Aconitum
Over Aconitum
Monnikskap, giftig, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt. file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/A/Aconitum.html
Indeling.
De akonieten vormen een groep van harde en meerjarige kruiden die veel gebruikt worden in borders vanwege hun opvallende bloemen en bladeffecten. Het zijn kruiden met soms knollige, raapachtige of dikvezelige, verdikte wortelstokken.
De hoofdkleur is blauw, maar ook zijn er gele, roze en witte vormen. Het zijn wel zeer opvallende bloemen. De kelk maakt door de kleur de indruk van een bloemkroon te zijn. Een van de vijf blauwe kelkbladen vormt de kap. In de kap liggen de twee kroonblaadjes in de gedaante van S-vormige staafjes. De kroonblaadjes hebben uitsluitend tot taak honing voort te brengen. De bloem kan alleen door hommels bestoven worden.
Het aantal soorten varieert van 18 tot 400, bij verschillende botanisten.
In het tertiair was het een arctische plant die zich tijdens de ijstijden vanuit Siberië heeft verspreid naar Eurazië en Noord-Amerika. De voornaamste bloeiplekken zijn vochtige bodems op bergweiden.
Als je rekening houdt met de bloeitijd kan je een groot gedeelte van de zomer genieten van deze bloemen.
Ranunculacea, Ranonkelfamilie.
Uit J. Seboth.
=Aconitum anthora, L. (tegen het gif van thora) Donkergroen en tot aan de voet ingesneden bladeren zijn 5-7delig, de slippen weer driedelig en smal lijnvormig.
Rechtopstaande, behaarde stengels.
Eivormige en korte trossen met opgerichte bloemsteeltjes en tamelijk grote lichtgele bloemen, bloemhelm is vrijwel zo hoog als breed in juni/augustus.
Droge kalkgronden. Knollige wortels.
Uit de Alpen, Jura, Kaukasus en Karpaten wordt 50-90 cm hoog. Is vermeld in 1596.
Is extreem giftig, voor mens en dier, een kleine dosis kan al dodelijk zijn.
Var. atrovirens (donker groen) verschilt door de donkerder bladeren en grote, donkerder gele bloemen.
Naam.
(Dodonaeus) ‘De inwoners van de landen bij het meer van Genua en de Italianen van Turijn noemen dit gewas gewoonlijk lաnthoro en op het Latijns Anthora. Hier te lande heeft het ook geen andere naam dan Anthora. Voorts zo wordt dit kruid Anthora genoemd als of men op het Grieks Antiphtora zei omdat ze tegen de Thora strijdt en een tegenbaat is en goede hulp van al het kwaad dat daarvan en van alle soorten van wolfswortel komen kan.
Dan de namen Thora en Anthora of Tura en Antura schijnen wel nieuw gevonden en bekend te zijn, nochtans vindt men ze bij de oude schrijver Marcellus Empiricus die ons een geneesmengsel leert bereiden uit de Tura en Antura tegen de witte vlekken en schellen die op de ogen komen. Antonius Guanerius betuigt ook dat de Anthora zeer krachtig en nuttig is tegen de pest en alle besmettelijke ziekten, te weten in zijn traktaat van de pest, 2.diss. in het 3de kapittel en zoveel als de ervaring aangaat, zegt hij,ՠik heb gezien en bevonden dat de wortel van Anthora van krachten de Dictamnus heel gelijk is. Deze Anthora is een kruid dat bij de Thora groeit uit wiens sap een vergif bereid wordt waarmee de jagers op de bergen van Salussen en Pinarool de wilde geiten plegen te vangen. De wortel van deze Anthora lijkt op olijfbessen en is de tegenbaat of Bezoar van de voor vermelde schadelijke Thora die door haar vergif allerhande dieren ombrengt en laat sterven.’
Deze Anthora wordt ook vermaand van Simon Januensis of van Genua in zijn Synonyma en van Arnoldus Villanovanus in het boek van het vergif, dan hetgeen dat ze er van schrijven wijst genoeg uit dat ze de Anthora niet te volle gekend hebben. De reuk of rook van dit kruid verjaagt alle slangen, maar het kruid zelf aan de hals van de zwangere vrouwen gehangen brengt de vrucht om.
De bladeren met de bloemen gestoten en opgelegd trekken de pijlen, schichten, doornen en andere diergelijke dingen eruit.
Men maakt er een pleister of papje van om op de zwellen en verstoppingen van de milt te leggen.
Het sap er uitgeduwd geneest de wonden en vergiftige beten of steken en vooral de beten die van nuchtere mensen gedaan zijn. Men legt het ook op de gezwellen en klieren van de pest en op kanker.
Nochtans sommige geleerden van deze tijden (en vooral Clusius) twijfelen zeer veel of al deze deugden aan dit kruid toe te schrijven zijn, gemerkt dat het van gedaante op de andere schadelijke soorten van Napellus zo zeer lijkt.’
Er zijn dus twee soorten, beide zijn even giftig en vroeger meende men dat zij altijd bij elkaar op dezelfde plaats groeiden. De plant is dodelijk voor de mens. Mocht je het giftige eten of is er nog een ander gif in je lichaam, dan wordt dat gif geneutraliseerd door de anthora: beide vergiften vernietigen elkaar en de mens blijft in leven, similia similibus curantor, het gelijke door het gelijke genezen. Deze stelling van Dr. Hahnemann is al meer dan 17 eeuwen oud en vormt de basis van de homeopathie.
Dodonaeus (b) Avicenna spreekt van een kruid dat door hem Moysis Napellus genoemd wordt wat de Napellus van gedaante heel gelijk is en dat tegen de hindernis dat er van komt gans strijdt, te weten in het 500ste kapittel van zijn 2de boek, dan in het 745ste kapittel zegt hij dat de Zedoaria bij Napellus plag te groeien en verzekert dat door haar bijwezen en buurschap de kracht en hinderlijkheid van Napellus bedwongen en eensdeels overwonnen wordt op die manier dat die veel zwakker wordt dan hij tevoren was en dan hij is als hij alleen of op andere plaatsen groeit en daarom, zegt hij, is deze Zedoaria een tegenbaat en als een teriakel tegen de hindernis van de adderslangen, van Napellus en ook van allerhande andere vergiftige dingen. Hieruit volgt dat deze onze Anthora niet alleen Napellus Moysis, maar ook de Zedoaria van Avicenna zou mogen wezen. Nochtans in de apotheken wordt tegenwoordig een ander Zedoaria verkocht die zeer veel van deze Anthora verschilt, te weten een langwerpige wortel die niet zonder reden de Zerambeth of Zurumbeth van dezelfde Avicenna en van Serapio geloofd wordt te zijn.’
Naast de napellus beschrijft A. Magnus ook Napellus moysis (Mozes) Van deze laatste plant zouden de hoedanigheden door Mozes ontdekt zijn, maar Latijn musca: vlieg of Latijn mus: muis, dus niet van Mozes. Aconitum lycoctonum (Aconitum lamarckii) was ook panter wurgend en Ԩeet kleine Aconitum Pardalianches tot verschil van Doronicum pardalianches, in het Grieks heten ze beide Aconiton Pardalianches of ook Kammoron, Myoctorion, Thelyphonon en Theriphonon. Het Myophonon betekent zoveel als of Myoctonon men muizenmoordenaar zei.
Gele monnikskap of genezende wolfsbaan, Duitse Gift Eisenhut, Herzwurz of Heilgift, het was tegengift tegen de giftige monnikskap, giel Sturmhott en Arabische Zitwer, (de Zedoaria van Avicenna) Engelse healing wolfsbane, wholesome wolfsbane of yellow helmet flower.
Uit Matthiola.
Thora.
Dit is een onbekende plant met gif dat op cumarine lijkt en in het bloed gebracht moet worden om dodelijk te zijn. Mogelijk Ranunculus thora. Schildblatt-Hahnenfu, Gift-Hahnenfuss.
Gedaante.
(Dodonaeus) Van Thora Valdensis. Deze Thora is geen goed kruid en ook geenszins wijd verspreid en richt zichzelf alleen in de hoogte op met zijn enkele steel die rond is en tien of ten hoogste vijftien cm lang die met een, soms met twee en zeer zelden met meer bladertjes begroeid die hardachtig zijn, rond, glad of kaal, bleekgroen en wat naar het blauwe trekken en rondom de kanten gehakkeld of gekerfd zijn en op de top van deze steel komt een geel bloempje voort die kleiner is dan een boterbloem en anders lijkt het geheel op die en daarna volgt een rond bolletje of hoofdje van zaad tezamen verzameld en gehoopt. De worteltjes hangen negen of tien aaneen als de wortels van affodil, maar veel kleiner en zijn spits of gaan scherp af.
Plaats.
Op de Alpen en op de bergen van Savoie en Zwitserland groeit dit kruid zeer veel en vooral in het landschap van de Valdezen die een deel van de voor vermelde bergen die aan Italië palen bewonen. Het wordt ook gevonden op de berg Baldo van Italië.
Naam.
Dit gewas wordt gewoonlijk thora, taura en tura genoemd daar sommige de toenaam Valdensis bij doen omdat van Napellus te onderscheiden, die ook thora bij sommige genoemd wordt, en in onze taal Thora van Valdeze.
Avicenna vermaant van een dodelijk gewas in het vierde boek, Fen. 6 wat Farfiun heet. Maar dat het hetzelfde gewas met deze onze Thora zou wezen zou ik niet gemakkelijk durven of willen verzekeren en meestal omdat Avicenna betuigt dat het Farfium hem gans onbekend is en met geen kentekens van hem beschreven en wordt.
Werking.
De kracht van het Thora is zeer hinderlijk, dodelijk en vergiftig, zo men zegt, zelfs gaat ze van kwaadheid de Napellus of wolfswortel ver te boven, want men verzekert dat haar schadelijkheid zo groot is dat de mens wel meest, maar daarna ook allerhande viervoetige wilde en ook tamme dieren die gekwetst of gestoken zijn met een pijl, schicht, flits of ander geweer dat met het sap van dit kruid bestreken of aangeraakt is in de tijd van een half uur sterven moeten. Nochtans is dit gewas niet dodelijk als het binnen het lijf met drank ingenomen of als spijs gegeten wordt, hoewel dat het dan ook niet heel zonder schade of kwaad te doen door plag te gaan. (het moet dus in aanraking met bloed komen)
De jagers plegen het sap van deze Thora om haar voor vermelde kracht veel te gebruiken om de wilde beesten daarmee te vangen en te schieten en tot dat doel duwen ze dat uit en bewaren het in ossenhorens om hun pijlen daarmee te bestrijken of erin te steken als ze gaan jagen want dat strekt hun dan voor een zeker en onbedrieglijk vergif en als de beesten ermee geraakt zijn kunnen ze niet ontvlieden, maar sterven in korte tijd. Om dit te beproeven en zijn kracht te onderzoeken steken ze een naald in dit sap of bestrijken het ermee en kwetsen er een kikker mee en als ze van die steek terstond sterft dan weten ze dat het vergif echt is, als Gesnerus betuigt.
Lobel zegt dat deze Thora van de Valdese in Spanje yerva de los alabastriceros genoemd is want de jagers hebben het veel gebruikt om de wilde beesten te vangen want zo gauw als de pijl in het lijf komt of enige wond maakt begint het venijn te werken zodat het uiterste van de wond, tenzij dat uitgesneden wordt, terstond bederft en verrot waardoor dat Phthora in het Grieks genoemd wordt.’
Gerard (1696) meldt dat het gif van de breedbladige en mountain’s wolfsbane van zo’n kracht is dat als een mens - maar ook vierbenige beesten - gewond worden met een pijl of ander instrument die gedipt is in sap hiervan, ze binnen een half uur zullen sterven. Maar, gaat hij verder, de winter wolf's bane heeft die krachten niet. Die zou juist een machtig wapen zijn tegen de beten van schorpioenen. De plant is van zo’n kracht dat, als de schorpioen de plaats passeert waar de plant groeit en het gewas raakt, hij dol wordt en buiten zinnen raakt. Maar raakt diezelfde schorpioen per ongeluk de witte Helleborus dan is hij weer genezen van zijn ziekten.’
In vroeger tijden werd de werking van verschillende vergiften op misdadigers uitgeprobeerd die ter dood waren veroordeeld. Door het straffen van die misdadigers vond men het geneesmiddel voor de onschuldige. Zo werd in 1524 op bevel van Paus Clemens VII deze wortel aan twee rovers gegeven en in Praag op bevel des Keizers aan twee anderen, wat door de geneesheer Matthiola werd uitgevoerd.
Aconitum arcuatum, Maxim (boogvormig) (Aconitum fischeri var. arcuatum) De bloemsteeltjes zijn recht en niet langer dan de bladstelen.
Bloemen van het mooiste purperblauw omen in augustus/september.
Lijkt op Aconitum fischeri maar verschilt doordat de stengels op het eind boogvormig ombuigen en de zwaar vertakte trossen. Een wat klimmende vorm.
Uit Mantsjoerije en N. China wordt 120-160cm hoog.
Monk ‘s hood.
Uit; O. Thome.
=Aconitum x cammarum L. (Grieks voor kreeft, eerder de naam voor Eranthis) =kruising tussen napellus x variegatum. Glanzend groen en diep ingesneden 5delige bladeren met lijn/lancetvormige slippen en 2-3spletige top.
Opgaande stengels.
Flinke trossen donker violet/blauwe bloemen waarvan de helm langer dan breed is in juli/augustus
Uit de Alpen wordt 8-125cm hoog. Is vermeld in 1752.
‘Bicolor, met helder violet/blauwe bloemen.
Var. sparkianum met ‘Sparks Variety’ is een mooie rijk bloeiende plant met zeer grote, donker violet/blauwe bloemen.
‘Bicolor , Purple of bicolor monks hood. Arendsi’
Uit Curtis botanical magazine.
Aconitum carmichaelii Debeaux (Charles Carmichael Lacaita, Britse botanist, 1853-1933) wordt veel voor snijcultuur gebruikt en wordt 70cm hoog.
Deze vorm heeft driedelige bladeren terwijl de anderen meestal een 5 tot 7delig blad hebben.
Arendsii group hybrids (kweker Arends te Ronsdorf in Duitsland) (Aconitum carmichaelii x Aconitum carmichaelii var. wilsonii) geeft grote, amethistblauwe bloemen.
Wordt wel hoger, tot meer dan een meter en soms anderhalve meter.
Het is een krachtig en steil opgaande akoniet met grote en glanzende bladeren.
Stevige trossen komen in september en zijn violetblauw.
Een laatbloeier die in de zon kan maar ook in de halfschaduw.
Aconitum carmichaelii var. wilsonii) Aconitum wilsonii, Hemsl.) (Ernest H.Wilson, 1876-1930, Engels botanicus en plantenverzamelaar)
Grote, handvormig en, ondiep ingesneden, glanzende donkergroene bladeren.
Opstaande stengels.
Lange trossen van grote helder violet/blauwe bloemen in september/oktober.
Uit China wordt 125-150cm hoog. Is vermeld in 1903.
Azuren monnikskap, Chinese aconite, Carmichaels aconite.
Aconitum ferox Wall.(woest) (Aconitum virorum) is inlands in Nepal.
Meerjarige plant van 1m hoog.
Blauwe bloemen.
Gebruik/naam.
Aziatische monnikskap, Himalayan Eisenhut, Engels Indian aconite. Het is de bish, bis of bikh van de inlanders en zou het meest giftige gif van India leveren, misschien wel van de wereld. Verwante soorten zijn net zo giftig. In India werd het gebruikt om pijlen te vergiftigen waarmee ze op tijgers schoten. Wordt men er mee verwond, dan is dit een zekere dood.
Uit Curtis botanical magazine.
Aconitum fischeri, Reichb. (Fr. E.L. von Fischer, 1782-1854, Duitse botanicus) Grote glanzend groene, handvormige en minder diep ingesneden bladeren.
Mooie laag groeiende plant met stevige, rechtopstaande en bijna kale stengels.
Flinke trossen van grote en mooie, donker violet/blauwe bloemen met wat gebogen bloemsteeltjes komen in augustus/oktober als laatst bloeiende monnikskap.
Uit Kamschatka, wordt 40-70cm hoog.
Azuren monnikskap, Fischers monkshood.
Aconitum gracile Rchb. subsp. rostratum (Bernh. ex DC.) Grint. (sierlijk en snavelvormig) (Aconitum rostratum, Bernh.) Een mooie plant die wat op variegatum lijkt maar door de dieper ingesneden bladen verschilt terwijl de bloemsteeltjes naar boven zijn gericht en ongeveer even lang zijn als de kleine, licht violet/blauwe bloemen in juni/augustus.
Uit W. Zwitserland wordt 50-80cm hoog.
Uit jelitto.com
Aconitum hemsleyanum, E. Pritz. (W. Botting Hemslye, 1843-1924, Engelse botanicus) Draagt grote, 3-5lobbige en ondiep ingesneden bladeren.
Prachtige donker violet/blauwe bloemen komen in juni/augustus.
Uit Midden-China, wordt al klimmend een 175-300cm hoog. Is vermeld in 1905. Ғed Wineծ
Klimmende monnikskap, climbing monkshood.
Aconitum henryi (Augustine Henry, Ierse arts en botanist, 1857-1930) De plant wordt ongeveer een meter hoog.
De bloemen staan in piramidale trossen, soms met kleine zijtrossen.
Ook dit is een mooie monnikskap die gebruikt kan worden als snijbloem of in de border.
Komt uit China waar de plant door de botaniserende paters A. Henry en Pater Farges meegenomen werd.
‘Spark’s Variety’ is mooi diepblauw,’Bicolor’ heeft er wit bij. (zie cammarum)
Aconitum japonicum, Thunb (uit Japan) Dikke driespletige bladeren met eivormige slippen en bleekgroene onderkant.
Stevige, opstaande stengels van 90cm.
Korte trossen van mooie donker violet/blauwe bloemen met een zeer lange helm en soms omgebogen bloemspoor komen in augustus/september.
Wordt 100-125cm hoog, is vermeld in 1790.
Japonese aconite.
Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.
=Aconitum lamarckii (Jean Baptiste Antoine Pierre Monet, Chevalier de la Marck, 1774-1829, zijn werk over de evolutie liep op dat van Darwin vooruit) (Aconitum variegatum subsp. paniculatum (Aconitum pyrenaicum, DC.) (uit de Pyreneeën) Grotere bladeren die fijn getand zijn, de hele plant is wat geelachtig behaard.
Mooie donkergele bloemen in juli/augustus.
Lijkt op lycoctonum maar verschilt door de lagere groeiwijze en stevige opstaande stengels, grote bladeren en mooie donkergele bloemen in juli/augustus, verder is de hele plant wat haarachtig behaard.
Is een gele monnikskap van 50-80cm uit de Pyreneeën. Northern wolfs bane.
Uit A. Masclef.
Aconitum napellus, L. (van het dal of raapje) (Aconitum autumnale) (herfst) Het is een edele plant met een krachtig sprekende bladvorm, donkergroene, 5-7delig en diep ingesneden, wat behaarde bladeren met lijnvormig ingesneden slippen.
Dit is een mooie sierplant die 50-80cm. hoog wordt met stevige, rechtopstaande en meestal onvertakte stengels die boven aan wat behaard zijn. Daaraan staan in juni/juli een speer van bloemen in korte en dichte trossen van 15-25cm lang met licht violet/blauwe, een stille blauwe en dikwijls wat doffe koude kleur waarvan de helm breder dan lang is en kort behaard, de bloemsteeltjes staan rechtop en zijn allen ongeveer even lang. De hoed zit dicht op het onderste gedeelte, dat het beste deel zou zijn voor medische doeleinden.
De wortel is raapachtig verdikt.
De plant groeit natuurlijk op zonnige bergweiden, alpenweiden en vochtige dalen, tussen struiken, maar niet in donkere bossen. In de Karpaten, Zwarte Woud, Bohemerwoud, Reuzengebergte, Ertsgebergte, Eifel en Alpen komt het nog op hoogtes van 3000m voor, vooral bij berghutten vaak in grote hoeveelheden. Het vee eet het niet. Verder in de bergen van Europa en N. en Midden Azië. De Napellus is waarschijnlijk in andere landstreken ingevoerd vanwege zijn giftigheid. Komt waarschijnlijk uit noordelijke gebieden. Is vermeld in 1596.
De plant zelf komt weinig voor, verschillende planten gaan onder deze naam door als Aconitum cammarum.
In de natuur komen hier al talrijke vormen voor, vandaar dat men de soort onderverdeelt in subspecies, bijvoorbeeld de subsp. pyramidale, een violet bloeiende, de subsp. napellus wordt rond een meter en bloeit in de zomer. Bekende rassen zijn de witte ‘Album’ en roze ‘Rubellum,’ de diepblauwe ‘Newry Blue,’.
Aconitum napellus L. subsp. lobelianum (Rchb.) Gyer, (Matthias d'Lobel, Mathias de Lobel of Matthaeus Lobelius, 1538-1616, Vlaams botanicus) (Aconitum lobelianum, Reichb.) Lijkt veel op napellus, maar verschilt door de hogere vorm en losser gevormde, 30-40cm lange bloeiwijze terwijl de helm van de bloemen langer en meer open is in juni/augustus.
Uit Midden en Z. Europa wordt 100-125cm hoog.
(Dodonaeus) Dat dit ook een medesoort is van Lycoctonon of wolfswortel is duidelijk genoeg. Daarom zal men de het Lycoctonon facie Napelli, dat is wolfswortel met gedaante van Napellus noemen.
Uit G. Oeder.
=Aconitum napellus subsp. neomontanum, Gayer. (niet uit de bergen) Lijkt veel op napellus maar verschilt ervan door de onbehaarde bladeren die alleen aan de achterkant bij de nerven wat behaard zijn en de losser gevormde, vertakte trossen en iets grotere bloemen in juni/augustus.
Uit Z. Duitsland, Bosni en Oostenrijk wordt 70—100cm hoog.
Aconitum napellus subsp, pyramidale, Mill. (piramidaal) Donkergroene en diep ingesneden 5-7delige bladeren met lancet tot wigvormige en meestal driespletige slippen.
Opstaande en boven behaarde stengels.
Flinke trossen met vertakte bloemsteeltjes waarvan de onderste veel langer zijn dan de bovenste, van de grote violet/blauwe bloemen is de helm iets langer dan breed en bijna geheel gesloten in juni/augustus.
Uit Z. en Midden-Duitsland, N. Frankrijk wordt 100-125cm hoog.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Portugees aconito, in Spaans aconito en matalabo.’
Aconitum; vrij vertaald als ‘onoverwinnelijk vergif.’
(Dodonaeus b) De nieuwe kruidbeschrijvers hebben dit gewas met de Barbaarse schrijvers Napellus, dat is raapje in het Latijn genoemd naar de gedaante van de wortel die op een raapje lijkt. Andere geven dat de naam van rapenbloem.ՠ
De naam kan ook afkomstig zijn van het Griekse nape: wouddal, groeiplaats.
Dodonaeus; ‘Dan het heeft noch een bekendere naam hier te lande, te weten wolfswortel, in het Hoogduits Eisenhutlin, Kappenblumen, Narrenkappen en Teuffelswurtz.’
Stormhoed, Duitse Blauer Eisenhut en der Sturmhut, Eisenhuttel en Isenhutlein bij Bock, van Isar: ijzer, de kleur, Eyterwurz in oud-Hoogduits, Franse casque: helm, of casque blue vanwege de blauwe kleur. In Shakespeare ‘s tijd was het kruid bekend als helmet flower.
Het laatste deel van een gegeven naam is bijna altijd een kap of hoed. Dit laatste gegeven bevindt zich ook in de veel oudere naam van de plant als Thorshelm die aan Thor (Donar) was gewijd. In Deens en in Noors zijn er de volgende namen, Thoralm, Thorhat, Ulveurd, Ulvebane, Ulvedod en in Zweeds stormhat. In de Noorse mythologie vertegenwoordigt de hoed van de akoniet de kap van duisterheid, wie in staat is die te dragen wordt onzichtbaar als hij of zij het wil. De kap was een deel van Odins uitrusting. Vandaar de naam Odinՠs helm en gewoonlijk Thors hoed of helm. De helmvorm suggereert meer de twee grote vechtende goden van het Noorden dan de wijze Odin. De Deense naam was troldhatl, de helm van Troll, een reus die soms de goden verving. Doordat de bloem met de kap bedekt is van de Noorse helden symboliseert de plant ridderschap. Omdat de bladeren schildvormig zijn zou de naam stormhoed, naar de tijd van de ridders, de beste naam zijn die bij deze plant past.
Dodonaeus (d) ‘In deze landen is dit schadelijk gewas met de Latijnse naam Napellus genoeg bekend, maar is ook van sommige muncx cappe of monicks kapkens genoemd, in het Latijn Cucullus monachi, ook pape kappen naar de gedaante van de bloem.
Toen de Benedictijnen de domeinen van Thor binnenvielen werd het de monnikskap, de oude munckes capkes, vergelijk het Duitse Munchs-Kapffen uit 1551, Paterskappe, Franse capuche de moine en aconit en Engelse friars cap, Belgische kapucienekapkens, Kempische kappen en paterskappen. Duitse Der lieben Frau.
(e) Naar andere mutsen, Blaumussen, Grootmoeders Muss, Hamborger Mutzen, Holtschoe, Kutschenblume, Schlodfegerskappen, Pantoffelken, Pantoffeln, Reiterskapp, Schlawwerhaube
(f) Maar ondanks de goddelijke verbinding heeft de monnikskap, samen met veel gewijde planten, een kwalijke reputatie. Het gewas behoort tot de kruiden die heksen gebruiken voor hun zwarte spellen. In Duitsland behoort de plant tot de duivel en is populair bekend als Teufelswurz. De akoniet ademt een duistere sfeer uit. Met zijn giftige adem is het typisch een ongeluksplant en behoort tot de kruiden van duistere praktijken die in donkere en eenzame plaatsen groeien.
(g) Er komt een verbinding voor met duiven, Duits Duwenkutschen, Tauberl in Schalg, Taubenkutschen, Dauweschascher en Taubenwagelchen, Herrenkutsche.
Venuswagelchen, Franse chaise (wagen) of char de Venus: Venus wagen, onze Venuswagen, duiven trokken de kar van Venus. Deze namen vergelijken de stuifmeeldraden, die in de kromming van de helm gebogen zijn, met een paar nieuwsgierige duiven die schuchter het dek proberen te verdringen. Kinderen halen de helm er soms voorzichtig af waardoor de stuifmeeldraden als kleine duiven tevoorschijn komen, vanwege het vliegen Eliaswagen.
(h) Verder Adam en Eva in ‘t koetske, huwelijksbootje, paarden en karretjes, schoenen en muilen en in Fries hijnders en weintsjes, Duits Kuttsch un Peer, Arche Noahs, Fischerlip, Heinsl, Kalessen, Lederschuh Pantoffelken, Parle; veulentje, Pfarreiter.
(i) ԍen noemt het ook Thora (alsof men Phthora, dat is verderf of versterving zei) en ook Taura of Tuta met de bedorven namen. Het is een soort van Lycoctonon of wolfswortel, dan Avicenna in zijn 2de en ook 4de boek, Fen. 6, in het eerste traktaat heeft zijn redenen gehad waarom hij dat van de Chanach adip of Strangulator lupi, dat is Aconiton Lycoctonon onderscheiden heeft, in het Engels blew wolfbane, Duitse Blo Wolfswurtz. Dit kruid zou ook wel Toxicum mogen heten.
(k) Naar de giftigheid zijn verder oude Duitse namen; Fenye (=venemum) in midden-Hoogduits, blaue Fuchswurz, Giftchrut, Giftblume, ons gifkruid, Gickerl, Ranerlwurz, Rossl, Scholermon, Schwin-Bonen, Wrgling. Ziegentod, Ziegenwurglich, Apolloniawurzծ, doet het iets voor de ogen? Zwitsers Bohna, Bohmara, Laubritsch: giftig, Luppertsche.
Engelse bear's foot, soldierճ of Turck’s cap, Luckie’s mutch en common monkճ cowl. Engelse blue rocket.
Gebruik.
Men gebruikte het vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Deze algemene blauwe wolfswortel of Napellus is van aard en kracht de mensen en veel viervoetige dieren schadelijk, ja dodelijk.
Dit is met een opmerkelijke, doch zeer beklagenswaardig en jammerlijk teken te Antwerpen niet veel jaren geleden gebleken zodat de herinnering daaraan noch vers is want sommige vrouwen die dit kruid niet kenden en de wortels ervan in salade voor een goed kruid gedaan hebben zijn daardoor en al diegene die ervan gegeten hadden kort daarna in onlijdelijke en onuitsprekelijke smarten, trekkingen, spanningen en hertaanvallen gevallen en allen zijn er niet lang daarna van gestorven. Dan het gebruik van dit kruid plag onder ander kwaad gewoonlijk het volgende ongeval in te brengen, kort nadat men het ingenomen heeft zwellen de lippen en de tong wordt zeer dik, de ogen puilen, ja vallen bijna voorwaarts uit, de benen worden stijf, stram en koud en daarna volgen ook draaiingen van het hoofd en bezwijming en onmacht van het hart, zoals Avicenna in zijn 4de boek betuigt. Zo groot is ook de kracht van dit vergif dat de punten of spitsen van de pijlen, schichten en flitsen die ermee bestreken zijn al diegene die daardoor gekwetst worden tot de dood brengen.
Tegen dit zo vergiftig en dodelijk gewas verhaalt ons dezelfde Avicenna ettelijke tegenbaten of remedies die diegene die het ingenomen hebben genezen kunnen als ze het vergif zelf eerst door het braken of overgeven kwijt geworden zijn en onder deze dingen vermaant hij ook van een muis (immers zoals zijn boeken inhouden zo ze overal uitgegeven zijn) die men met Napellus opgevoed vindt en die door haar ganse stof en eigenschap tegen de hindernis en het kwaad van Napellus schijnt te strijden op die manier dat diegene die het innemen gans van alle letsel en nood bevrijd en verlost worden. Dan Antonius Guanerius, een zeergeleerde dokter in zijn tijden te Pavia in zijn boekje of traktaat van het vergif meent dat dit geen muis is, maar eerder vliegen zijn (in het Latijn Muscae, in plaats van Mus) waarvan Avicenna heeft willen spreken die zodanige kracht tegen de Napellus zou hebben. Want hij verhaalt dat een wijs en geleerd man en een zeer naarstig onderzoeker van de waarheid met grote moeite die muizen gezocht heeft, nochtans nimmermeer enige dusdanige muis heeft kunnen vinden en zelfs die ook nimmermeer aan de wortels van Napellus geknaagd of gegeten, maar altijd heel en gans gevonden heeft, maar dat hij een grote menigte van vliegen daar omtrent gezien heeft die de bladeren van dit kruid opgegeten of tenminste bezet hebben en daarom heeft hij (zegt dezelfde Guanerius) deze vliegen in plaats van die muizen genomen en daarvan een antidotum of geneesmengsels bereid die hij tegen allerhande vergift bevonden heeft, maar boven alles tegen het vergif van de Napellus zelf. Deze antidotum wordt in het Latijn Antidotus es muscis Napelli genoemd. En voorwaar het is geloofwaardiger dat er vliegen te vinden zijn die hun leven met het lekken van Napellus onderhouden dan dat er muizen zouden zijn die van de wortel van het kruid hun voedsel hebben. Want het Aconitum of gele wolfswortel, wiens medesoort deze Napellus is, plag muizen om te brengen en daarom heeft het de namen van Myoctonon, Myophonon of Muricida, dat is muizendoder of muizenmoordenaar, gekregen.
Het ganse kruid is schadelijk en dodelijk en vooral de wortel (als Castor Durante betuigt) en als die door de slappe mensen maar een tijd lang in de hand goed vast gehouden worden die ter dood brengen kan. Nochtans kan men aan die goed wennen op die manier dat ze ons tenslotte niet schaden zal zoals blijkt uit Avicenna die betuigt dat hij een oude vrouw gezien heeft die de Napellus zo vrij en zonder zorg innam al of ze een raap gegeten had omdat ze zichzelf eraan gewend had. Van buiten plegen sommige nochtans deze wortel of het sap er van te gebruiken om de sproeten of plekken van de huid daarmee weg te nemen.’
Ondanks alle oude waarschuwingen ziet men het kruid nog steeds in tuinen als een herinnering aan oude pijlgiften, moordenaars en fatale vergissingen. Plantverzamelaars nemen deze plant pas op als ze handschoenen aan hebben. Het gif kan door een wondje of de mond opgenomen worden en is vrij snel actief. Net als de meeste ranonkelachtige is het groen schadelijk voor vee, maar in gedroogde vorm geheel onschadelijk. Er lijken zelfs vergiftigingen te zijn geweest van mensen die de geur te veel geroken hebben. Anderen hebben de plant aangeraakt en daarna een ooglid waarvan ze een pijnlijke ontsteking hebben gekregen. Zelfs het stuifmeel dat in de ogen wordt geblazen geeft irritatie. De wortel is het meest gevaarlijke. Een fataal ongeval deed zich voor in Engeland in 1853 toen de wortel aangezien werd voor een radijs. Vergissingen met deze plant zijn meestal fataal. Er was een zaak waarin een man van de plant had gegeten en gek werd. De dokter verklaarde dat de ziekte niet door de plant kon komen en stond er op om wat van de bladeren te eten om zijn gelijk te krijgen, hij stierf.
Het wordt gebruikt bij jicht, neuralgien, reuma, tandpijn. In de homeopathie wordt het blad gebruikt tegen tandpijn en reuma. Maar het gebruik is twijfelachtig en kan gemakkelijk door andere planten vervangen worden. Het is te giftig.
Het gif en verlammingsmiddel werd door de heksen in Thessalië gebruikt bij de bereiding van hun vliegzalf. Hun voeten en handen raakten er gevoelloos door en ze hadden het gevoel dat ze zweefden.
De mysterieuze vliegende zalf zou gemaakt zijn van Aconite en Atropa belladonna. De eerste veroorzaakt onregelmatigheden van het hart en tweede delirium. De zo gecombineerde symptomen zouden de sensatie van vliegen gegeven hebben. Theophrastus bericht dat vele inwoners van Herkleotis door de tiran Clearchos om het leven werden gebracht met de akoniet. Plinius vermeldt dat zelfs de honig giftig zou zijn. Vrijwel zeker heeft Aristoteles er de dood door gevonden en het zou het gif zijn dat Romeo (te vroeg) innam. V,1, 60;.
‘Let me have
A dram of poison, such soon-speeding gear
As will disperse itself through all the veins
That the life-weary taker may fall dead
And that the trunk may be dischargդ of breath
As violently as hasty powder firդ
Doth hurry from the fatal cannonճ womb
...To Julietճ grave, for there must I use theeӮ
II King Henry IV: 4,4,44;
ҍingled with venom of suggestion
As, force perforce, the age will pour in it
Shall never leak, though it do work as strong
As aconitum or rash gunpowder.’
Vondel, De Vaderen;
‘Ԛ gruwelijke dood, heb ik wel ooit gevoeld
Met dodelijk Aconith u schotel, mijn behoeder
Oft met vergif verhaast de dagen van mijn Moeder.’
Vondel, Geboorteclock
‘De prins werd vriendelijk aangekwispeld door een leeuw
De vloeken weken hem en bleke razerijen
Men zag de lucht geveegd van krom geklauwde Harpijen
Geen raadsel breiende Sphynx leide op 't verslinden toe
Chimeren waren voorts het vonken spuwen moe
Geen Gorgonen piepte meer, geen Hydra ‘s nijdig bliezen
Geen Scilla blaatte meer, de Phytons staakten ‘t biesen
Elk ingezetene had liefde en vrede tot zijn wit
De kruidlezer vond geen dodelijke aconiet
De boter geur en kleur kreeg als oranjevruchten
Maar dit was aangenaam, geen oorzaak van verzuchten
Ik sluimerde daar na, waar dacht men dat ik was
In onze lusthof, waar ik keurig bloemen las
In frisse kransen vlocht, en zoete rozenhoedjes.’
Vondel, Bespiegelingen van Godts wercken;
‘Doorsnuffelen mijnen, stof, en stenen, planten, dieren
Dan blijkt hoe heilzaam ende en elks behoudenis
Waar van մ aloude gebruik een ondervindster is
Ook zulk dat dodelijk en moordende vergiften
Van akoniet en slang door louteren schiften
Verlaten hun aard en stekende venijnen,’
Een Russische legende verhaalt van de ‘Gostrjel. Toen satan uit de hemel verdreven werd verstopte hij zich onder de akoniet, maar de aartsengel Gabriël doorschoot het kruid met de bliksem zo dat de duivel weg liep. In Siebenburgen wordt de wortel met afnemende maan opgegraven en om de hals op de blote huid gedragen wat goed zou zijn voor zwakke ogen. Om te bedriegen wordt ze in Karnten gebruikt. Men geeft ze namelijk aan paarden die verkocht moeten worden zodat de dieren schuimig of vurig worden.
De plant is het symbool van mensenhater ofwel misanthrophy. Wegens de bloemvorm is het ook het symbool van de dolende ridder, chivalryեn knights-errantry.
Historie.
(411) Het kruid άχόνιΤον (akoniton) wordt door de oude schrijvers vaak vermeld. Aconitum zou zo genoemd zijn naar Acone in Bithyni, Klein Azië, waar deze plant veel zou voorkomen. Theophrastus verhaalt dat de akoniet zijn naam heeft van de stad Akonae in het gebied Bithynica waar het in massa groeit. (164) De naam Aconiton is gekomen van de rotsen, klippen en steenachtige plaatsen daar deze kruiden plegen te groeien die in het Grieks Aconae heten zoals Ovidius in het 7de boek van zijne veranderingen of Metamorfoses te kennen geeft. Het groeit in de voor vermelde landen alleszins en niet alleen in Aconae daar dit kruid de naam Aconitum naar voert en dat Acone is een plaats of wijk van het landschap Periandyni (sommige veranderen dat woord in Maryandyni) Dan het groeit het allerliefst op steenachtige en rotsige gewesten.’ Ovidius metamorfosen, VII 418-419: ‘Aae quia nascuntur dura vivacia caute. Agrestis aconita vocant,’ Plinius XXVII 3: Үascitur in nudis cautibus, quas aconas nominant, et ideo aconitum aliqui dixere, nullo iuxta ne pulvere quidem nutriente, hanc aliqui rationem nominis atulere, alii quoniam vis eadem esset in morte, quae cotibus in ferri acie deterenda, statimque velocitas sentiretur.’ Plinius brengt de naam in verband met aconae: naakte rots, naar de standplaats van de plant, of omdat ze op rotsen groeit en alleen door stof, konis, bedekt wordt of zich daarmee voedt.
Een andere mogelijkheid is dat de naam komt van het Griekse akon: een pijl, omdat de primitieven hier hun giftige pijlen van maakten. Lucanus IV.322: ‘Pallida Dictaeis nascentia saxis Infundas aconita.’
Isidorus XVII 9.25:’Aҁcone partus est Bithyniae, qui proventu malorum graminum usque adeo celebris est, ut noxias herbas aconita illinc nominemus,’ De berg Akonitos in Pontus (Klein Azië) was de holte in de Griekse mythologie waar Herakles de driekoppige hellehond Cerberus uit de Hades haalde uit wiens gif de plant groeide.
Dat kan zeer goed op Eranthis slaan die kleine akoniet genoemd wordt en daar groeit. (Dodonaeus) Van Eranthis zegt van Ravelingen; Ԅit kruid is ook zeer schadelijk net zoals alle soorten van wolfswortel. Dan sommige kwade mensen kunnen dit zo bereiden dat als ze dat ingegeven hebben weten wanneer dat werkt en de mens ombrengen zal op zo’n manier dat het soms zolang in het lijf blijft eer het zich kwaad openbaart zodat alle krachten van het lichaam en vooral van het hart overwonnen zijn eer men gewaarwordt dat men vergif ingenomen heeft en dan plag alle tegenbaat tevergeefs gebruikt te worden. Dan het beste dat men daartoe doen kan is als men weet dat iemand deze dingen ingenomen heeft hem gestaald wijn te drinken geeft nadat hij goed gebraakt zal hebben door olie of enige zeer vette dingen. Andere prijzen de Lapis Bezoar boven alles en andere Castorium, andere gewone teriakel. Maar als men te lang vertoeft baat dit al te dikwijls niet zodat de mens in het korte tijd sterven moet of al kwellend vergaat zonder enige lafenis of verbetering te voelen. Wat van meest alle geslachten van wolfswortel waar is.’>
De akoniton was zo’n sterke giftplant dat het de dood na twee, drie of zes maanden, maar ook pas na twee jaar kon veroorzaken. Theophrastus vermeldt: ‘men kan akoniet zo bereiden dat ze de dood in vastgestelde tijd brengt, in 2, 3, 6 maanden, in 1, ja zelfs 2 jaar,’ Dioscorides geeft aan dat de wortel van de akoniet op de staart van een schorpioen lijkt en dat het dier ermee verlamd werd als men hem met die wortel naderde. Naar Plinius is de akoniet het snelst werkende vergif.
Door de ouden als Theophrastus, Dioscorides en Plinius werd het kruid akoniet veel vermeld. Aconitum napellus komt in Griekenland echter niet voor. Daarentegen is het wel mogelijk dat de akoniton heteron, waarvan Dioscorides uitdrukkelijk vermeldt dat het in Italië en wel in de Vestinische bergen (Abruzzen) voorkomt, deze plant is. Het beeld van de akonitum heteron in de Codex Constantinopolitanus schijnt niet op een akoniet soort te lijken, maar lijkt op een kruisbloemige (Alliaria officinalis?)
Het is een attractieve plant die dodelijke gif bevat. Deze planten, vooral de rhyzomen, zijn zeer giftig. Een paard wordt door 3mg. van deze stof gedood. Ongeveer 2 gram van de gedroogde wortel en al 3mg. aconitin is bij orale vergiftiging dodelijk. Plinius noemde het plantaardig arsenicum.
Veel namen zijn gegeven wegens zijn giftigheid. In de oudheid vergiftigde men roofdieren ermee of stiefkinderen volgens Ovidius Metamorfosen 1, 147 ‘Lurida terribiles miscent aconita novercae, ‘ofwel, Schandelijke stiefmoeders mengen de bleke, dodelijke wolfswortel,’ Op het bezit van dit gif zou de doodstraf staan.
De plant is niet inlands maar moet al in oude tijden geïntroduceerd zijn. Hij verschijnt in Engeland al in plantenboeken die dateren voor de Noorse veroveringen en wordt in middeleeuwse medicijnrecepten gevonden. De Angelsaksers begrepen zijn natuur en noemden de plant thung, een woord dat gegeven werd aan elke en zeer dodelijke plant.
A. Munting: ‘Het is ook aanmerken waardig wat Meander verhaalt, te weten, dat op het eiland Ceo hiervoor een wet in gebruik was waarnaar alle oude lieden die hun kost niet langer konden verdienen door deze plant het leven eindigen moesten zodat de anderen meer voedsel van de weinige spijzen genieten mochtenծ
Medea.
Uit traditie is dit de plant die Medea, de koningin van tovenaars, gebruikt zou hebben om de fatale drank voor Theseus te bereiden. Theseus kwam bij haar en (zijn vader) koning Aegeus. Toen hij de koning zag, klopte het hart in zijn keel en hij verlangde ernaar hem om zijn hals te vallen als welkom. Maar hij beheerste zich en zei: ‘Ik heb uw koninkrijk van vele monsters bevrijd, daarom ben ik gekomen en vraag om een beloning.’
De oude Aegeus keek naar hem en hield van hem. Hij zei: ‘Het is weinig wat ik je kan geven, edele helper, en niets dat jou waardig is, want je bent zeker geen sterfelijk mens of in ieder geval niet van sterfelijke ouders.
“Alles wat ik vraag,’ zei Theseus, ‘is om te eten en te drinken aan uw tafel,
‘Wat kan ik je geven,’ zei Aegeus, en hij vroeg om een zetel en zette hem het beste voedsel voor. Ook Medea kwam eraan, gekleed in al haar juwelen en haar oosterse kledij. Ze leek mooier dan de dag. In haar rechterhand hield ze een gouden beker en in haar linker een gouden fles. Ze kwam bij Theseus en sprak met een zachte en zwoele stem: ‘Heil held, de veroveraar, de onoverwonnen, de vernietiger van alle kwade dingen. Drink held, van mijn mooie beker die rust geeft na elke strijd, die de wonden heelt en nieuw leven in de aderen brengt. Drink mijn beker want het sprankelt van oosterse wijnen en Nepenthe, de drank van onsterfelijke.’
Terwijl ze sprak goot ze de fles leeg in de beker en de geur van de wijn verspreidde zich door de hal als een geur van tijm en rozen. Theseus keek naar haar op en in haar diepe donkere ogen. Terwijl hij keek sidderde en beefde hij, want haar ogen waren droog, als de ogen van een slang. Hij stond op en zei, ‘De wijn is rijk en geurend en de wijndrager is hemels als een onsterfelijke, laat haar eerst van de wijn drinken zodat die zoeter wordt door haar lippen.’
Maar Medea werd bleek en stotterde, ‘Vergeef me, maar ik ben ziek en drink geen wijn’
En Theseus keek opnieuw in haar ogen en riep, ‘Je zal met me drinken of sterven.’ En hij tilde zijn koperen kop op terwijl alle gasten opkeken en zich verbaasden. Medea gilde en gooide de kop op de grond. Toen de wijn al bubbelend over het plaveisel vloeide, verkruimelden de stenen en losten ze op onder het venijn van het gif. Medea riep haar drakenwagen en sprong erin. Ze vloog weg over het land en de zee en niemand zag haar meer. Toen ging Theseus naar Aegeus. Hij gaf hem zijn zwaard en sandalen en sprak de woorden die zijn moeder hem gezegd had. Aegeus stapte achteruit en werd bleek, dan viel hij de jongeman om zijn nek en huilde. Voordat de nacht viel was er feest in de stad, want de koning had een edele zoon gekregen. In de Romeinse mythologie was het Medea die Theseus probeerde te doden door akoniet in zijn wijn te doen, dat zou het speeksel zijn van Cerberus, de driehoofdige hellehond die de onderwereld bewaakte. Hercules trok hem uit de onderwereld waarbij de hond zijn gezicht van het daglicht wegdraaide, baste en spuwde speeksel langs het pad. Het speeksel verhardde in de grond en gaf zijn gif aan de plant die daar groeide. Omdat het groeide en gevormd was op harde stenen noemden men het Aconite,’ (van Grieks akone, wat wetsteen betekent).
Voor die tijd zou de plant onschadelijk geweest zijn maar eerst door de helse invloed heeft het zijn boze natuur gekregen.
Hekate.
Deze plant werd bij de Grieken ook hekateis genoemd naar Hekate (heks) de maangodin van de heksen. Hekate zou de eerste geweest zijn die deze plant gebruikte. Hekate was de koningin van de onderwereld in wiens tuin het gewas groeide dat gezaaid was door hellehond Cerberus uit wiens speeksel het zijn giftigheid kreeg. Daarom groeit het ook bij Heraklea in Pontus waar men de ingang zocht van de onderwereld. Hercules bracht deze bruut naar de aarde. Het was zijn twaalfde en meest gevaarlijkste werk want hij was niet gewapend. Alleen geestelijke kracht bracht hem zover. De hond kreeg blaren op zijn oog bij het zien van het heldere daglicht, het schuim viel in vlokken van zijn enorme tanden. Van hieruit ontsprong de akoniet, een plant van doem, gecreëerd met vele duistere invloeden (Ovidius. VII, 562)
Hoe de akoniet giftig werd.
God heeft de bloemen tot vrede aan de mensen geschapen. Zolang de mensen van bloemen houden zijn de bloemen met onzichtbare banden met de hemel verbonden. Dat weet ook de duivel die zoծ band probeerde te vinden. Hij ging boven de aarde en keek de bloemen met een boze blik aan om ze te vergiftigen. Maar God zag hem gaan en stuurde snel wind naar de aarde. Daar neigden de bloemen met hun kopjes naar de bodem en de giftige blik van satan trof hen niet. Enkele bloemen bleven echter overmoedig staan en die werden door de blik van de duivel vergiftigd. Dat werden gifplanten. Hiertoe behoort ook de akoniet.
Pijlgiften:
(Dodonaeus) Dit kruid zou ook wel Toxicum mogen heten want Toxicum is eigenlijk een hinderlijk ding of sap daar de schichten, pijlen en flitsen mee bestreken zijn en al diegene die daarmee geschoten of gekwetst worden van stonden af aan plegen te sterven als met een bijster hinderlijk vergif besmet te zijn wat zo genoemd wordt van de pijlen die men Toxeumata en Toxa in het Barbaars plag te noemen. Want dit vergif wordt gewoonlijk van Napellus of deze onze gewone blauwe wolfswortel genomen, hoewel dat men het ook wel elders van nemen kan. Dioscorides verhaalt alle kwaad en hindernis van het Toxicum met de genezing en tegenbaat ervan schrijft er bijna al hetzelfde van dat Avicenna van Napellus vermaant. Nochtans spreekt Avicenna van het Toxicum en van Napellus op verschillende plaatsen doch, (zoals hij zelf bekent) niet weet wat Toxicum eigenlijk is, op die manier dat het ons niet verwonderd dat hij eens van Napellus gesproken heeft daarna wederom van het Toxicum gehandeld heeft.
Naar de ouden ontstond de akoniet, die ook panter dodend (pardalianches) genoemd werd, uit het sap van de hellehond Cerberus.
Odysseus vergiftigde zijn pijlen met plantensappen die hij uit varens haalde en Achilles viel duidelijk door een gifpijl. De gifplant van de Scythen en Dalmatiërs werd in de oudheid Helenium genoemd.
Nikander van Kolophon vermeldt een toxicum (van toxon, boog, pijl) genaamd pijlgif die Perzische nomaden en akkerbouw drijvende volkeren aan de Eufraat gebruikten. Ook werd het gif veel gebruikt door de oude Kelten en Galliërs. De plant waaruit dit bereid werd heette Xenium. Het zou ogenblikkelijk doden. Men beijverde zich om het vlees om de pijl heen uit te snijden waarmee het vlees voor snelle bederven behoed werd. Het gif werkte niet in de maag. Op het gebruik van pijlgiften bij de Germanen duidden vele mythen, maar het gif schijnt niet in de oorlog gebruikt te zijn geweest.
In 388 na Chr. zouden Franken op soldaten van Quintinus met vergiftigde pijlen geschoten hebben; de Gallische wet verbood het gebruik van giftige pijlen op stamgenoten, niet tegen vreemden. Later werden gifpijlen uitsluitend in de jacht gebruikt. Dit gebruik duurde in Marseille tot in de 14de eeuw en in verborgen alpendalen tot de 16de eeuw. De Alpenbewoners gebruikten de knollen van Ranunculus thora waarvan in Lobel ‘s tijd, rond 1616, nog een levendige handel was. Volgens Gessner werkte dit gif in een half uur en was in de maag onschadelijk. .
Het gebruik van vergiftigde pijlen zien we in Europa bij de Moren, waarvan vaststaat dat ze pijlgift gebruikten. De Moren gebruikten een bij Grenada groeiende plant voor hun pijlen. Deze plant zou tot dezelfde familie behoren en werd reialgar genoemd. Ook het sap van wit nieskruid bevat een zenuwvergif en is zodanig als pijlgift gebruikt. Waarschijnlijk hebben de Moren dit sap gebruikt tijdens hun overheersing van Spanje. Het sap van wit nieskruid noemden zij baraira en yerval abalestieron.
In Midden Azië zou men meest Aconitum ferox gebruikt hebben en in Achter Indië Pothos decursiva.
In India noemen ze de aconiet ativisha: het beste gif. Het was de krachtigste van alle vergiften. Waarschijnlijk is Aconitum ferox het oudste gebruikte pijlgift, in ieder geval is ze het oudste rattenvergif. Dit pijlgift uit Boven-Assam werd bikh of bish genoemd. Deze naam is etymologisch met het Latijnse virus gelijk. Dit gif werd vooral gebruikt bij olifantenjacht. Ook de Aka, een stam in Assam, gebruikte aconietgif als pijlgif. Zelfs bij Chinese stammen werd het gebruik waar het gif ook medisch gebruikt werd. Net zoals met de blauwe akoniet in Europa kenden ook de Chinezen moorden die met hulp van deze planten uitgevoerd werden. Zo zou de vrouw van de Chinese generaal Huo Guang geprobeerd hebben haar dochter in de favorietenrol te brengen door de keizerin met akonietextract te vergiftigen, doe traditie is nog niet over. Tussen 1980 en 1984 tekende men alleen al in de Chinese provincie Sichuan 72 doodsoorzaken aan die op akoniet terug te voeren zijn. Daarvan waren 35 moorden, in 16 gevallen gebruikten ze zelf akoniet en in 21 gevallen een ongelukkige verwisseling. Net zo in Hongkong waar er tussen 1989 en 1993 35 vergiftigingsgevallen vermeldde die op dosering fouten bij de bereiding van traditionele Chinese medicijnen teruggevoerd konden worden. In Sikkim bezaten ze een pijlgif dat ze nyin: gif, noemden en dat bereid was uit A. ferox. Bij de Brahmaputra werd het gebruikt op tijgerjacht. De soldaten van de Oost-Indische compagnie kregen met deze pijlen te maken, zij noemden ze abor bis.
Ook werd ze gebruikt door de Aino, het oervolk van de Japanse eilanden.
De bewoners van Kamtsjatka zouden het pijlgif uit de Anemone ranunculoides gehaald hebben.
Uit www.ipermity.com
Aconitum paniculatum, Lam. (tros dragend) (Aconitum degenii subsp. paniculatum) (Naar de Hongaarse botanist Arpad Degen, 1866-1934) Opstaande en bovenaan wat vertakte en soms overbuigende stengels.
Donkergroene, handvormige en diep ingesneden bladeren met lancetvormige 2-3spletige slippen
Korte en los gevormde trossen van helder violet/blauwe bloemen waarvan de helm iets langer dan breed is met bloemsteeltjes die van de stengel af staan en de onderste langer zijn dan de bovenste heeft het bovenste deel met korte haren bekleed. De bloem is in de regel ripsich verdeeld.
Uit Frankrijk en Zwitserland wordt 80-150cm hoog. Is vermeld in 1815. ‘Roseum’ is lila.
Rispen-Sturmhut.
Uit C. Lindman.
= Aconitum septentrionale Koellr. (Noordelijk) ‘Ivorine’ is een licht geel tot wit bloeiende vorm.
Uit; ttps://www.google.nl/search
Aconitum x stoerkianum Rchb. Een meerjarige plant van een halve tot meter hoog met een tapwortel. Ze zijn er in de kleuren paars, blauw, bont of gemengd, de bloemstelen zijn zwak behaard en de helm is hoger dan breed, bij de blauwe monnikskap zijn de stelen behaard en de helm is breder dan hoog. Tuinmonnikskap.
Uit; biomedicalephemera.tumbir.com
Aconitum variegatum, L. (gevarieerd) Bladeren zijn 5-7delig en ondiep ingesneden met ingesneden slippen.
Vertakte stengels.
Grote, licht violet/blauwe met wit doorlopen bloemen waarvan de helm minstens tweemaal langer dan breed is en bloemsteeltjes langer zijn dan de bloemen, ze staan van de stengel af in juni/augustus.
Er zijn vormen met witte en blauwe bloemen.
Uit de O. Alpen en Karpaten wordt 100-150cm hoog. Is vermeld in 1597. Bonte monnikskap.
Naam.
Duitse Eliaswagen, Narrenkap, Peer un Wagen, Gescheckter Eisenhut of Bunter Eisenhut.
Aconitum villosum, Reichb. (behaard of viltig) Een bijzonder sterk rankende plant met zwarte wortels die op Aconitum volubile lijkt maar ervan verschilt doordat de hele plant en vooral het bovenste gedeelte dicht bezet is met grijze haren.
Talrijke licht violet/blauwe bloemen in juni/juli waardoor deze het vroegst is van de rankende soorten.
Uit de Altai en Korea, wordt 150-200cm hoog.
Var. flexuosum (heen en weer gebogen) is een sterk rankende variëteit met glanzend donkergroene, breed ingesneden bladeren.
Dof violet/blauwe bloemen met groenachtige tint.
De rankende vormen in wat half beschaduwde plaatsen houden.
Rankender Eisenhut.
Uit showyourplant.com
Aconitum vilmorinianum, Rchb. (Vilmorin, Andrieux et Cie., kwekers te Parijs) Dofgroene bladeren zijn diep ingesneden.
Violet/blauwe bloemen komen in september.
Een mooie rankende soort met geelachtig, bruine wortels.
Uit Midden-China, wordt 150-200cm hoog. Is vermeld in 1908.
Uit J. Jacquin.
=Aconitum volubile, Pall. (windend) Gladde en diep ingesneden bladeren met smalle slippen.
Een wat rankende plant met zwarte wortels.
Glanzend violet/blauwe bloemen in juli/augustus.
Uit Mantsjoerije wordt 15-300cm hoog. Is vermeld in 1799.
Uit Fuchs.
Aconitum vulparia Rchb (vos dodend, vulpes) (Aconitum lycoctonum, L.) (wolf dodend) Lang gesteelde bladeren zijn 3-5delig en donkergroen met wigvormige en driespletige slippen.
Een 100cm hoge en dunne, sterk groeiende plant met weinig stevige stengels. De bladeren zijn niet tot de voet ingesneden en de bladslippen zijn breder dan 10 mm.
Kleine trossen van bleekgele, tweezijdig symmetrische bloempjes waarvan de helm ongeveer driemaal langer is dan breed staan in trossen in juli/augustus.
Vruchten met talrijke zaden.
Komt voor in Z. en N. Europa, vaak in loofbossen en bosjes, middelgebergte en vooral in de Alpen komt het tot 2400m voor, verder in Limburg en ook in Lapland, waar het in overvloed groeit. Het is zeer giftig en wordt van naturen gemeden door de dieren. Is vermeld in 1596.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ;Dit geslacht van Aconitum wordt van Dioscorides in het Grieks Lycoctonon en Kynoctonon toe genoemd, de Arabieren noemen het Strangulator adip of Strangulator lupi, dat is wolfs moordenaar of wolf doder, sommige geven het de naam Luparia als wolfskruid.’
Plinius: ‘Anecat et pardales et sues et lupos, ferarum denique omne genusӬ en, Ҳadices adhibentur ad luporum venationes: crudis enim carnibus insertae et a lupis voratae eos enecant.’
Deze soort die genoeg bekend is heet hier te lande eigenlijk wolfswortel en in meest alle apotheken gele Napellus, op het Latijns Napellus luteus, dan wij noemen het Aconitum Lycoctonum luteum majus, dat is grote gele wolfswortel, in het Hoogduits heet ze Wolfswurtz, in het Spaans yerva mata lonos, in het Frans tue loup of tue loup jaulne. Lobel noemt dit kruid gele wolfswortel en Aconitum luteum Ponticum, Lupicida, en Canicida, in het Hoogduits Geel Wolfswurtz en in het Engels yellow wolfes bayne, in Italië heet het luparia en bij Trente vulparia.’
Volgens de traditie werd de plant gebruikt voor het vergiftigen van wolven, lupos, wolfsdood of wolfskruid en wolfswortel, Engelse wolfsbane: wolfsban, Franse aconite tue-loop: doodt de wolf, etrangle loup: wurg de wol, Duits Wolfswurz, Wolfsgift en Wolfskraut.
(b) De plant werd door Ben Johnson libbard ‘s bane genoemd: luipaarddood (de pardales, zie Doronicum pardalianches) Een soortgelijke betekenis komt naar voren in het Duitse Fuchswurz, Hundsgift, -tod Wolfs Eisenhut, ons vossenkruid. Het oude wolfskruid werd gebruikt om wolven te vergiftigen. C. von Megenburg beschreef het in de 14deeeuw als Hundskraut om het als poeder over het eten van wolven, honden, katten en vossen te strooien teneinde ze te doden.
De zeldzame oude naam Laubritschen of Lubritschen ligt aan de giftigheid ten grondslag. Als eerste bestanddeel komt het Gotische lupi, midden-Hoogduits Luppe: gif voor, dat ook bij de lapwurzel voorkomt, Veratrum album.
(d) Duits Gelbe Gelstern, (Galster = Zauber) Gelber Eisenhut, Sturmhut, Teufelswurz, Kappastock, Wolfs-Eisenhut.
Gebruik.
(Dodonaeus) Deze kruiden als ook de andere soorten van wolfskruid of Lycoctonon doden de mensen en zijn ook alle tamme of wilde dieren zeer hinderlijk en dodelijk. Men gebruikt ze, zegt Dioscorides, in de jachten van wolven door het in rauw vlees te steken en de wolven voor te werpen want als de wolven ervan gegeten hebben sterven ze terstond. Dit kruid, zegt Lobel, wordt voor het kwaadste venijn van de jagers van alle gehouden die dat wolfsdood noemen omdat het zulks sneller en zekerder doet dan de andere soorten van dit gewas, ja dat meer is, op sommige plaatsen doen de volwassen bloemen alleen door het kauwen terstond de mond en tong oplopen en branden en verwekken ook draaiing in het hoofd.
Men bevindt dat deze schadelijke wortels dat goeds in zich hebben dat ze diegene die enig ander vergif of venijn in het lijf hebben genezen, want dan vechten ze tegen het vergif dat ze vinden en doen de mens totaal geen hinder, maar leiden het vergif daar ze tegen strijden uit het lijf (hoe hinderlijk dat ook is) en komen samen uit. (zie anthora)
Sommige gebruiken dit kruid of sap ervan om het overvloedig uitgroeiende vlees te laten sterven en vergaan.
Ook doodt men daarmee alle luizen, neten en diergelijk gedrocht, te weten door de huid met dat sap te bestrijken of de wortel in water koken of een loog er van te maken om die ermee te wassen.
Planten.
Deze planten kunnen in de herfst of voorjaar gescheurd worden maar groeien het jaar erop maar weinig. Het tweede jaar vormen ze de grootste en bestgevormde bloemstengels. De daaropvolgende jaren neemt het aantal stengels wel toe maar de bloemrijkheid en lengte van de stengel neemt af. De plantafstand is 20cm. De plant bloeit van juli tot september. Ze kunnen het beste direct gezaaid worden, kiemen met koude en kiemen langzaam. Ze groeien goed in de volle als in half beschaduwde plaatsen waar de kleuren zelfs nog beter uitkomen. Het liefst houden ze van een wat humusrijke, vochthoudende en zandige grond, mits de grond niet uitdroogt. Als plant van de vochtige dalen houdt de akoniet van een koele en wat beschaduwde plaats. In de volle zon wil de plant ook wel groeien maar blijft dan korter en gedrongen, vaak met bladverkleuringen.
Ze geven een aangenaam contrast met gele Helianthus en Rudbeckia, de witte Phlox paniculata, Chrysanthemum maximum en Anemone japonica. De plant is ook goed bruikbaar voor menging in heesterborders. Ze kunnen vermeerderd worden door zaaien. De cultuurvormen kunnen ook vermeerderd worden door wortelstek te nemen van de knolvormige verdikkingen.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl, en: volkoomen.nl