er meestal omheen getekend is. Zo was de roos een symbool van harmonie en men noemde het teken macro cosmos. Pentagram is het symbool van het getal 5 en dat zou het symbool van de wisselwerking tussen geest en stof zijn.
Het oude pentagram noemde men ook druïdenvoet, toverteken of heidens kruis. Op veel Arabische munten ziet men dit teken met een roos in het midden. De vijf mysteriën van Allah worden door de vijf stampers en bloemblaadjes van de eerste roos aangeduid.
De roos is verbonden met..
Bij verschillende godsdiensten is de roos uit verschillende goden ontstaan, door Godinnenmelk wit geworden of door het bloed van een godin kleurde de witte rood. De geur ontstond door het morsen van de nectar der godinnen. De roos was ontsproten uit het bloed van Adonis of uit het zweet van Mohammed. De roos is zo met Brahma, Vishnu, Mohammed, Buddha, Confucius, Zoroaster, de Paus (zondag latare, Rosa aurea) kruisvaarders, Venus, Cupido, Zephyr, Nero, Cleopatra, Alexander de Grote, Franciscus van Assysie, Lady Godiva etc. verbonden.
Verder is de roos bekend van Strauss in de Rosenkavalier, Rosa Waltzer, in het ballet le spectre de la rose, the last rose of summer van Herz en Czerny in la rose, variations brillantes pour le piano. Schrijvers als Shakespeare, Keats, le roman de la rose door Guillaume de Lorris et Jehan de Meung, the thistle and the roses door William Dunbar, de roos van Dekama door van Lennep en 10 000 anderen.
De schilders Daniel Seghers, Rachel-Ruysch, v. Huysum, v. Spaandonck, Redoute, St. Jean.
Vondel:
“Nu wijken zuiverheid en geur
Van witte leliën en rozen
Voor deze bloem. Nu wijkt de keur
Van bloemen en alle andre stoffen
De Godheid heeft haar doel getroffen”.
Sci.
Den vogelenzang, die zich laet hooren
Daer morgendau als peerlen leit
By druppels hier en daar gespreid
Op rozenbladen, versch ontloken
Wanneer zich opdoen duizend rooken
En duizend kleuren voor het oog
Van bloemen als een regenboog”.
Schiller:
“ Ehret die Frauen, si flechten und weben
Himmlischen Rosen ins irdische Leben”.
‘Gelijk een eik verhief zich de een,
Wiens slanke stam een spietse scheen
Terwijl zijn kroon, door wind bewogen,
Gelijk een helm zich welft voor de oogen
En als een Roos stond de andere daer;
De schoonste knop van ‘t jonge jaar,
Voor dat de lente, weergekomen
Nog zelve ontwaakt is uit heur droomen
Maar als de storm het land doorjaagt
Zal de eik hem trotsen, onversaagd
En als de lentestralen gloeijen
Zal heerlijk schoon het roosje bloeijen’. Frithjof en Ingeborg uit Frithiofs Saga.
Dante:
“Der liefde vuer kwam in uw schoot ontwaken
Haar warmte deed in ‘t rijk des vredes bloeien
Deez’ schoone Roos, waarin wij vrede maken”.
Dante beschrijft de hemel onder de gedaante van een witte roos waarvan de bloembladen de tronen der gelukzaligen voorstellen. Uit wiens kelk de engelen als zo vele honingbijen naar de zonne van het eeuwige licht oprijzen.
‘Die eeuw’ge Roze
Die ‘t open blad in rijen schikt
Een geuren van eerbied slingert
Naar de lentezon
Die witte Roze, in wier gedaante
Zich aan hem vertonen
De heil’ge kinderscharen
Die Christus door zijn bloed
Tot bruid wijdde’.
A. Karr.
Laat ons van alles maar
den besten kant bezien.
Gij jammert dat er aan de Rozen
doornen groeien.....
Maar ik, ik juich en dank
den Heere bovendien
Dat aan de doornen
Rozen bloeien!’
Het is de roos van het paradijs. Nog steeds leeft de herinnering voort van het mensdom in de geluksstaat, de gouden eeuw, het aardse paradijs waaruit hij verdreven werd. Even goed als men zich in verbeelding voor kan stellen dat er schone landschappen bestaan, waarvan men gelezen heeft of heeft horen vertellen, zo wil men zich ook een denkbeeld vormen van het goddelijke Eden. Dante, Milton en Vondel en anderen hebben allen er hun dichterlijke verbeelding aan gewijd en op geoefend. Ieder wil zich een denkbeeld vormen van de rozen in het Paradijs waarvan wij in de zomer de afstammelingen voor ogen hebben. Gen. II, 8 “Ook had God in Eden oostwaarts eenen lusthof geplant, waarin hij de mens stelde’. De H. Basilius veronderstelt dat rozen in het paradijs geen rozen doornen hadden en het is Luther die in zijn bloemen poëzie zegt:
“O. roze! Hoe bewonder ik uw kleuren die nog meer zouden schitteren, wanneer Adam geen misstap had begaan.
O, lelie! Wier pracht die der aardse koningen overtreft, wat zoudet gij zijn, wanneer onze vader niet zijnen Schepper ongehoorzaam geweest ware?
Arm viooltje! Hoe aangenaam is uw geur, maar gij zoudt nog welriekender zijn geweest, had Adam niet gezondigd”.
Liefde.
De bloem bezit magische krachten in liefdesaangelegenheden. In heldere maannachten spreken zigeunervrouwen hun toverformules het liefst bij een rozenstruik uit. Zijn er kinderloze jonge vrouwen, dan bidden ze om zoveel kinderen als de struik bloemen of knoppen draagt.
Gelijk de Thessalische tovenaressen ontelbare rozen voor liefdesdranken gebruikten zo plachten ook Duitse waarzegsters zich daarvan te bedienen. ‘Draag drie rozen’, zeiden zij,’ een donkerrode, een bloedrode en een witte, drie dagen, drie nachten en drie uren lang op uw hart zodat niemand ze zien kan. Bid driemaal het Ave Maria en maak het teken van het kruis. Hang dan de drie rozen drie dagen drie nachten en drie uren in een fles wijn en laat het voorwerp van uw liefde daarvan drinken zonder te weten wat erin is, dan zal die u met zijn ganse hart beminnen en u trouw zijn zolang hij, zij, leeft’. De proef werd genomen; want het wonder is het liefste kind van het geloof.
Goud maken.
Rozenwater werd gebruikt om goud te maken.
Neem een gewijde nieuwe aarden pot, doe er een half pond koper met een halve pint sterk water bij en laat het een half uur zieden. Daarna twee en een half ons arsenicum en laat dit ook een uur zieden. Doe er nu drie ons fijn gestoten eikenschors bij en laat het een half uur koken. Vervolgens een potje rozenwater en laat het 12 minuten zieden. Eindelijk komt de drie ons schouwroet, laat alles koken tot het goed is. Om te weten of het mengsel goed is, steek je er een nagel in en als het mengsel eraan hangt neem je het van ‘t vuur en het zal je een pond halffijn goud geven, hangt het niet aan de nagel dan is het niet voldoende gekookt of is er wat mis gegaan.
Magie.
A. Magnus: “Neem het zaad van een Roos, en het zaad van mosterd, en de voet van een wezel, hang dezen aan een boom, nu zal het geen vruchten meer dragen. Doe het voorgaande in een net, de vissen zullen zich daar verzamelen. Doe hiervan stof in een lamp, en dan verlicht, dan zullen alle mannen zo zwart als de duivel lijken. Als dit poeder gemengd wordt met olijvenolie en snelle zwavel, en een huis hiermee besmeerd, terwijl de zon schijnt, lijkt het alsof die in vuur staat”.
Zijn rode vruchten worden door de wintervorst steeds donkerder. Een oude versiering met nieuwjaar en Kerst was om (meestal) drie vruchten bij elkaar te steken. Op sommige plaatsen gold het eten ervan als een zekerheid tegen alle ziektes. Daarom zochten en plukten men deze vruchten in de nacht en gaven die aan vrienden en bekenden, de ouderen hun kinderen, zonder daar een woord bij te spreken, door het venster (toverachtig doen) zodat ze stilzwijgend aten en tegen ongeval bewaard bleven. Op andere plaatsen werd de vrucht aan koeien gegeven. Elk stuk vee kreeg drie stuks en dan zou het hun goed gaan.
Geur.
Zoals we al eerder schreven heeft een plant menselijke trekjes. Ze heeft een hoofd, huid, lendenen, armen en oksels.
Elke plant draagt haar eigen geur met zich mee, in de oksels van de bladeren.
Haar geur is als de parfum van een fascinerende vrouw. Moeder natuur baart vele parfums, sprankelend en temperamentvol. In het hart van de geur zit een bloemenakkoord die opgebouwd is uit vruchten als mandarijn en perzik, met de geur van sandelhout of ceders, uit jasmijn, lelietjes der dalen, rozen of gardenia’s, dennennaalden of lieve vrouwe bedstro. Die geur is voor elke plantenlady anders.
Deze lijn correspondeert met een andere en meer emotionele kant van haar persoonlijkheid. In de oofttuin proeven we een frui\tige geur die overeenkomt met haar levendigheid en vrouwelijkheid. Met muskusnuances op de achtergrond ontstaat er een bloemige weelde, fascinerend, avontuurlijk, spontaan, elegant en open die bijdragen aan het vrouwelijke karakter.
A. Munting:’ Wil iemand rozen lang goed bewaren die plukt ze af als ze nog droog en gesloten zijn en legt ze in een hard gebakken grauwe pot tot boven vol, doe daarop wat zout in goede Franse wijn en giet het erover en sluit ze met een deksel goed af en bewaar ze in een droge kelder en als je ze er uitneemt en droogt in de zon of bij een warme over gaan ze open en geven van zich een goede reuk.’
Zwoel.
Die geur komt het beste tot uiting op een warme en zwoele zomeravond als het blad nog vochtig is van het bad dat ze daarvoor gehad heeft. Hoe warmer de omgeving hoe beter het parfum zich ontplooit. Om die reden kiest de plantenlady in de zomerse tijden een lichtere geur en een intensievere in zwaardere tijden. Dan beroert een vleugje aroma onze neusvleugels en krijgt de tuin het opwindende, het exclusieve karakter alsof er een coco flanel, een vanderberg langs zweeft. Een exotische getinte geur die geheel anders is dan de fijn gestemde geuren van de wouden. In die ruigten overheerst een compositie die omschreven kan worden als wild en hartstochtelijk. In de herfst lanceert ze een nieuwe lijn, een mannengeur, uitzinnig warm en meevoelend, eerst met het luchtige van een berk, dan de warmte van de kruiden. In de winter is er een zweem van een ijl zoete geur die vervaagt in het nachtblauw met zijn fonkelende sterren.
Ruiken aan zijn delen.
Het idee dat een plant geïdentificeerd kan worden door te ruiken aan zijn delen. Sta eens stil bij een beuk en snuif het bosleven op, dan proef je een verfijnd tikje aristocratische geur, overheersend en ondeugend. Ruik eens de frisse lucht van een dennenbos met een geur als een badlijn. Zo kan je meerdere geuren afwisselend gebruiken. Kijk eens hoeveel planten je kan herkennen aan hun geur.
Bloemen geuren, geven zomer- en winter-, regen- onweergeuren. Bloemen geven een vertrouwde geur. Die zijn heel belangrijk voor de mensen, geuren en stemmingen zijn heel nauw met elkaar verbonden.
Geurlijn.
Waarom is er bv. van de roos geen geurlijn zoals er wel een kleurenlijn bestaat. Een geur die uitgezocht kan worden voor het bestemde doel. Zo geeft ‘Baccara’ een vurige en liefdevolle geur, ‘Virgo’ verkoelt en zuivert terwijl anderen oosters, uitnodigend en zelfs weerzinwekkend kunnen zijn.
Beleef de charme van ‘Sonia’, vredig is ‘Peace’. ‘Dame de Coeur’ heeft een verfijnd bloemenparfum met een verrassend en spontaan karakter. ‘Eagle’ is een charmant en favoriet parfum, intenser dan anderen, extravert, sensueel en hartstochtelijk warm.
Herfstgeuren.
Er zijn viooltjesgeuren, leliegeuren, appeltinten, de wereld is vol geuren.
Het ruikt naar de herfst, zeggen we in september, een menging van herfstvochtigheid, paddestoelen en de geur van asters en dahlia’s, appelen, eiken en kastanjes, vermolde bladeren. Dit is een lichte melancholische geur, een licht herkende geur is het herfstparfum.
Lavendel is een tegengeur, een anaphrodisiacum, maar ook de beroemde parfums van Lanvin: Scandale, Rumeur, Arperge, het zijn herfstgeuren. Het is het tegendeel van de zomergeur of van een huis in voorjaar. Als je in februari het venster opent en het voorjaar verwelkomt ruik je een voorjaarscompositie, een mei/juni geur. De grote meesters componeren als een symfonie, als een schilderij, de parfum van een stad, een heet parfum, een oerwoudmengeling.
Vermeerderen.
De gewone soorten die als onderstam gebruikt worden kunnen we vermeerderen via zaad dat van afzonderlijk staande planten moet worden geoogst. Stratificeren en in april zaaien bij een 10 graden, zaad bedekken.
Vele soorten kunnen ook gestekt worden. De bekende ‘Paul’s Scarlet’ kan via winterstek vermeerderd worden, zonder groeistof, Rosa multiflora, Rosa nitida, Rosa rugosa, Rosa rugotida, Rosa virginiana op gelijke wijze via winterstek.
Rosa floribunda kan van mei tot augustus vermeerderd worden met in latere tijden oplopende hoeveelheid groeistof van 0.5 tot 1% ibz. Rosa omeinsis in juli met iaz 05%. Rosa florida in september met 1% ibz.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl