Amanita

Over Amanita

Vliegenzwam, keizerzwam, soma, mede, vorm, paddenstoelen, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik.

Uit www.mushroomexpert.com

De plaatjeszwammen worden gekenmerkt door het bezit van dunne radiair geplaatste lamellen of plaatjes aan de onderzijde van de hoed. De plaatjes zitten los van de steel en zijn steeds wit.

De amanieten hebben onderaan de steel een knol omgeven door een schede of beurs, en net onder de hoed een manchet of annulus. Op de hoed zijn meestal schubben terug te vinden, restanten van het omhulsel of velum universele dat de jonge paddenstoel omgeeft.

Nogal wat amanieten zijn giftig, enkele zelfs dodelijk. Ze zijn voor 95% verantwoordelijk voor vergiftigingen door paddenstoelen.

Er zijn een 600 soorten over de hele wereld.

Paddenstoelen, Agaricaceae, plaatjeszwammen, Plutaceae.

Amanita: groeit op de berg Amanus in Cilicië. Dit is de Syrische kuststreek, hoewel je de vraag kan stellen of indertijd deze paddenstoel daar bedoeld is.

=Amanita citrina (citroengeel) de gele knolamamiet heeft een bolvormige en later wat meer uitgespreide hoed van een citroengele kleur. Wrijf je de paddenstoel in de handen ruik je een aardappelgeur.

Groeit in naald/ loofhoutbossen van Europa. Is niet zo giftig, maar je kan het beter uit de keuken houden.

Gele knolamaniet, Engelse citrine amanita, false death cap. Gelblicher Knollenblatterpilz.

Uit J. Kops, www.BioLib.de

=Amanita phalloides Link. (Phallus vormig) de groene knolamaniet of groene knolzwam is een van de giftigste paddenstoelen. Hij lijkt wel wat op de weidechampignon zodat een vergissing gauw gemaakt is. Ook doordat de kleur wel wisselt van lichtgroen tot geelgroen en donkerder tot olijfgroen maakt vergissingen mogelijk. Groeit vooral bij eiken en wel vrijwel de hele zomer in geheel Europa.

Deze werd vroeger nog al eens gebruikt bij (zelf)moorden en bij de vergiftiging van keizer Claudius en Karel de VI. Jonge vormen worden wel verward met de champignon.

De symptomen treden enige tijd na het eten op en dit kan variëren van 8 uur tot enige dagen. De eerste vergiftigingskenmerken zijn braken, diarree, zweten en vreselijke dorst dat gevolgd wordt door een verwilder uiterlijk, koude handen en voeten, vergezeld van een hevige angst. Je gaat meestal dood na 8 tot 12 dagen.

Groene knolamaniet, death cap. Gruner Knollenblatterpilz, Frans amanite phallodes.

Uit J. Kops, www.BioLib.de

=Amanita pantherina Pers. (panterachtig) de panteramaniet lijkt op de rood met wit gestippelde, de vliegenzwam, de hoed is echter bruin in diverse kleuren en met hoekige schubjes. Is uiterst giftig.

Panteramaniet, Engels panther mushroom of panther cap, Duits Pantherpilz. Komt in Noordelijke gebieden voor.

Uit mushroomhobby.com

Amanita caesarea, Pers. (keizerlijk) (Amanita caesareus L.) Het had al in de oudheid de roep van een buitengewoon goed smakende paddenstoel.

Groeit in Midden-Europa zelden, maar in warmere gebieden als Italië en Z. Europa op veel plaatsen een gangbare paddenstoel die op markten verkocht wordt.

Groeit het liefst in oude, lichte bossen onder eiken en kastanjes. Het lijkt op de vliegenzwam en onderscheidt zich daarvan door de meer oranjerode hoed.

Naam, etymologie.

Naar Plinius is keizer Caesar Claudius 54 n. Chr. aan gif gestorven, omdat men bij het gerecht van zijn lievelingspaddenstoel wat bijgemengd had. Vandaar de naam herenzwam, keizerzwam of keizerling, Duits Kaiserling, Kaiserpilz of Orangegelber Wulstling, Franse royal en Engelse imperial mushroom, Caesarճ mushroom, caesar of royal amanita, Frans amanite de Csar, oronge.

=Amanita muscaria (vlieg) De bekende paddenstoel met zijn rode hoed en witte stippen. Op een stevige en melkblanke steel staat die schitterend rode hoed die eerst klokvormig en later parapluachtig uitgespreid wordt en versierd is met witte schilfers. Het kapje kan wel tot 20cm in doorsnede worden

De steel is een 7-20cm lang met afhangende ring.

De knol is omgeven door witte en vlezige ringen.

De vliegenzwam komt in de bossen voor, meestal onder berken en dennen. Voor een grote groep kan deze paddenstoel als ‘type’ dienst doen.

In Europa en Azië komt deze paddenstoel algemeen voor, met uitzondering van het warme gedeelte van Azië en het koude, noordelijke deel van Siberië, vaak in nauwe associatie (symbiose) met berk, eik, den, beuk en spar. Ze vormen een ectomycorrhiza, dat wil zeggen dat het mycelium niet in de boom groeit, maar de haarwortels aan de buitenkant omgeeft.

Er zijn verschillende varianten van. De vliegenzwam in eigenlijke zin is Amanita muscaria var. muscaria. Amanita muscaria var. aureola (goudkleurig) is vaak zonder vlokken. Amanita muscaria var. formosa (mooi bloeiend) bezit een oranje gele hoed en zeer weinig geelgekleurde vlokken. De bruine Konigsfliegenpilz, Amanita muscaria var. regalis (koninklijk) lijkt veel op de panteramaniet.

Naam, etymologie.

Vliegenzwam heeft zijn naam gekregen omdat als je deze zwam op een schoteltje legt, met wat suiker of stroop erop, het de vliegen aantrekt die met de suiker het vergif eten en zo sterven. Deze kennis en gebruik is oud. Al in 1350 komt in midden-Hoogduits de Muckenswam voor, sinds de 16de eeuw heet het bij ons vliegenzwam, in Duits Fliegenpilz, Franse amanite tue-mouche en Engelse fly bane, of bug agaraic. Een alternatieve vorm stelt voor dat de term vliegenzwam niet naar het insect verwijst, maar naar het delirium die van het eten ervan komt. Dat is gebaseerd op het middeleeuwse geloof dat vliegen in iemand zijn hoofd konden komen en geestelijke ziektes veroorzaken.

Engels heeft ook death cap, ook de naam destroying angel wordt aan een Amanita soort gegeven alsof Azral, de doodsengel die gebracht had,

De giftige vliegenzwam heet in Waals cape ‘aՠmacrale: heksenhoed. De Hollandse paddenmuts of paddencap, in het Latijn Caput bufonis, Ґaddenbuik omdat n het ingewand van de padden het meeste venijn is. Doch deze behoorde duivels brood te heten want zoals het gewone spreekwoord zeg, dat de duivel met grote stank verdwijnt, zo doet deze Fungi hetzelfde’.

De meeste namen zijn terug te voeren op vliegen of padden. Fliegenpilz, Mckenschwamm, Mckenpfeffer, Fliegenschwamm, Fliegenteufel, Sunneschirmche, bunte Poggenstool, Narrenschwamm, Krtenstuhl.

Uit A. Burnett.

Gif werking.

Deze paddenstoel wordt algemeen voor een van onze giftigste paddenstoelen gehouden, dit is het echter toch niet. De giftige werking van het muscarine en vooral van het muscaidine, dat alleen in de rode opperhuid van de hoed voorkomt, werkt als opium, doch is zelden dodelijk. Als men de rode opperhuid verwijdert is het onschadelijk. Door gebruik met de opperhuid krijgt men hallucinaties, razernij en krankzinnigheid, in groten getale is het wel dodelijk, net als opium.

Kabouters.

De berk, met zijn lugubere heksenbezem wordt verbonden met de rode paddenstoel, dit omdat die daar graag onder groeit. Ook kabouters worden verbonden met deze paddenstoel. De verdovende stof muscimol en iboteenzuur bezorgen de gebruiker hallucinaties waarin mensen het formaat van kabouters aannemen, vandaar de combinatie van kabouters en de rode paddenstoel. De vliegenzwam verschijnt op Kerstkaarten en Nieuw Jaarkaarten over de hele wereld als symbool van geluk.

Op een grote paddenstoel, rood met witte stippen

Zat kabouter Spillebeen, heen en weer te wippen.

‘Krak’, zei toen de paddenstoel, met een diepe zucht,

Allebei de beentjes hopla in de lucht.

Hallucinatie.

(404)Sommige paddenstoelen worden ook gebruikt als geestverruimend middel.

De Germanen noemden de paddenstoel ‘adans vlees’ gebruikten het bij hun Jul feesten. Door sommige Noordelijke volkeren, als de Kozakken, werd deze paddenstoel op de manier van opium gebruikt. De inwoners van Kamtsjatka, Rusland, aten ze rauw, samen met rijsbes. Ook was het mogelijk dat ze ertegen konden door hun manier van klaarmaken of gewenning, ze zouden er zelfs een aangenaam voedsel van gemaakt hebben. Zelfs een brandewijn, waarvan men vertelt dat die zo sterk was dat de urine na het gebruik tot 4 maal toe zijn dronken makende eigenschap behield. Dat komt omdat de werkende stof onveranderd in de urine overgaat. Zo kon men, met een verhoudingsgewijze weinig bijmenging, de werking herhalen. Deze urine ging in schalen die ze voor deze gelegenheid steeds bij zich droegen. Door het gebruik van die drank werd een aangename opwinding van de geest bereikt, hallucinaties en profetie, erotische energie en een opmerkelijke spierkracht met losbandigheid, en soms grote droefenis. Dit kon een 12‑16 uur aanhouden, zonder de gezondheid te benadelen. Het enigste nadeel zou zijn dat gebruikers hiervan op oudere leeftijd geestelijk afstompten. Het kan tot blijvende waanzin en zelfs met de dood eindigen. De paddenstoel wordt wel steeds in gedroogde staat gegeten en zelden zo uit de natuur, omdat die dan een verkeerde uitwerking zou hebben. Ook de tijd van plukken, de grootte en dergelijke spelen een rol. Gedroogd is die ook langer houdbaar.

Berseker.

Het zou een van de vroegst bekende hallucinerende middelen zijn geweest, dat werd het eerst gesuggereerd door de Zweedse professor Samuel in 1784. Zo werd het mogelijk door de Vikingen gebruikt als ze op rooftocht gingen, waardoor ze woest en kwaadaardig werden. In de passage van Ynglinga saga, hoofdstuk VI, worden de gezellen van Odin als volgt beschreven: Zij droegen geen borstharnassen en waren wild als honden of wolven. Zij beten in hun schild en waren sterk als beren of stieren. Zij richtten een bloedbad aan onder de mensen en ijzer noch staal vermochten iets tegen hen. Dat noemde men de woede van de berseker. Bersekers waren letterlijk de krijgers in de omhulling (sekr) van een berenhuid. De 4 bersekers waren met bovennatuurlijke kracht begiftigde strijders die voorkomen in de Edda wat ook betrekking had op de Noorse soldaten, wild en onverschrokken. Het effect wordt een paar uur na het eten van 1‑4 paddenstoelen bereikt. Later heeft men een woeste en onredelijke opvliegende woede dikwijls met bersekerwoede betiteld. Het is een mooie legende die niet bewezen kan worden.

Godendrank.

Het zou ook een van de sterkst werkzame krachten zijn geweest in de Indo-Europese religie en de ambrosia en het soma uit Hindoestaanse riten kunnen zijn. Het groeit op de bergen, zie de naamverklaring van Amanita. Maar deze beweringen zijn speculatief en zeer controversieel. De bekendste hier van is R. Gordon Wasson’s die stelt dat de Soma waarvan de Rig Veda van India verhaald wordt ook de amrita zou zijn in Boeddhistische teksten. De Britse schrijver Robert Graves geeft een theorie weer in de inleiding van zijn boek, The Greek Myths, dat de rites van Dionysus onder invloed van deze paddenstoel zouden zijn. John Marco Allegro argumenteert in The Sacred Mushroom and the Cross dat the Christelijke religie ontleend is van een seks en psychedelisch paddenstoelencultuur, wat weinig bijval kreeg bij ethnomycology. In Magic Mushrooms in Religion and Alchemy (vroeger Strange Fruit genoemd) interpreteert Clark Heinrich A. muscaria gebruik door Adam en Eva, Mozes, Elijah en Elisa, Jesaja, Ezechiël, Jona, Jezus en de apostels en Johannes van Patmos. In het boek Apples of Apollo wordt de paddenstoel geïdentificeerd me vele mythologische figuren als Perseus, Prometheus, Heracles, Jason en de Argonauten, Jezus en de Heilige Graal.

Waarschijnlijk gaat het bij de godendrank om twee zaken:

Een inspirerend plantensap om tot de goden te komen, de boom van kennis van goed en kwaad. Vergelijk Datura, Asclepias, Cynanchum, Ephedra, Cannabis, Acacia, mogelijk zelfs Peganum. Zie ook het aizoon, het levenwekkende sap van Medea bij Sempervivum en Glaucium.

Een zoete vrucht die onsterfelijkheid verleende, de boom van onsterfelijkheid Zie Mangifera, Malus, Musa, Cydonia, Musa, Ficus, Eugenia, Quercus, Fraxinus, Phoenix, Ceiba, Viscum en Thuja.

Inleiding.

De levensbloem.

(199) De levensbloem of het onsterfelijkheid kruid, uit sprookjes en mythen van alle werelddelen bekend, is een aan de levensboom verwante voorstelling, waarin de smartelijke worsteling van de mens met het vraagstuk van leven en dood uitkomt. Zie de vrucht uit het Paradijs, waar de vrouw van de boom van kennis van goed en kwaad eet en ook de man te eten geeft. Het gevolg is, dat zij niet meer mogen eten van de boom des levens, die de onsterfelijkheid onderhoudt. Dit is de Bijbelse versie van het universele mythologische thema van de levensboom, welke aan hen, die van zijn vruchten eten, de onsterfelijkheid verleent.

Maerlant, ‘arbor Eden, dat zijn bomen waar we gelijk een droom van spreken of beter kunnen vertellen. Ze zijn in het paradijs gezet, want Eden, zo zijn wij wijs, dat is in Hebreeuws dat paradijs en daar zette onze Heer God naar zijn wil en naar zijn gebod het hoogste en het edelste mede van allerhande aardse plaatsen. Jacob van Vitri zegt het wel dat die bomen zijn medicinaal die God daar goed plantte in het begin van het aardrijk. Alle mensen zijn ze onbekend want het is het hoogste van de Oriënt, zo’n ver land en zonder wegen en zoals ons de echte waarheid zegt is tussen dat einde onze ellende dat nooit iemand dan alleen Adam kende. En al mocht men ertoe komen mede dan is de plaats alom ommuurd met een muur, vurig schoon al op hoog tot de troon waar geen kwade engel en geen man en dieren er toe komen kan. Want vele dure bomen staan er in, zoals wij weten zonder waan, de Schrift heeft ze tezamen uitgezonderd twee met namen. De een is die weten doet en onderscheidt wat kwaad is wat goed en daaraan verbrak Adam het gebod dat hem verboden was door onze Heer God. De ander heet het levenshout en dat is van zulks geweld, zoals ons de Schrift doet verstaan, die van zijn vrucht van at, zonder waan, hij zou blijven in een staat van zonder te ontlijven’.

In het Paradijs stonden twee bovennatuurlijke bomen, de Boom van Kennis van Goed en Kwaad wiens verboden vruchten de zondeval brachten. De boom der kennis wordt maar eenmaal genoemd.

De tweede is de Boom des Levens die nog een paar maal vermeld wordt. Spreuken: ‘De wijsheid is als de boom des levens van degenen die haar aangrijpen.’ Later speelde de boom nog een rol in het hiernamaals. In het laatste boek van de Bijbel keert de levensboom terug als het goddelijk attribuut van de herstelde goddelijke levensorde en heerschappij, na de door de zondeval teweeggebrachte verstoring. In hoofdstuk 2 van de Openbaring van Johannes staat:’Die overwint, ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is’. In hoofdstuk 22 lezen wij over de rivier van het water des levens, die uit Gods troon voortkomt. Ook wordt de boom des levens met de twaalf vruchten genoemd die groeit aan de oever van die rivier. De vruchten ervan waren dus een spijs voor de gestorvenen die een rechtschapen leven hadden geleid.

In Egypte is de boom des levens in het paradijs of het oord der zaligen een Sycomore. Het is de ‘hoge Sycomore’ waarop de goden zetelen en van wiens vruchten de goden, de gestorven koningen en de zielen van de zaligen eten. Deze vrucht is in letterlijke zin hun levensbrood.

(349) De Assyrische stad Oeroek bevond zich onder de macht van de Elamieten. Om de stad te redden schiepen de Goden de held Gilgamesj. Die verlost Oeroek met de hulp van Eabani, een monster, een half mens. Bij zijn terugkomst verloor Gilgamesj de liefde van de godin Ishtar die hem uit wraak met blindheid sloeg. Orakels vertelden hem echter dat in het verre oosten, in een eiland, een wonderbron opborrelde die hem genezen en onsterfelijk zou maken. De weg was echter vol gevaar en Eabani werd gedood toen hij zijn vriend verdedigde. Gilgamesj kwam uiteindelijk toch in het eiland Xisoathros aan en een der konin­gen van de schepping leidde hem naar de bron. Hij werd gene­zen, vertrok en nam de wonderbaarlijke bloem met twijg mee, de plant waardoor Eabani zou herrijzen en de inwoners van Oeroek onsterfelijk zouden worden. Dat maakte de Goden zeer ongerust, zij zonden tegen Gilgamesj een serpent die hem de toverplant ontrukte. Eabani kon niet tot leven teruggeroepen worden, maar zijn ziel mocht zich vervoegen bij hen die op de slagvelden gesneuveld waren, in het paradijs der goden.

In de godsdienst van Zarathustra is er sprake van de Alzaadboom, die midden in de oceaan Voeroekasa staat; hij is de bron van alle geneeskracht en heet daarom ook Alheler. De zaden van alle planten zijn in deze boom verenigd, met andere woorden in hem treft alles samen, wat het leven voedt en onderhoudt. Daarnaast wordt telkens de Gaokerena genoemd, die in de diepten van de oceaan gegroeid is en het haoma, de onsterfelijkheidsdrank, draagt.

Ook de Islam, die materieel geheel afhankelijk is van Joodse en Christelijke traditie, voegt zijn stem in het koor over de levensboom. In Soera 20:18 belooft de Satan aan Adam, dat hij hem de weg zal wijzen naar de boom van het eeuwige leven, de ‘radjarat al-choeld’, waarvan Adam en Eva dan eten. Als pendant kent de Koran zelfs de zakkoem, de Helleboom, met wiens vruchten de verdoemden zich voeden (Soera 37:60)'(1)

Een inspirerend plantensap om tot de goden te komen, de boom van kennis van goed en kwaad.

Soma.

Dit woord is afgeleid van de Indische mas, het is de men van de oude Grieken en Klein-Azië, het Gotische mena, Angelsaksische mona en het oud-Noors mani. Het betekent maangod. Sanskriet soma. De naam betekent een Godheid als een plant waaruit een drank gemaakt wordt.

Alle oude Indo-Germaanse namen van de Maan wijzen op een maangod, wiens naam de Meester (Tijd) betekende. De Maan is de oudste tijdmeter, maan(d) .

Maan.

In het Noorden stelde men de maan als schepper van de winter voor. Dit omdat ze niet zoals de zon in de winter Ҭijd, maar veel meer in grote kracht en pracht aan de hemel straalt.

Omdat ze in noordelijke gebieden in de winter overheerste is het begrijpelijk dat ze in die gebieden de tijdrekeningen in zich verenigde, (die naar winter en zomer geschiedde) winter, nacht, dood en opstanding. (omdat ze zich steeds weer verjongde)

De eerste missionarissen klaagden dat het volk hun ’heer Maan’ altijd nog groette en dat men de bedreigde maan (bij duisternis) met lawaai en geschreeuw te hulp kwam. Dit berichtte Hrabanus Maurus (gestorven 856) van de Hessen en is een gebruik dat bij vele natuurvolkeren nu nog gezien wordt.

Volgens vele voorstellingen staan zon en maan in tegenstelling. Als de maan vol is staan zon en maan tegenover elkaar en gaat de een op bij de ondergang van de ander. De zon vertegenwoordigt dan de dood en de maan het leven, want de zon ‘doodt’ de maan en sterren.

Het telkens weer verdwijnen en ontstaan van de maan werd opgevat als een gewelddadig sterven en herboren worden. Zo werd de maan het zinnebeeld van de altijd scheppende levenskracht en werd geacht grote invloed uit te oefenen op het vegetale en animale leven van de natuur. Bekend is hoe bij alle volkeren de invloed van de maan op de wasdom en het geslachtelijke leven wordt erkend. De gehoornde nieuwe maan werd beschouwd als bron van alle water en daarmee van veevoer. De soma is de regen die uit de maan komt. Dit bewerkt de groei van de planten en verschaft zo aan mens en dier voedsel. Bij de wezens van het mannelijke geslacht gaan de sappen van de planten over in zaad, bij die van het vrouwelijke geslacht in melk. Bij het afsterven keert het leven weer terug naar de maan en met wassende maan verzamelt soma zich hierin als in een schaal. Het is dan de onsterfelijke drank die de goden maandelijks drinken.

De drie stadia van de maan riepen de drie stadia van de vrouw op. Meisje, het eerste kwartier. Nimf of huwbare vrouw, de volle maan. Het laatste kwartier was het oude vrouwtje. En zo werd de lente het meisje, zomer de vrouw en herfst het oude vrouwtje. Dit werd geïdentificeerd met seizoen veranderingen in leven van plant en dier en zo met moeder aarde die aan het begin van het vegetatiejaar de bladeren en knoppen laat uitspruiten, daarna bloemen en vruchten en tenslotte niets meer draagt.

Magna Mater, de Grote Moeder, verpersoonlijkt het leven dat zich eindeloos voortzet in mens en dier. De sterveling die onder de indruk gekomen is van de voortdurende vernieuwing in de na­tuur aanbad de grote macht die voortdurend geboren laat worden en zo het leven zelf onsterfelijk maakt. Hij aanbad die macht in de vorm van de moedergodin, de godin van de vrucht­dra­gende aarde. Dit kwam vooral voor in Klein Azië. Soms werd naast de godin haar echtgenoot, een hemelgod, ver­eerd. Meestal wordt de hemelgodin alleen afgebeeld en wordt ze vaker afgebeeld met een kind bij zich, haar zoon, die ook een goddelijke functie heeft. Deze eenvoudige symboliek van de groeikracht der natuur schijnt op de oude inwoners van Europa een grote indruk gemaakt te hebben. Toen men van de jacht overging op veeteelt en landbouw, het begin van de beschaving, bleek het grote belang dat de mensen hadden bij de jaarlijkse vernieuwing van de plantenteelt. De goddelijke macht die dit bewerkte moest vriendelijk behandeld worden, huis en hof moes­ten onder haar bescherming staan.

Toen het belang van de coïtus werd erkend, een keerpunt in het godsdienstig denken, vond er geleidelijk aan een verhoging van de religieuze status van de man plaats en werd de bevruchting van de vrouw niet meer toegeschreven aan de wind of rivieren. Zo kwam het koningschap tot ontwikkeling en hoewel de zon als symbool van manlijke vruchtbaarheid met de seizoengebonden loop van de zon werd geïdentificeerd, bleef hij nog lang onder voogdijschap van de maan staan.

De voorstelling dat de zon de maan op de dag van hun samenkomst bevrucht was algemeen, dat gold niet alleen van Zeus en Hera, maar ook van Helios en Selene, eigenlijk van elke verbinding van zon- en maangod. De vrucht van hun verbinding waren de jaargetijden (Horen) Dit samenkomen van zon en maan werd trouwens in India en Griekenland met hetzelfde woord aangeduid als coïtus.

De mythologische voorstelling is deze: de zon achtervolgt de maan zoals de bruidegom de bruid die hem ontvlucht, heeft hij haar ingehaald dan onttrekken ze zich samen aan het oog en had de vereniging plaats. Dat was bij de nieuwe maan en daarom gold onder andere bij de Germanen de nieuwe maandag als de meest geschikte nacht voor het sluiten van een vruchtbaar huwelijk. Wat groeien moest werd behandeld bij wassende, wat sterven moest bij afnemende maan, haarknippen dus bij afnemende maan anders groeit het te snel weer aan, schapen scheren bij wassende maan e.d. (1)

Ongunstig werkte de afnemende maan, de lunatic, de manestralen waren de pijlen die de mensen troffen, Psalm 121:6.

Maantijd.

De tijd werd aanvankelijk naar maansomlopen berekend en iedere belangrijke ceremonie vond bij een bepaalde maanstand plaats. Zelfs toen het zonnejaar 364 dagen plus enkele uren bleek te bedragen diende het nog in maanden verdeeld te worden, 28 dagen, in de zin dat de maan vereerd kon worden als een vrouw, wat ook de werkelijke tijdsduur is van de omloop van de maan. 364 is precies deelbaar door 28, =13 maanden. Dit bleef, zelfs na invoering van de Juliaanse kalender, bij Europese boeren bestaan. Zo kon Robin Hood in een ballade ter viering van de meidag roepen: ‘Hoeveel vrolijke maanden telt het jaar? Dertien zeg ik u.’.

Het getal 13, het nummer van de maand waarin de zon sterft, heeft voor bijgelovige zijn kwade reputatie nooit verloren. De zon doorloopt zo 13 maanden van een jaar, die bij de winterkering begint als de dagen weer gaan lengen. De extra dag werd tussen de 13 en de 1ste maand ingelast en werd de belangrijkste van de 365, de dag waarop de nimf van de stam een koning koos, gewoonlijk de winnaar van een wedstrijd.

Dauw.

De maan was de bron van de dauw die de weidegronden opfriste. In Athene gingen jonge meisjes er met volle maan in de midzomernacht op uit om voor gewijde doeleinden dauw te verzamelen. Het feest werd wel Hersephoria, ofwel dauw verzamelen genoemd. De gehoornde nieuwe maan werd beschouwd als bron van alle water en daarmee van veevoer. De maansikkel (wat we nog in het hoefijzer zien) werd gedragen op schoenen, als bescherming tegen hekserij, en om te voorkomen dat de boze geesten de maan hen zouden kwellen met waanvoorstellingen. Verder ook om de welwillendheid van de maangodin aan te trekken opdat men succesvol in de liefde, moederschap en voorspoed in het leven zou krijgen.

Maandrank.

Aan het stralen van de weer zichtbare wordende maan schreef men een heilzame werking toe, bijvoorbeeld door het drinken van het maanlicht. Men deed dat door een schaal met water door de nieuwe maan te laten beschijnen en dan het water te drinken. Ook kleine kinderen werden in het maanlicht gezet om ze nieuwe krachten te geven.

De maan gold als stamvader-, jaarfeest- en drankgod die het hemelse nat, dat alle leven bevatte, schonk. Zoals de maan bij de Indirs Soma (dat is god van de hemelsdrank Soma) heette, zo zagen ook de Germanen in de volle maan de gevulde met schaal. Naar de vorm werd ze als drinkhoorn voorgesteld, (Mimirs- en Heimdalls hoorn) Met afnemende maan ledigde die zich geleidelijk aan en vulde zich daarna weer met wassende maan. De maan was de drinkkop. De goden dronken van de soma wat je kan zien aan de afnemende maan. Met wassende maan herstelde de god zichzelf wat zo lang duurde tot hij weer vol was. Deze maangod Soma gaf alle plantensap en identificeerde zich met de somaplant.

In de Vedische mythe is soma als regen het zaad van de hemelstier die de aarde bevrucht en tevens de melk van de alvoedende hemelkoe. Ook hier wordt een plan beraamd om de soma plant of liever soma zelf te vermoorden. (Zie Viscum.) Een doodslag, net zoals men in de cultus ook het sap van de somastengel door persen met stenen wint. Soma verleent energie. De drank wordt door de goden, de priesters en de mensen genoten. De mensen krijgen hierdoor onsterfelijkheid, al is dit eerst door de dood, waaraan de goden niet zijn onderworpen.

In de Perzische Avesta is Saushyant, die op het einde der tijden zal verschijnen, diegene die zal triomferen over het kwaad en het goede zal laten triomferen. Hij is de overwinnende Heiland die, wanneer de doden zullen verrijzen en de levenden onsterfelijk worden, het bestaan schitterend zal maken.

Het nieuwe rijk van de god is nu aangebroken. Dan, wanneer de doden uit hun graven zijn opgestaan zal, volgens de Bundahisn xxx, 25, een schitterende stier gedood worden en uit zijn vet dat vermengd is met het haoma vocht, zal een onsterfelijkheidsdrank gemaakt worden voor de mensheid.

Soma.

Soma is een moeilijke godheid die de mensen buiten Indië maar moeilijk begrijpen. (Is mogelijk verbonden met de sun, sunt van Egypte, zie Acacia) Hij werkt op verschillende niveaus die allen op de een of andere manier met elkaar verbonden zijn.

Soma is eerst een plant en het is ook een verdovende drank die van de plant gebrouwen werd.

Als het bloed van dieren en als het sap van planten doordrenkt soma alle levende dingen. Hij is de Inspiratie voor diegenen die het zoeken en is zo ook de god van de poten. Het is de zoekplaats van de doden en ook de goddelijke genezing tegen het kwaad. Hij is ook de god van de maan.

Men beschouwde het als een plant van een der hoogste goden, Haoma. De profeet Zarathustra reinigt onder het zingen van de Gatha’s (oude liederen) het vuuraltaar. Ԅaar verschijnt een verheven gestalte, waarin de profeet een goddelijk lichtwezen herkent. Wie hij is weet hij echter niet. Haoma maakt zich bekend en deelt hem mee dat hij altijd vereerd is door de vromen van de voortijd tot wiens loon van die verering zulke grote zonen werden geschonken. Ook de vader van de profeet noemt hij onder zijn vereerders, hem werd de grote Zarathustra geboren. Dan verklaart die zich bereid de voorvaderen te volgen en zingt een loflied, Haoma ter eren.

Soma was in de Rig Veda een van de belangrijkste goden. 120 hymnen zijn aan hem gewijd plus een geheel boek. Hij heeft vele verschillende vormen. Soma wordt gezien als een vruchtbare stier, een vogel, een reus die oprijst uit het water, Heer van de planten, ook als embryo en zelden als een volgroeid mens.

Rigveda viii 48: 1-3:

‘Ik heb de zoete levensdrank geproefd en weet nu dat soma,

de geduldige, mateloze bevrijder, goede gedachten inspireert,

soma, die alle goden en alle mensen samen

trachten te bekomen en die ze honing noemen

Wanneer u binnendringt in mijn wezen

bent u voor mij grenzeloos en verdrijft u de toorn van de hemel.

Vurig begeerde drank die de vriendschap van Agni geniet,

die bij onze welvaart past, zoals een tam dier bij een juk.

We hebben de soma gedronken,

we hebben het licht bereikt, we hebben de goden gevonden.

Wat zou de goddeloosheid ons kunnen schaden

of de boosheid van een sterfelijke, o Onsterfelijke!’

De drank soma is de ambrosia van de goden. Door zijn invloed kunnen ze boven alle hindernissen uitrijzen om zo hun doel te bereiken. Indra was een grote drinker, (Rigveda 1 32.6 ‘grote drinker van soma) voor zijn confrontatie met Vritra dronk hij rivieren soma om kracht te krijgen en zo de slang te kunnen verslaan. Agni was ook een grote drinker van soma. Vayu, de god van de wind, wordt ook met soma geassocieerd. Hij wordt wel de behoeder van de soma genoemd. Rigveda X 186.3 ‘Laat ons genieten, Vayu, van de soma drank

die opgeborgen ligt in uw verblijf

zodat onze levensduur verlengd kan worden’.

Soma was de drank die de Vedische goden onsterfelijkheid gaf, het was ook een drank voor de sterfelijke, het was een goudkleurig nectar die van de plant soma komt. Het is een godheid die over de medische kruiden regeert en onsterfelijkheid verleent. Soma wordt geassocieerd met vuurzuivering en zou de kracht hebben om mannen van ongetrouwde vrouwen te voorzien.

Het bevat (hallucinerende) middelen die opwinding, moed en inspiratie gaf aan diegenen die het dronken. Het hielp krijgers om de angst in de slag te overwinnen en het hielp poten aan inspiratie. Soma was een brug tussen de sterfelijke geest en die van de goden.

In de Rigvedas verschijnt de god Indras vaak als een valk en goed gevleugeld draagt hij naar de mensen het voedsel dat geproefd is door de goden. (Pra yenah yenebhya cupptv- Acakraya yat svadhaya suparno havyam bharan manave devagustham, Rigv. Iv, 26, 4. de soma yenbhritah wordt ook vermeld in Rigv. I. 80, 2, ix. 27, ix. 77 en andere passages) Terwijl hij wegvliegt daagt hij in zijn klauw de prachtige, maagdelijke, lichtende ambrosia waarmee het leven geprolongeerd en de doden tot leven gebracht wordt. (Yam te yena crum avrikam padbharad aranum mnam andhasa- en vay vi try yur givasa en gagra bandhut, Rigv. x.144.5) (de regen wordt ook verward met de ambrosia geesten van de maan) In de Mahbhratam neemt de ambrosia de vorm van sperma aan. Een koning die ver van zijn vrouw Girik was dacht aan haar, sperma kwam van hem en viel op een blad. Een havik droeg het blad weg en een andere havik zag en ze vochten om het bezit van het blad, het blad viel in de waters van Yamun waar de nimf Adrik, door een vloek in een vis verandert, zich voedde met sperma, ontving en baarde.

Onsterfelijkheidsdrank.

In meer dan 800 verzen van de Veda wordt soma vermeld, waaronder door een mogelijk uitlegging van de Amerikaanse onderzoeker Richard Gordon Wasson niets anders dan een extract van deze paddenstoel te verstaan is. Deze paddenstoel wordt in oude Indische en Chinese teksten tot de meest geachte heilige planten gehouden, maar deze vermoedens zijn omstreden. De cultus als Arische cultus verdween in het latere Hindoeïsme volledig of zoals in Perzië door Zarathustra hervormd werd, mogelijk nadat wijn ontdekt werd waarom het zeer moeilijk nog vast te stellen is om welke plant het handelt.

Aanwijzingen van een soma cultus komen voor in mythische religieuze literatuur van Perzië (zie Sufismus of derwisch, Perzisch darwīsch ), in de ‘Dschām-e Dscham, de Kelk van de mythische koning Dschamschid’ als betekenisvolle symboliek voor het’ een worden met de goddelijke’.

In de hymnen van de Veda was dit Soma oorspronkelijk een verdovend en met melk en meel gemengd en enige tijd gegist plantensap dat een inspirerende en helende werking op mensen en goden uitoefende.

De inspirerende macht van de drank leidde er al in Indo-Iraanse tijd toe dit sap wel als Godsoma of met de God Indra te personifiëren en het als een voor zijn vereerder opofferende god voor te stellen. Hierdoor werd het een volledige parallel met het christelijke avondmaal, zoals het in vele hymen van de Sama-Veda geprezen werd. (5)

Het offer van dit heilige vocht reikt terug naar de periode van de Indo-Iraanse stamgemeenschap, omdat aan het Sanskriet soma het Avestisch haoma of homa, beantwoordt. Bekend is de Vedische mythe hoe Soma door een adelaar geroofd werd, een mythe die de voorloper is van de latere, volgens welke het Amrta, (de nectar) door Vishnu ‘s vogel Garoeda naar de aarde gebracht werd. Immers de somadrank heette onsterfelijkheid te verlenen, dat wil zeggen te bewerken dat degene die ervan dronk niet voor de uiterste termijn van het leven zou sterven. Een vers in de Veda luidt: ‘Wij hebben de Soma gedronken, wij zijn onsterfelijk geworden.’

De Germanen zagen zo ook de gevulde metschaal.

Deze Garuda, half vogel en half mens, steelt het van de luchtelfen en brengt het van een berg naar de goden.

In de Noordelijke sage roofde Odin, vermomd als een adelaar, de vaten mede en bracht die naar Asgard. Die mede was de drank van inspiratie en had de eigenschap dat iedereen die daarvan dronk woorden van wijsheid kon spreken en dichter of ziener kon zijn.

Een adelaar bracht nectar naar Zeus.

Amra.

Awatara is ook een Sanskriet woord, net als amrta of amra, het betekent neerdaling. Maar ook vleeswording, dat wil zeggen de tastbare manifestatie van een god, vooral van Vishnu. Volgens de meest gangbare overlevering heeft deze god zich tienmaal geïncarneerd (ook van andere goden worden awatara’s gemeld.

als vis, om Manoe van de zondvloed te redden en de door een Asoera (vijanden van de goden) geroofde Weda te herkrijgen.

als schildpad, om bij het karnen van de oceaan de berg Mandara te stutten, die als roerstok diende. Bij deze gelegenheid kwam onder andere het amrta tevoorschijn.

als everzwijn, om de aarde uit de wateren op te heffen, waarin ze door een Asoera was ondergedompeld.

als mensleeuw om de aarde te verlossen van de tirannie van een Asoera, die door zijn sapas zich de gave van onkwetsbaarheid had weten te verwerven. De zoon van deze Asoera was een trouw aanhanger van Vishnu waarom zijn vader hem wilde straffen, maar de zoon bleek onkwetsbaar. Toe nu de vader tot de zoon zei: ‘zo Vishnu waarlijk bestaat, laat hij zich dan in deze zuil manifesteren’, en sloeg daarbij op een zuil, toen kwam de god in de gedaante van een mensleeuw daaruit tevoorschijn en verscheurde de Asoera.

als dwerg, toen zekere oppermachtige Asoera koning even eens de heerschappij over de werelden had gekregen, wist Vishnu die in een dwerg veranderd was, van hem te verkrijgen dat hij zoveel land mocht bekomen als hij met drie van zijn schreden zou kunnen uitmeten. Nu nam de god zijn ware gedaante aan en doorschreed in twee schreden het hele heelal end rukte met de derde de Asoera in de onderwereld.

als Rama met de bijl, om de overmoedig geworden Kshatrija’s uit te roeien

als Rama.

als Krishna.

als Boeddha.

als een wit ros. Deze laatste incarnatie wordt nog door de orthodoxe Hindoe ‘s verwacht en aan het eind van de tegenwoordig lopende Kalijoega zal Vishnu in deze gedaante verschijnen om de bozen te verdelgen en de wereld te hernieuwen.

Amritsar betekent poel der onsterfelijkheid en is gelegen in Lahore, Punjab. Op een eilandje in het heilige moeras staat het heiligdom, een prachtige tempel met gouden koepel.

De Amshaspands, de Perzische vorm van het Avestische Amesha-spenta (onsterfelijke heiligen, de zeven hoge geesten of aartsengelen van het rijk des lichts. De eerste en hoofd is Ahuramazda (Ormuz). Hun namen zijn Wohu-mano: de goede gedachten, Asha Wahistha: de voortreffelijke orde, Khshatthra-wairya: het gewenste rijk. Spenta-armaita: heilige vroomheid. Haurwatat: heelheid, gezondheid, Ameratat: onsterfelijkheid.

Mede.

Met of mede, zou de Griekse naam zijn voor de godendrank, een drank uit honing, water en kruiden met een 12 procent alcohol. Honing met water geeft direct een natuurlijke fermentatie. Het is waarschijnlijk zo de eerste verdovende drank die men kende. Een goudkleurige stof die in hoge aanzien stond bij alle volkeren. De honing zou ook van hemelse herkomst zijn. In de Gouden Tijd druppelde goudkleurige honing van de bladeren en stammen. Samen met melk is het een soort oervoedsel. Voor de wijntijd is maar een spaarzaam spoor te vinden van een honigdrank. De dichter Antimachos uit Kolophon geeft in zijn sage, die tot hoge ouderdom reikt, de feestende helden weer met een drank uit water en honig. In het Orphische fragment geeft de nacht Zeus de raad om de vader Kronos, als hij door de honig verdoofd onder de eik ligt, te binden en te ontmannen. (3)

Het woord Mede (Grieks methu: wijn) is algemeen Germaans. Deze drank was ook in Rusland en Klein Azië vroegtijdig bekend.

Mede is een overoude drank waarin Scandinavische liederen de goden en helden in het Walhalla als gebruikers worden voorgesteld. Met was waarschijnlijk de oerdrank van de Indo-Germanen. In oud-Iers heette de drank mid, in oud-Cambrisch med en in Slavisch medu. (30) Vergelijk Engels mead, Duits Met, metworst en meadow. In het Grieks komen we het woord tegen in methusos: dronken, en methuoo: zich bedrinken.

Ambrosia.

Bij de Grieken en Romeinen was de godenspijs de ambrosia.

Ambrosia was de Griekse godenspijs die jeugd en onsterfelijkheid verleende maar ook de zalfolie van de goden die de schoonheid van het lichaam verhoogde en zelfs de doden voor verderf behoedde.

Ambrosia, een geurende zalf. Het woord betekent eigenlijk onsterfelijkheid, een zalf van de onsterfelijke goden. Ambrosia, Grieks van ambrotos: onsterfelijk, van a: niet, en brotos: sterfelijk, van mbrotos: wat staat voor mrotos wat verbonden is met Latijn mort-em: vergelijk Sanskriet amrtas: onsterfelijk.

De goden voor wie in de mythen ambrozijn en nectar waren gereserveerd zijn waarschijnlijk de heilige koningen en koningen van de voorklassieke periode geweest. De mythen uit de gouden tijd, toen de honing van de takken droop en men nimmer oud werd, veel dansten en lachten en onbezorgd leefden. De misdaad van koning Tantalos was dat hij het taboe doorbrak door gewone stervelingen uit te nodigen het ambrozijn te drinken. Het ambrozijn werd later het substituut, een combinatie van spijzen, waarvan de beginletters het Griekse woord paddenstoel vormen. De recepten voor nectar en voor de kekyon, de aangename drank die in Elysion door Demeter werd genuttigd, bevatten eveneens de letters van het woord paddenstoel. (3)

Later was ambrosia bij de oudere artsen de naam van verscheidene levenselixers / schoonheidsmiddelen. Bij Vergilius is ambrosia een plant met welriekende sappen. Linnaeus gebruikte de naam Ambrosia van een geslacht van welriekende samengesteldbloemige.

Nectar.

Nectar was bij de Grieken de onsterfelijke godendrank die net als ambrosia een godenspijs was. Latere associaties met nectar en ambrosia waren; bevallig, lieflijke en geurend. In de botanica is nectar honingsap, een zoet sap die door de nectariën uitgescheiden wordt en voor vele planten van belang is omdat ze insecten aanlokt.

Mogelijk komt de drank ook voor in de Arthurverhalen met de beroemde graal. Deze mythische schaal was symbool van overvloed en onsterfelijkheid, gevuld dus met een godendrank.

Samenvatting.

We zouden uit voorgaande kunnen concluderen dat de godenspijs een symbolische daad was die toegang verschafte tot de onsterfelijke, letterlijk dat het een honingsap was gemaakt van vruchten.

Ook wordt geopperd dat dit honingsap, als onsterfelijkheid verlenend inspirerend sap, een opwekkend plantensap was en zo, nog in dit leven zijnde, inspireerde tot de toegang der goden.

Vaak werden deze plantensappen gebruikt voor hallucinerende opwekkingen ent een integrerend bestanddeel van de riten en religieuze handelingen. Zoals de soma met gewijde gezangen van de Rigveda, het drinken van het heilige bier bij de Chewsuren en andere volkeren. Dit werd nog lang gedaan en mogelijk nu nog, of ze trad in dienst van het orakelwezen zoals we zien bij het genot van de grafplant (Datura sanguinea) bij de oude Peruanen, de mescal (Ariocarpus) bij de Mexicanen of het gebruik van de Datura te Delphi. Hiertoe behoorden ook de hallucinaties, heilorakels en dergelijke die de medicijnmannen tot verkondiging van verborgen dingen en geneesmiddelen gebruikten en aan zich of over de novicen die in de bond opgenomen waren voltrokken.

Welke plant is de Soma van de Hindoes en de Homa van de Ariërs?

Deze geheimzinnige plant, waarvan men de juiste soort niet weet te achterhalen, geeft aanleiding tot verschillende veronderstellingen.

De soma is een heilige plant en speelt een grote rol bij de offergebruiken van Hindoe en Arya’s (Arische volkeren) Omdat deze volken, volgens hun gewijde schriften, uit een bergland afkomstig zijn zal de soma een bergplant zijn, die ergens in de hoge streken van Azië groeit.

De soma heeft goudgele bloemen. De homa met witte bloemen van de Parzen is een geheimzinnige boom, in de natuur onbekend. De Rigveda vertelt uitdrukkelijk dat de soma geboren wordt zonder zaad, de goden legden de kiem. (ix 83:3) (zie Viscum)

Om het sap van soma te verkrijgen werden de takken van de plant in dunne schijfjes gesneden die in een mortier fijn werden gestampt. Dit sap is melkachtig en wit van kleur. Als het geheel was uitgeperst goot men dit door een filterdoek van koeienhaar voor het in de offervazen te gieten. Volgens de Vedische teksten wordt soma geperst en gefilterd en vervolgens gemengd met water, melk of honing. Een drietal filters wordt gebruikt.

De eerste is die de stralen van de zon opvangt, het goddelijke sap komt via de zonnestralen uit de hemel.

De tweede filter is die waardoor het sap wordt gegoten.

De derde is de mens zelf.

Op enkele plaatsen wordt het drinken van urine vermeld, onder andere waar ‘de priesters met volle blaas soma plassen’, IX 74:4.

Al deze bijzonderheden komen voor in aloude geschriften, ongelukkigerwijze leren ze ons niets over de plant zelf. Waarschijnlijk was die te goed bekend zodat een beschrijving niet nodig was. Mogelijk verschilde de soma naar de landstreek die men bewoonde. Dit lijkt bewezen te worden door een plaats uit de lofzangen der oude Veda:

҅lk meent hij drinkt het soma sap

Elk meent, hij stamt de somaplant

Geen een is er wie de soma nut

Die de Brahmanen kennen.’

Eerst in een boek van de latere tijd, in de zogenaamde ayurveda, komt een beschrijving van de somaplant voor. Ze luidt: ҄e kruidplant die soma genoemd wordt is donker, zuur, bladerloos, melkachtig en vlezig aan de oppervlakte, zij vernietigt (of veroorzaakt) ontsteking, zij is een braakmiddel en een geliefkoosd voedsel der geiten.

Bladerloos, melkachtig en vlezig aan de oppervlakte: dit zou op een paddenstoel kunnen slaan.

Hoewel het ook mogelijk is dat de plant, nadat het geplukt is enige dagen weggelegd werd voor de bereiding en zo de bladeren verliest en bladerloos wordt. Naar het melkachtige sap zoekt men de soma in de familie van Asclepiadaceae. Vele kruidkundigen menen zo dat de soma tot Sarcostemma behoort, S. viminale of S. brevistigma of Asclepias acida (Cynanchum acida) die allen tot dezelfde familie behoren. Het sap hiervan is wrang en bitter en veroorzaakt een soort dronkenschap of loomheid, die de zinnen aandoet zonder dat men daarbij het bewustzijn verliest.

Als vrijwel bladloze plant denkt men ook aan Ephedra.

Sommigen, indachtig dat Bacchus de wijn uit Indië heeft ingevoerd, veronderstellen dat dit op de druivenstok slaat, Vitis, wat moeilijk met voorgaande beschrijving overeen is te brengen. Hoewel, in de Dionysus dienst brachten de vereerders en vereersters zich onder invloed van de wijn om dan in extase te geraken en buiten zichzelf te treden. Zij werden Bacchanten en Maneaden. Door het drinken van de wijn geloofden zij zijn bloed op te nemen. Maar wijnsap moet eerst gefermenteerd worden en dit duurt enige tijd.

Verder, als je de verschillende delen met elkaar vergelijkt, dat het sap met een soort graan, yava (waarschijnlijk gerst) en met melk gemengd werd.

Verslag.

Houtum-Schindler heeft een verslag over de soma vanuit Teheran geschreven

‘In Kerman, op een hoogte van iets meer dan 2000 m toonde men ons de Humstruik waaruit de Parzen het hum of homa trekken. Het leek mij een Sarcostemma of Asclepias toe die vier voet hoog en ronde vlezige stelen met een witachtige kleur en geelachtige strepen heeft. De dikste stelen hadden de dikte van een vinger. De bladeren waren afgevallen evenals de bloemen, men vertelde dat die klein en wit waren. De zaden hadden bosjes lang fijn haar. Het sap was melkachtig, groenachtig wit met een zoetachtige smaak. Men verzekerde me dat dit sap na een paar dagen zuur wordt en een geelbruine kleur aanneemt.. Het was geen kruipplant maar zou, als er een boom in de buurt was, eromheen slingeren. De Parzen maken hun reinigend sap, nireng, van hum die ze mengen met het sap van veertig andere planten als munt, tijm, asparagus, Gundelia en dergelijke, het sap van zeven vruchten en de pis van een reine vaars.

De priesters drinken twee of drie dagen enige druppels nireng vooral wanneer ze op een onreine plaats geweest zijn of iets gegeten hebben dat door een onrein persoon klaar is gemaakt. De anderen drinken gedurende hun Birishnu: reinigingstijd, er dagelijks enige druppels van maar nooit meer dan 12 of 16. Het wordt ook als geneesmiddel aan de zieken gegeven en men giet enige druppels in de mond van een pas geboren kind, als ook in die van de overledene. Wanneer je er meer dan 12 of 16 druppels van gebruikt wordt het een braakmiddel.

Doordat houthakkers de struiken rooien als ze gaan hakken krijgen ze geld van de priesters om er enige te sparen. Het hum wordt ook in de vlakten gevonden maar is daar kwijnend en heeft weinig sap.

De Parzen van Perzië beweren dat het hum (haoma of hom) in hedendaags gebruik dezelfde is waar de Avesta gewag van maakt..

De gedroogde dikke stelen van de humplant dienen tot wandelstokken bij feestelijke gelegenheden of worden in de kamer bewaard als een talisman tegen het kwade oog’..

Verder heet de plant shesmala en vamani. Het woord sheshmala: ontsteking voortbrengend of verdrijvend, is een medicinale uitdrukking. Vamani kan het ook zijn en moet dan braakmiddel betekenen, maar dit woord kan ook beteken dat het aan de god Agni geofferd werd.

Sinds laat 1700 toen Anquetil-Duperron en anderen delen van de Avesta beschikbaar stelden voor de westerse studenten hebben verschillende mensen naar de botanische vertegenwoordigers van haoma gezocht die in de tekst en nog voorkomt in Zoroaster’ s aanhangers. De meeste onderzoekers concentreerden zich op taalovereenkomsten of farmaceutische werkingen of naar het rituele gebruik. Zelden werden deze drie samen gebruikt zodat zulke voorstellen al gauw weer verdwenen. Laat 19de eeuw werd gevonden dat de zeer conservatieve Zoroaster’s van Yazd provincie in Iran Ephedra gebruikten die plaatselijk bekend was als hum of homa die ze exporteerden naar de Indische Zoroaster. (Aitchison, 1888) Deze plant, zoals Falk vaststelde, heeft een koel klimaat nodig, maar niet te koud, en droog klimaat zodat het niet in India groeit, maar in Centraal Azië. Later werd er ontdekt dat een aantal Iraanse talen en Perzische dialecten hom of vergelijkbare termen voor Ephedra of een variant ervan. Samengevat komt het erop neer dan de taalovereenkomsten en rituele gebruiken vast stellen dat haoma een soort van Ephedra was of is.

Samenvatting.

Waarschijnlijk is met het wegtrekken van de volkeren, uit de oorspronkelijke woonplaats, en het ontbreken van de somaplant in de nieuwe wereld een vervanger gezocht. Om tot ‘de Goden te komen’ zijn er vele mogelijkheden die zich aangepast hebben aan de nieuwe omstandigheden, plaats, tijden en gebruiken. Zo zal een Asclepiadaceae in het begin gebruikt zijn die later vervangen werd door Amanita, mogelijk door Datura, Peganum, Ephedra en dergelijke.

Een zoete vrucht die onsterfelijkheid verleende, de boom van onsterfelijkheid.

Het thema dat door dit hele epos loopt heet:

De goden hebben de mensen het eeuwige leven niet gegeven en alle pogingen om aan de dood te ontlopen is vergeefs. Tegen de dood is geen kruid gewassen. Het geloof aan de on­sterfelijk makende boom.

Inleiding.

Het goddelijke vocht, het gouden nectar, de amra, kan ook afkomstig zijn van een vruchtdragende boom. De goddelijke boom waar de mensheid van afhankelijk was en die het leven onderhield, de leven brengende boom. De bomen die als onsterfelijk beschouwd werden. Voor de eenvoudige mens groeiden ze eeuwig. Naar plaats en tijd werd het een andere leven brengende boom. Zo zien we in verschillende plaatsen, religies, tijden, een andere leven brengende boom. Die stammen mogelijk allen af van de mythen rond een amraboom.

Boomverering.

De verering van en de innige verbondenheid met de boom is een universeel verschijnsel. Het is ook een hardnekkig verschijnsel. Immers, geen van de drie wereldgodsdiensten (Christendom, Islam en Boeddhisme), waaraan een dergelijke naturalistische verering naar geest en beginselen geheel vreemd is, hebben het kunnen uitroeien. In de christelijke godsdienst is de strijd ertegen het meest doelbewust gevoerd, zoals de akten van synoden en concilies en de preken van theologen ons leren. Dit heeft niet het gewenste gevolg gehad. Zelfs de moderne tijd met de volledige ҅’ontgotterung’ der natuur is er niet in geslaagd dit oerverschijnsel in het leven van de mensheid volledig uit te bannen. Dit alles wijst erop dat er een diep in de natuur van de mens verankerde trek moet zijn, die deze godsdienstig/magische verbondenheid met de boom voedt en deze ook onder de schijnbaar ongunstigste omstandigheden in het verborgen doet op- en voortleven’. (1)

Je kan je afvragen wat het geestelijke doel is. Het lijkt die te zijn van het onverwoestbare en steeds weer zegevierende leven. Daarmee komt direct de relatie met de natuur naar voren. Bomen en planten werden vroeger een ziel toegedacht: ze leefden, ze groeiden en gingen dood. Ze bevatten het geheim om na de dood, winter, steeds weer zegevierend op te kunnen staan. Bomen zijn levensdragers en daarom levensvernieuwers. De mens kwam in vele mythen dan ook voort uit bomen. Hetzelfde gold voor elfen, dryaden, boomnimfen, silven, silenen, geesten, reuzen en dergelijke. Nog steeds geloven we dat er een ‘levensgeest’ in het hout zit, het afkloppen van het hout heeft tot doel om de geest die zich tussen de bast en het hout bevindt te verwijderen zodat die geen ongeluk over ons laat komen. De volkssage laat nog steeds kleine kinderen uit bepaalde bomen komen en naar verluidt zouden vroedvrouwen kinderen uit een holle boom halen. Om die reden werd men vroeger dan ook in bomen begraven. Overal ter wereld kan men overigens zien dat graven beplant zijn met bomen van een bijzondere levenskracht, zoals de cipres, taxus of pijnboom.

Wie een boom velt die vloekt op zijn kinderen, die moord, wie een boom plant zegent zijn nageslacht.

Schutgeest.

Grieken en Romeinen plantten als schutgeest, (beschermengel) van nieuwgeborenen een boom, meestal een plataan en begoten die met wijn en bekransten die met linten. Deze bij de geboorte geplante boom was de levensboom. In noordelijke landen was dat de Vardtrad (van ‘Varda’ dat bewaken of behoeden betekent) Met de persoon groeide de boom op. Stierf de mens, zo ook de boom. (2) In het Duitse Westfalen kondigt men de dood van de huisheer aan door de bomen te schudden onder het uitspreken van de woorden:’D҄er Wirt is tot’. Andersom was dit ook het geval, stierf de boom dan zou er spoedig in het huis iemand overlijden. Men hoedde zich ervoor om deze bomen dan ook te beschadigen. Zo werd ze als levensboom ook noodlotsboom en met het goed gaan van de boom was de voortgang van vele mensengeslachten verbonden. De boom was de dubbelganger van de mens. Het is de stamboom waaraan goede vruchten komen.

De boom is de drager van levensmacht. Hij figureert ook als woonplaats van geesten of demonen of is aan een bepaalde godheid verbonden. Dit blijkt bijvoorbeeld in het oude Griekenland uit de bijnaam ‘'Dendritis’ (boomgod) die belangrijke goden als Zeus en Dionysus dragen. Bij de oude Europese volkeren was aan bijna elke godheid een boom gewijd. Bepaalde heilige bomen waren met bepaalde goden verbonden. Bij de Grieken was dit bijvoorbeeld het geval met de pijnboom en Attis, de laurier en Apollo, de olijfboom en Athena, de cipres en Persephone etc. Bijzonder nuttige bomen werden als persoonlijke gaven en geschenken van zulke godheden verkregen en vereerd. Dit gold bij de Grieken bijvoorbeeld voor de olijfboom bij Athene, de strandden bij Poseidon, de druivenboom bij Dionysus en de eik bij Zeus. De tempels werden met zulke bomen omplant.

Bomen zorgden voor een gelijkmatig klimaat, voor vruchten en hout. Bomen waren het symbool van vruchtbaarheid, kracht en geborgenheid. Die geweldige bomen waren imponerend en vooral tastbaar aanwezig; ze leken onsterfelijk. De boom, die met zijn machtige wortels in de grond doordringt, heeft daardoor contact met de ingewanden van de aarde, met de moederschoot van alle leven, met de plaats waar dood en leven samenkomen. Op die manier verbindt de mens de gedachten van het leven uit de dood met het binnenste der aarde.

In sagen en sprookjes worden bomen tot personen, die spreken, zingen, bloeden en wenen. Als gelijke van de mens kregen ze ook namen die bij hen paste, men sprak ze toe als vrouw Holle, vrouw Hazel en dergelijke.

Baum futtern.

In het ruisen van het loof hoorden men de bomen met elkaar spreken’, het ‘zuchten’ en ‘steunen’ van hun takken gaven hun klachten weer. Er druipen ‘tranen’, (hars) van hun stammen. Bij het vellen vloeit hun ‘bloed’ uit de wonde, bij elke bijlslag ‘siddert’ ze en valt ‘kreunend’ en levenloos ter aarde. In Duitsland werden tot voor kort ooftbomen door de boeren met Kerstmis of Nieuwjaar gevoederd met het oog op het verkrijgen van een rijke oogst. Men noemde dat ‘baum futtern,’ Hier blijkt de bezorgdheid van de mens die de ҧodenӠeen handje helpt. Het is mogelijk een offer aan de boom, oorspronkelijk waren het mogelijk volle aren die de ooftboom gebracht werden. Duidelijk treedt dit ‘schenken’ aan de boom op als in dit strodeel een munt gestoken wordt. Dit wordt gedaan met de gedachte, ik schenk u iets zodat u mij in het komende jaar veel vruchten zal teruggeven. Op andere plaatsen werd de boom op nieuwjaarsmorgen gefeliciteerd, of men liet een appel hangen zodat ze het volgende jaar weer goed groeien zou, de zogenaamde spaarappel.

De mens kwam zelf uit de natuur voort en kan niet zonder. Zelfs zijn levensritme was afhankelijk en afgestemd op die natuur. Verschillende riten en ceremonies speelden zich dan ook af rondom de heersers der natuur, de bomen. De boom openbaart een ‘kracht’ die de mens als geheimzinnige essentie van zijn bestaan voelt. Daarmee zoekt hij een relatie door rite of cultus, of hij schept zijn mythologische verbeelding er omheen.

De levensboom als schenker van het levenswater heeft verbindingen met de wereldboom. De bekendste wereldboom, de Yggdrasil uit de Noorse mythologie, staat eeuwig-groen boven de Urdharbron, de bron des levens.

Omschrijving van de levensboom.

Als drager van het hemelgewelf, de aarde en de hel werd een boom gedacht, de wereldboom, Yggdrasil. Zo’n voorstelling kwam tot leven bij de oude Germanen. Het woonhuis, waarvan de bodem in de begintijd aangestampte klei was, werd vaak zo aangelegd dat in het midden een boom stond. De kruin droeg over het dak heen de takken en stutte hem. Zo’n boom was de lots- en schutsboom van het huis en daarna kon de wereldboom als drager van het hemelgewelf en als lots- en schutsboom gedacht worden. De bast van de boom, die niet meer in de vrije lucht maar in huis stond verdorde licht en de boom werd tot zuil, men vermoedt dat hieruit in latere tijden de Irmin zuil van de middeleeuwen zich ontwikkelde.

Tegenwoordige tijd.

Bij die machtige bomen valt je eigen nietigheid op en besef je je eigen sterfelijkheid. De bomen zijn ‘eeuwig’. Ze stonden er al zo voor je geboorte en zullen er nog staan als je niet meer bent. Alleen in zo’n groot bos is de boom de enigste en machtigste beschermer.

In het begin vinden we steeds een innige en volledige ineensmelten van natuurken­nis en godsdienstige wereldbeschouwing, en elke oorspronkelij­ke uiting van het vrome gevoel is natuurdienst. Zie Isis en Osiris bij de Egyptenaren. De onderzoe­kende mens probeert al gauw de Isissluier van de natuur op te lichten en hoe meer hem dit lukt, des te meer verdwijnen de goden uit zijn onmiddellijke nabij­heid en ten­slotte uit de gehele natuur. Er blijft niets wezen­lijks meer over waar we een god voor nodig zouden hebben of bevatten zou. Volgens onbezielde en onveranderlijke natuurwetten loopt het uurwerk af en wordt weer opgewonden, zonder behoef­te, maar ook zonder schoonheid. Wetenschappelijk kan alles verklaard worden. Toch zegt het gevoel van de onderzoeker hem dat er buiten hem ook iets moet bestaan, iets elders, niet in ruimte niet in tijd. Zo lang en voor zover de natuur voor de mens nog onverklaarbaar is, zoekt hij achter dit door hem niet begrepen een met hem overeenkomstig geestelijk wezen.

Onsterfelijke vruchten.

In de Griekse mythologie komt als een plaats in de onderwereld het Elyson voor. Elysion schijnt appeleiland te betekenen. Hetzelfde geldt voor het Arthuriaanse avalon en het Latijnse avernus of avolnus, de woorden zijn gevormd uit de Indo-Europese wortel ahol: wat appel betekent. Ook het woord Apollo is wellicht afgeleid van de wortel abol: appel, en niet van apollunai: vernietigen, zoals men gewoonlijk meent.

Begrafeniseilanden.

Pomono in de Middeleeuwen is vergelijkbaar met het appelrijke eiland van de Phaaken. Op het appeleiland Avalon (bij Arthur), bij Plinius Abalus, liepen de zielen van de heilige koningen rond op de begrafeniseilanden. Zie Atlantis.

Het Elysion ligt dichtbij de toegang tot de Hades, het is een gelukkig land waar het eeuwig dag is zonder koude of sneeuw, waar aan spelen, muziek en feesten nooit einde komt, de bewoners kunnen ervoor kiezen wanneer ze maar willen op aarde te worden herboren.

Het is een zeer oud geloof dat de zielen van de afgestorvenen over een water varen dat het rijk van de levenden met die van de doden scheidt. Het Harbardslied in de oude Edda wordt hiermee in verband gebracht. Een legende verhaalt dat de ziel van Dagobert, koning der Franken, tussen de jaren 628 en 638 door de H. Dionysos op een schip over zee gevoerd en aan de overkant door Engelen ontvangen werd. Waar lag die overkant? In het Westen, de Hesperiden.

Procopius van Caesarea, die Belisarius op zijn veldtocht in de jaren 527-547 vergezelde, spreekt over het eiland Brittia. Hij vermeldt een sage die hij van de inwoners vernomen heeft. ‘De zielen van gestorven mensen worden naar het eiland overgevaren. Aan de kusten van het vasteland wonen onder Frankische heerschappij, maar van oudsher vrij van schatting, vissers en landbouwers die verplicht zijn dat overvaren te bezorgen. Die aan de beurt zijn leggen zich in de schemeravond te slapen. Met middernacht horen ze kloppen op de deur en geroep met doffe stem. Dadelijk staan ze op en gaan naar het strand en vinden niet hun eigen, zo menen ze, maar vreemde schuiten, stappen in en varen weg. Dan ontdekken ze dat de schuiten, hoewel er niemand te zien is, zo zwaar geladen zijn dat ze nauwelijks vingerbreed boord hebben. Na een uur varen landen ze, hoewel ze met hun eigen vaartuigen een etmaal nodig hebben om de afstand af te leggen. De schippers zien nog niets, maar horen een stem die aan iedereen, die in de schuit is, de naam vraagt. Zijn er vrouwen onder dan geven die de naam van hun mannen op. In Brittia aangekomen worden de schuiten dadelijk gelost en zijn dan zo leeg dat slechts het onderste van de kiel het water raakt’..

De zielen gingen langs de Helweg naar het Noorden, tot aan de zee en werden daar overgebracht naar Engelland. Dit Engelland is later verward met Engeland zodat Procopius dan ook van Brittia spreekt. De vele liedjes van Engeland varen houden hiermee misschien verband. In Oost-Friesland leeft het verhaal nog dat drieduizend zielen werden overgebracht naar het Witte Eiland.

Volgens Grimm geloofde men in Friesland dat de zielen zich inscheepten in eierschalen die men daarom na het gebruik indrukte omdat er anders mogelijk heksen in kunnen komen die de zielen plagen. In Holland doet men dat om te beletten dat er heksen mee naar Brittia varen.

Paspoort.

Als koning of overwinnaar kreeg men een appel of appeltak aangereikt, dit was het paspoort tot het Elysion. De gouden appels waren in de Griekse en Keltische mythen paspoorten voor het paradijs. De oorspronkelijke prijs van de olympische spelen, een appel of appeltak, hield de belofte van onsterfelijkheid in wanneer hij, zoals dat behoorde door zijn opvolger werd gedood.

Een kydonische appel of kweepeer zal zich bevonden hebben in de hand van de doodsgodin Athene, aan wie Pelops een offer bracht als zijn vrijgeleide naar de Elyseese velden.

Zie Sneeuwwitje, die wordt symbolisch gedood door de appel maar wordt (in het voorjaar) weer tot leven gewekt.

Dat betekent dus, als men appel aangereikt krijgt, deze vrucht er niet is om te eten, maar om te sterven en op die manier eeuwig te leven.

Zie ook de andere vruchten. Zie Atlantis.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl