Carum

Over Carum

Karwij, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.

Uit O. Thome, www.BioLib.de

Een geslacht van glanzende n- of meerjarige kruiden waarvan sommigen aromatisch en eetbare tuinproducten leveren.

Bladen zijn geveerd.

Kleine witte of roze-achtig bloemen die in samengestelde schermen staan.

De vrucht is ovaal en min of meer geribd.

De wortels zijn meestal knol- of draadachtig.

20 of meer soorten komen voor wijd verspreid in de gematigde zones van de oude wereld.

Apiaceae, schermbloemfamilie.

Carum carvi, L. (karwij)

Het eerste jaar staan de bladeren in een rozet van fijne veertjes. Het jaar erop verschijnt er een gegroefde holle stengel met een grote scherm van kleine witte bloempjes. Het blad hieraan is fijn veerdelig en dubbel geveerd.

Karwij wordt geoogst als tweejarige wanneer het zaadhoofdje is uitgedroogd, ongeveer juli.

Zaaien is dan bij een 20 graden.

Karwij wordt gekweekt als een tweejarige en wordt een 60-100cm hoog.

Komt voor op weiden akkerranden in geheel Europa en W. Azië met uitzondering van het oosten en zuiden.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘We noemen dit kruid hier te lande carwi naar de Griekse naam Caros die gekomen is van het landschap Carie daar het met grote menigte plag te groeien zo Dioscorides betuigt. In het Latijn heet het Carum of Careum en in de apotheken Carvi. Simeon Sethi heeft het de naam Carnabadion gegeven. Nochtans vindt men het op verschillende dorre beemden van Hoogduitsland waar dat Wisen kummel genoemd wordtծ

Carum komt van Caria, een landschap in Klein-Azi, waar de plant het eerst ontdekt zou zijn. Het Griekse cara betekent hoofd, hier wordt het overdrachtelijk bedoeld naar de eind­standige bloemscherm. Het woord kan ook verdoven betekenen vanwege zijn intensieve geur. Of van Arabisch karwaia en bij de Chaldeeërs chemmon. Al Tabermontanus waarschuwt om dit niet te verwisselen met de Pfefferkummel, (Cuminum cyminum, komijn of hofkomijn, roomse of Duitse romischen Kummel; buitenlandse kummel genoemd) de naam is wel van de buitenlandse op de inlandse overgedragen, vandaar de verwarring. De Capitulare van de Karolingiers voert uitdrukkelijk beide planten op en wel Cuminum cyminum als cuminum en Carum carvi als careum. Overigens moet er nog opgemerkt worden dat met het midden-Hoogduitse veltkymmel vaak een heel andere plant bedoeld wordt, namelijk de Quendel of Thymus serpyllum. (Thymus herba-barona Loisel, caraway thyme.)’

Bock looft de Wisskymel (Carum) zeer, vermeldt dat ze veel in brood gebakken wordt, soepen, melk voor kaas, in de keuken en bij vis en vlees, de apotheker versuikert het.

Dodonaeus (b) ‘De Hoogduitsers noemen het Kum, Kummel en Weiszkummel’.

Duits Kummel, Feldkummel, Kum, Kummi, Kummel, Kummich, het is de Matten of Wysenkummel, Makummig, Matkummich, Mattenkummel, Mattkymmel en -Weg Kymmich bij Bock, ook Wiesenkummel en Wistkimmel; weidekummel, Zwitsers Chummech, Cumi is het in oud-Hoogduits, Chum in midden-Hoogduits, Engels en Frans cumin stammen uit Latijn cuminum en dit uit Grieks kyminon, dat uit Hebreeuws kamon.

Dodonaeus ;’De Italianen noemen het caro en carvi, de Spanjaarden caravea en met een bijvoegsel alkaravea.’

Het Duitse Karbe kwam in vroeg noord-Hoogduits voor als Karben en dit werd in het midden-Hoogduits Karwe of Karvey, wat in Nederlands en Frans carvi en Italiaans carui werd en nu karwij. Verder Duits Karvey, Karwe, midden-Noord Duits Kam, Kamen, Kem, Kemmich, Komen en Komel. Ook Garbe.

Dodonaeus (d) ‘De Engelse noemen het caruwayes’.

Het Engelse caraway is ontleend aan midden-Latijn carvi. Dit woord stamt via Spaans alcaravea uit Arabisch karawija dat op zijn beurt door Latijn car(e)um uit Grieks karon gevormd is.

(e) Naar zijn gebruik in kaas wordt het wel witte comijn of kaaskruid genoemd. In het Fries tsjiskruud.

Dodonaeus (f) ‘Karwij of witte komijn. Sommige noemen dit kruid ook suikerpeen in onze taal, nochtans is er een ander kruid met diergelijke naam meer bekend, te weten Sisarum, dat we hierna beschrijven zullen met naam van suikerwortels. Andere noemen het ook hofkomijn. Sommige houden het voor de Caria radix daar Julius Caesar van vermaant waarmee zijn krijgsvolk zichzelf in Albanië en daar omtrent beholpen heeft bij gebrek van brood en vermengden de wortel met melk.’

Gebruik.

Het zaad bevat veel vluchtige olie en smaakt bijtend kruidig. Het dient als specerij en voor het aromatiseren van brood. De zaden in roggebrood zijn meestal karwijzaden, verder komt het voor in kaas, likeuren, brandewijnen en dergelijke. In plaats van het gehele kruid gebruikte men bij likeurbereiding vaak de uit de vruchten gedestilleerde olie en maakt zo’n likeur (Doppelkummel,) door mengen van een halve liter wijngeest, 350cl water, 150 gram suiker en 1 gram of 20 druppels kummelolie. De likeur Kummel wordt ervan gemaakt en het geurt de L’ouile de Venus en andere hartversterkers.

Een mespunt poeder of de olie druppelsgewijze met suiker, werd gebruikt als volksmiddel tegen winden en maagkramp, zelden een afkooksel van de vruchten, 5 gram op een kwart liter water. Karwijzaad is de bodemgeur van vele dishes en heeft altijd het laatste woord, als alle groentesoepen verzameld zijn leer je dat karwijzaad de sterke kwaliteit van bonen en vlees tezamen brengt en tegelijkertijd de verfrissende body van een levende plant weergeeft. Karwij werkt eetlust stimulerend. Zo wordt het gebruikt in Duitsland bij de zuurkool en knackwurst. Het zou de melkafscheiding bevorderen bij koeien en schapen. Het kruid verminderde de geslachtslust zodat kinderrijke vrouwen hun mannen karwij- kummelsoep gaven.

Snoepjes ervan gemaakt, zaden met een suikerlaagje eromheen zouden de dranklucht verdrijven. Karwij werd vroeger veel gekweekt in Holland, in 1896 werd er bijna 2 000 000 kg naar Duitsland uitgevoerd.

In Shakespeare ‘s tijd was het een favoriete verfrissing als het meegebakken werd met vruchten, brood en koeken. In Henry IV nodigt Squire Shallow Falstaff uit voor ‘a pippin with a dish of caraways.’ Het gebruik van geroosterde appels, pippin, met een begeleidende dish van caraway is in sommige scholen tot op de laatste oorlog in gebruik gebleven. Ze scherpen het gezicht

Het is een goed voerkruid en groeit zelfs op slechte grond. Zou de melkproductie bij koeien verhogen.

Ook wordt het kruid gekweekt voor het gebruik van de wortels die op pastinaak lijken, maar niet voor iedereen een aangename groente bieden. Droge planten werden gebruikt om er bezems van te maken en als brandmateriaal. De licht scherpe smakende bladeren worden soms wel in salades gebruikt.

Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 309, 311) ‘Het verdrijft de winderigheden en is de maag en de mond zeer aangenaam en helpt en bevordert de verduwing en vertering van de spijzen, laat ook plassen en wordt gemengd bij de antidota of dingen die men tegen vergif en andere kwade ziekten plag te bereiden.

De wortel die gekookt is, is zo goed om te eten als de pastinaken of caroten. Het kruid zelf dat noch vers en teer of mals is wordt als de spinazie gekookt en gegeten.

Als men dit zaad dikwijls gebruikt in de spijs dan maakt ze het gezicht helder en scherp. Dit zaad wordt ook nuttig bij het brood gedaan en geeft de kaas betere smaak dan komijn.

Het is zeer goed bijna in allerhande gebreken van de baarmoeder en van de buik.

Het poeder of meel van dit zaad wordt vermengd bij die pleisters die men maakt tegen de gezwellen, blutsen en geslagen leden van het lichaam.

De wilde zwijnen zijn zeer gretig naar deze wortels en daarom bederven ze de landen zeer daar die plegen te groeien.’

Karwij wordt vaak verward met komijn. Karwijzaad is licht gebogen, terwijl komijnzaden recht zijn. Door de overeenkomst in smaak (warm, kruidig, anijsachtig) zijn beide kruiden in gerechten wel als vervanger voor elkaar te gebruiken, maar de smaak van karwij is wel dubbel zo sterk als van komijn, en daarom moet karwij in ongeveer de halve hoeveelheden van komijn worden toegepast. Afgezien van de sterkte van de smaak, is karwij iets scherper, terwijl komijn wat bitterder is.

Historie.

(411) ‘Karwij werd al in de oudheid gecultiveerd en als specerij gebruikt. Het is een van de oudst gekweekte Europese kruiden. Het kruid werd aangetroffen in Zwitserse paalwoningen. Het kan hier ook om wild groeiende planten gegaan zijn die in midden Europa veel voor komt. Waarschijnlijk volgt de kummel de mensheid op de voet. Als kruidplanten schijnt het toch door de Romeinen bij de Germanen bekend geworden te zijn want het woord kummel is een leenwoord uit het Latijn, mogelijk heeft het de inheemse naam verdrongen. Onder cuminum verstonden de Romeinen en Grieken niet onze plant, (die in Griekenland niet groeit) maar de in oostelijke gebieden en M. Zeelanden voorkomende roomse kummel of Mutterkummel, Cuminum cyminum. Die beval de Griek Dioscorides aan onder de naam kyminon hemeron of tamme kummel, terwijl hij onder kyminon agrion, of wilde kummel er twee soorten opvoert waaronder mogelijk Nigella soorten begrepen zijn. Het kyminon hoofdstuk wordt door de beschrijving van anthon: venkel, gedeeld en gaat verder met de plant χαρώ, karo. Dat daarmee, zoals vroeger werd aangenomen, onze kummel bedoeld wordt, ontbeert elke ondergrond omdat de beschrijving van de plant ontbreekt en onze plant ook niet in Griekenland voor komt. Deze zaden van de plant caro schildert Dioscorides af als plas drijvend, verwarmend en vertering bevorderend middel. Plinius vermeldt duidelijk dezelfde plant als careum en noemt ze een belangrijk keukenkruid. Olie van karwij werd aanbevolen aan voor aamborstige bleke meisjes.

De aanbouw werd door Lodewijk de Vrome in 830 bevorderd. Capitulare de villis vermeldt careium. In de middeleeuwen werd het gebruikt in artsenij en destilleerderij. Karwij was goed om de bederfgeur van gebak, kaas en vlees te bedekken. In de 12de eeuw werd het kruid door de Abdis H. Hildegard aangeprezen als artsenijmiddel.

In Engeland was het in de 14de eeuw bekend bij Richard II, ongeveer omstreeks 1390. Culpeper noemt carraway een plant van Mercurius. In de stedelijke specerijteksten van Brugge werd het voor het eerst genoemd in 1304.

Folklore.

In het oude bijgeloof stond onze plant in een bijzondere roep. Theophrastus bericht namelijk dat deze plant bijzonder goed groeit als men bij het uitzaaien vloekt of lastert. Hetzelfde zegt Plinius van Cuminum en van het kruid Ocimum. Dat is nog hier en daar te vinden, zie peterselie. In Z. Bohemen zegt men ook dat het vlas zeer goed groeit als je bij het uitzaaien goed vloekt

Als geurende plant verdrijft ze de boze geesten. Woudgeesten of Holzweibschen, Waldweibchen, Vegetatiegeesten, als men in het brood karwij gebakken had uitriepen, Kummelbrot macht Angst en Not en Kummelbrot, unser Tod! Er zijn er die hierin sporen terugvinden van de oorspronkelijke bevolking die het buitenlandse gebruik tegen stonden. In Hannover droeg men als beschutting tegen heksen karwij in een tasje op de borst. Dat werd ook bij de babyճ onder het kussen gelegd.

Karwij behoort tot de vijftien kruiden die dienstdeden als antidiabolisch badplanten. De duivelbanner Cornaus, 1724, kookte deze planten gedurende 15 uur in wijwater. In dit bad moest een van de duivel bezeten meisje drie en een half uur plaats nemen. In Duitsland placht men dit kruid met 15 kruiden samen te binden tot Hemelvaartstuil die antimagisch krachten had.

Als je karwij zaait moet je duchtig schelden, want zo verjaag je de kwade wezens en het kruid zal goed groeien.

Het is een landsgebruik, een geloof dat elk artikel dat die de zaden bevat, gevrijwaard bleef van diefstal en zelfs had het de kracht om de bijna dief gevangen te houden totdat de rechtmatige eigenaar arriveerde. Op dezelfde manier bleef de liefde behouden door het in een liefdesmiddel te mengen. Het was een essentieel ingrediënt voor liefdesdranken. Landvolk strooit karwij uit voor kippen en duiven en sommigen zeggen dat deze duivenmelkers nog nooit een duif op de vlucht hebben verloren.

Uit J. Kops, www.BioLib.de

Carum verticillatum, Koch. (in kransen staande)

Bladen komen meestal uit de wortel en zijn geveerd en verdeeld in fijne en draadachtige segmenten. Het blad staat niet werkelijk in kransen, maar de segmenten van de deelblaadjes omgeven de bladstengel in een spreidende vorm.

Schermen staan eindstandig aan een dunne stengel van een 30cm hoog. De kleine witte bloemen komen in juli en augustus.

Naam.

Kranskwarwij, Engelse whorled leaved caraway.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl