Colocasia

Over Colocasia

Olifantsoor, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt

Uit J. Weinman.

Dit geslacht komt met 6-8 soorten voor in de tropen, zuidoost Azië en Polynesië.

Het zijn planten met een vrij dikke en recht opgaande stengel, pijlvormige en grote bladeren, 20-150cm, en een bloeikolf met vrij grote bloeischede. Bladeren zijn in cultuur vaak mooi gekleurd.

De verdikte en vaak knolvormige wortelstok is zeer rijk aan zetmeel en wordt algemeen gegeten. 5 soorten komen voor.

Araceae, Aronskelkfamilie.

Colocasia esculenta Schott. (eetbaar) (Colocasia antiquorum, Schott.) (van de ouden) Caladium esculentum, Arum esculentum) Groene bloemen in juni

Grote hartvormige en melksap bezittende bladeren die op lange stengels staan, 20-150cm, en uit een korte en vlezige knol komen. Bladen zijn heldergroen en vaak wel een meter lang en breed. De bladschijf hangt met het uiteinde omlaag, vaak iets gegolfd en heeft afgeronde voetlobben en uiteindes. De kleur van de bladschijf hangt af van het ras en kan bleek groengeel tot donkergroen, effen, gevlekt of gestreept zijn.

In cultuur worden zelden bloemen gevormd.

De knolachtige wortels, tot 4kg, zijn verschillend gekleurd. Ze hebben een scherpe smaak maar worden gekookt of geroosterd gegeten. De knol levert een belangrijk voedselproduct voor de inlanders van India en de Pacific eilanden. De verdikte wortel bevat ca. 18% zetmeel.

De groeiduur is 5-12 maanden, wordt gekweekt op drassige akkers. Hij komt wild of verwilderd voor in sloten en aan waterkanten.

De bolvormende is afkomstig uit de Levant, India. Is beschreven in 1551.

‘Black Magic’ heeft bijna zwarte bladeren. ‘Pink China ‘heeft rood-roze bladnerven en stengels.

Uit hortus eystettensis.

Naam, etymologie.

Over Arum vertelt Dodonaeus dat die in sommige landen een verbinding heeft met deze plant en als tweede soort noemt hij Colocasia. (Dodonaeus) ‘Uitvoeriger beschrijving van Arum van Egypte of Colocasia uit Clusius. Dit kruid groeit veel in Portugal aan de kanten van de lopende wateren en is daar uit Afrika gebracht zo men zegt. Het brengt nergens bloemen of zaad voort dat men weet, dan het krijgt vier of vijf stevige dikke bladeren die op de bladeren van Nymphaea of plompen wat lijken en aan de uiterste zijde met verschillende uitstekende zenuwen of ribben doorregen en grijsachtig van kleur en gaan de klissenbladeren of dokkebladeren van grootte dikwijls te boven en zijn vet en glad zodat ze nimmermeer nat kunnen worden al is het zaak dat men ze in het water duwt en elk staat op een apart, lang, dik en vast steeltje, de wortel is dik en groot en meestal dubbel of twee op een en hebben de gedaante van een flesje dat terzijde nieuwe scheuten en jonge worteltjes uit geeft. De Portugezen noemen dat kwalijk inhame, de andere Spanjaarden alcolkaz, welke naam van het woord Colocasia bedorven is, de Castilianen noemen dat manto de nuestra senora welke naam de gewone dokkebladeren in hun land ook gegeven wordt. Clusius houdt dat gewas voor de echte Colocasia van de ouders, al is het zaak dat het sommige (als Dodonaeus) dat voor Arum of kalfsvoet van Egypte houden want men ziet dat de zwarte Moren die in Spanje slaven zijn dat kruid zeer zoeken om dat rauw en gekookt of gebraden te eten. Bellonius schrijft ook van de Colocasia dat de velden van Egypte daar dikwijls mee voorzien zijn en dat ze kwalijk van sommige voor de Faba Aegyptica of voor de Lotus gehouden is en ook dat de Egyptenaren die meestal met hun vlees en ander spijs plegen te gebruiken en dat ze overal in dat land te koop gebracht wordt. Hij betuigt ook dat ze geen bloem noch zaad krijgt en aan de beekjes van Kreta ook plag te groeien. Ze noemen ze colcas of coulcas en er is geen zo'n slechte boer in dat land die daarvan geen neemt of in huis bewaart om die te koken en te eten net zoals wij met rapen doen, hoewel ze niet zo aangenaam niet van smaak is als de rapen zijn. Vele andere geleerde lieden bevestigen de mening van Clusius dat ze de echte Colocasia en geen ander kruid is. Ze wordt aldus vermenigvuldigd en gezaaid; 'men neemt de kleine worteltjes die terzijde aan de grote wortels groeien die zo groot zijn als een hazelnoot of walnoot en men windt die in wat slik, klei of potaarde en men steekt ze zo in de grachten of lopende wateren niet ver van de kanten en zo worden ze vermenigvuldigd. Al is het zaak dat men in die landen rapen en peren met menigte vinden kan, nochtans zo worden daar zeer veel mensen met die wortel gevoed, hoewel dat de wortel wat bitterachtig van smaak is en scherp met enige slijmerigheid, maar dit vergaat door het koken of braden en ze wordt heel zoet van smaak. Prosper Alpinus schrijft hetzelfde en noemt ze ook Colocasia en zegt dat ze die wortel voor zeer krachtig houden om de lust en macht om bijslapen wonderbaarlijk zeer te vermeerderen.

Maar deze wortel is niet doornig of stekelig zoals sommige menen omdat ze de woorden van Theophrastus slecht begrijpen.

Herodotus schrijft dat er twee soorten van bonen in Egypte waren, de ene met de ronde wortel die Colocasia heet en de andere brengt op zijn top wat voort wat op de kernen van olijven lijkt. (Nelumbo) Voorts om aan te tonen dat Colocasia een moeskruid is dienen de gedichten van Martialis die zegt; ;hij zal u verwonderen, ja lachen als ge dit Egyptisch moeskruid zal willen eten terwijl dat ge in het eten de draden en taaie wol met uw handen vaneen zal moeten trekken.' Zodat het gehouden werd voor een kost die draderig was en niet gemakkelijk om te eten was. Dan of en hoeveel dit gewas van de Colocasia van Dioscorides verschilt blijkt uit de volgende beschrijving. (De knol van de waterlelie van de Nijl, Nymphaea, werd gegeten, de bladeren van Colocasia zijn eetbaar, waarschijnlijk zijn beide planten met elkaar verwisseld en samengevoegd)

Colocasia van Dioscorides is van hem aldus beschreven: (Nelumbo) 'Colocasia heeft de steel vijf en veertig cm hoog en een vinger dik. De bloem is rosachtig en tweemaal zo breed als die van de heul en als de bloem vergaat dan draagt het blaasjes die op de raten van de wespen lijken waarin boven het deksel een bloem uitpuilt als de bobbel van kokend water. Men noemt het Cibotium of Cibotum, dat is te zeggen kistje, omdat de boon gezaaid wordt in vochtige aarde besloten en wordt alzo in het water gezonken. De wortel is dikker dan een riet waarmee dat vast blijft staan die rauw of gekookt gegeten wordt.

De boon van de Colocasia, zegt Dioscorides, heeft een tezamen trekkende kracht en is zeer goed voor de maag en is geschikt om de rode loop en allerhande buikloop te stoppen met bonenmeel gemengd in plaats van gerstemoes of nabier en ze wordt ook ingegeven met pap. De schors gekookt in honingwijn en daarvan drie kroezen gedronken zullen nuttiger en beter zijn tegen de voor vermelde gebreken. Het groen dat in het midden er van gezien wordt en bitter van smaak is gestoten en met olie van rozen gekookt, is zeer goed tegen de pijn van de oren, daarin gedruppeld. Net zo als de boon van Colocasia, zegt Galenus, duidelijk groter is dan onze boon alzo heeft die ook een vochtiger en grover of onreiner natuur.

Plinius verhaalt dat de Egyptenaren verschillende dingen uit de bloemen van Colocasia maakten omdat ze zo groot zijn dat ze gemakkelijk gebogen kunnen worden en dienen om er horens, flessen, lepels, scheppers en ooftvaten van de maken waarmee ze het water uit de Nijl plegen te halen. En hetzelfde strekt hun voor bekers die ze daarna weg werpen als hun maaltijd gedaan is. Wat andere van de bladeren verstaan.’ (Lagenaria)

Uit A. Munting.; ‘Hebben ook deze aanmerken waardige eigenschap dat ze geen vochtigheid aan zich uitwendig verdragen of lijden willen al regende het een hele dag, want zodra het water daarop valt vloeit het terstond weer af en houdt zich vergenoegd wat de natuur door de wortels aan haar geeft. Niet tegenstaande dat ze zelf in het water, te weten in de Nijl die door Egypte loopt, uit een aangeboren aard voortkomt gevonden en hier gebracht wordt waardoor ze ook haar naam gekregen heeft zodat het geen wonder is dat ze zo vaak met regenwater in de zomer voorzien moet zijn. Want als ze dan het water dat ze van onderen uit een pan door de gaten van de pot naar zich getrokken heeft laat ze ճ nachts door de spitse punten van de half open en in elkaar gewonden bladeren het er weer uitlopen en met een boog, fonteinvormig, van zich straalt en zo subtiel en dun als een haar van het hoofd doch niet zodanig of de grage en curieuze toeschouwer kan het niet alleen zien, maar ook als hij daar een hand onder houdt het voelen omdat hij door een zo rein en zuiver water bevochtigd wordt.

Als de bladeren geheel open zijn wordt die drijvende kracht wat verminderd en geven dan uit genoemde punten gehele druppen waters dat zo helder als kristal is en als ze op de aarde vallen maken ze die nat. Dit geschiedt alle jaren in de warmte van de zomer met goede heldere dagen zo lang totdat de herfst koude komt, van zes uur ‘s avonds tot acht uur in de morgen zonder ophouden totdat de warmte van de zon die verteert waarna het tegen de avond weer gebeurt vooral als men ze van onderen voor de middag goed van water voorziet. Want hoe meer ze opneemt hoe ze meer door haar bladeren uitwerpt.’

Colocasia, Grieks kolokasia is de naam voor een Egyptische wortel. Engels cocoa root of coco, kolcas van de Arabieren en Egyptenaren. In Cyprus heet het kolokassi. Maar de banaan lijkt hierop en groeit in dezelfde plaatsen. Van Colocasia worden echter vaak de wortels gegeten die als aardappels gekookt worden. Wasserbrotwurzel.

Dit is de keladi van Java. Het is de poi of poe plant uit Hawaï. Taro is de naam hiervoor op andere plaatsen als de Sandwich eilanden. De naam taro is voor het eerst vermeld door kapitein Cook, 1779. In de Polynesische eilanden heet het kalo. In Suriname wordt het tajer genoemd waar tal van variëteiten worden gekweekt. In sommige landen van de Cariben heet het dasheen, wat afgeleid zou zijn van Frans de Chine; uit China en zegt dat de plant van Aziatische afkomst is.

Olifantsoor omdat de bladeren op een olifantenoor lijken, Duits Elephantenohr, Engels elephantճ ear, bleeding heart, zie Caladium, Egyptian ginger. Vooral worden de bladeren gebruikt onder de naam Caribische kool.

Gebruik.

Een paar soorten met gevlekte bladeren zijn sierplanten in de kassen.

In Japan en andere landen wordt het gewas veel gecultiveerd en gegeten als aardappels. Sommige variëteiten hebben een scherpe smaak, die met koken verdwijnt.

De waterbroodwortel groeit in warm Amerika en de Zuidzee-eilanden en meestal in water/moerasgronden maar ook achter de huizen en wordt door velen gekweekt.

Daar worden de knollen eddoes genoemd en scratch-coco.

Medisch worden ze gebruikt door ze gekneusd op de wonden te leggen.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl