Reseda
Over Reseda
Wouw, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit J. Kops, www.BioLib.de.
Resedaceae, resedafamilie. Deze familie bestaat uit kruiden, zelden zijn het zacht houtige halfheesters. Kenmerkend zijn de scheef ontwikkelde bloemen.
6 geslachten komen voor met een 70 soorten van kruidachtig lijkende planten. Ze groeien hoofdzakelijk in Europa en de kusten van de M. Zee, vooral N. Afrika, een paar in India, de Kaap en Californië, weinig in Midden en N. Europa.
Ze bevatten in de groene delen een verfstof.
Ze hebben een 4-7delige kelk en een 4-7delige bloemkroon en 11-30 meeldraden. Het vruchtbeginsel brengt een eenhokkige doosvrucht voort die zich aan de top opent door het uit elkaar wijken der kleppen.
De familie is nauw verwant aan de Brassicaceae en Capparaceae.
Reseda.
Een geslacht van een, twee en meerjarige kruiden die soms houtig zijn aan de basis, 40-130cm.
50-70 soorten komen voor, meestal in Z. Europa, N. Afrika, Arabië en Perzië.
Bloempjes zijn onopvallend en geelgroen tot bruinrood. De bladeren vormen een rozet op de grond en dan staan ze vervolgens spiraalvormig om de stengel, gaaf, getand en 1-15cm lang.
Bloemen komen in een dunne aar, elke bloem is klein, 4-6mm diameter, wit, geel, oranje met 4-6 meeldraden.
Vrucht is een droge capsule met verschillende zaden.
=Reseda lutea, L. (geel, de bloem) De bladeren zijn in slippen verdeeld en dikwijls wat gekroesd, de bovenste ongedeeld.
Heeft een stevige en vertakte stengel.
De licht geurende bloemen staan in slanke trossen, zijn klein en groengeel. Ze worden veel bezocht door bijen die honing en stuifmeel halen in juni tot en met augustus. Mist het rode van de gekweekte en heeft minder geur.
Komt voor in de duinen en rivieren gebieden, op droge open plaatsen. Ook langs wegen en fabrieksterreinen. Is goed bestand tegen gifstoffen die in sintels voorkomen waar ze vaak de enigste plantensoort is.
De wilde wouw is een tweejarige tot overblijvende plant van een halve meter hoogte uit Z. Europa.
Naam, etymologie.
Er is een Reseda lutea L. en Reseda luteola L. Het lijkt ongelukkig om twee namen te zoeken die zo op elkaar lijken.
Bij Reseda lutea betekent het woord geel, de bloem. Bij de ander is lutum de gele verf.
Wilde wouw, Duitse Gelber-Wau, Engelse Italian rocket, crambling rocket of wild mignonette.
Uit J. Kops, www.BioLib.de.
Reseda luteola, L. (gele verf) De wouw heeft vele bladeren van een donker blauwachtig/groene kleur, lang, smal en onverdeeld.
Het bloempje verblijdt zich met de komst van de zon en volgt met lieflijke trouw de aanraking van zijn stralen, van opkomst tot ondergang. Opvallend is dat het gewas met opkomst en ondergang een subtielere en zoetere parfum geeft dan gedurende de dag. Zijn aar is heliotropisch en draait naar de zon zoals Linnaeus opmerkte. Aan de knobbelige punt van de bloem kan men de tijd aflezen, doordat die punt de zon volgt is dat dan ook te zien als de hemel bewolkt is. ’s Morgens staat de punt naar het oosten, gaat dan zuidelijker en sluit op het westen tegen de avond, te middernacht wijst het naar het noorden.
Het juwelen hart van gele bloemen is gemarkeerd met licht gouden merken. De onaanzienlijke gele bloemen staan in een lang trosachtig hoofd. De hele plant verandert in geel nadat de bloei verstorven is.
Wat zeer bijzonder is voor bedektzadige planten, de zaden zitten in een zaadomhulsel die van boven open zijn, zodat ze gedeeltelijk naakt zijn.
Groeit het liefst op zand en leem.
Meerjarige en meter hoge plant die, hoewel de plant ook soms als eenjarige gekweekt wordt, als tweejarige bloeit in juli/augustus.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De Nederlanders noemen dit kruid gewoonlijk wouw, in het Waals heet het waude. De naam woude komt met die van wede of wede overeen’.
In Duitsland is het sinds de 13de eeuw Wolde en Waude, verder Farber-Wau, Wauw, Wutschen en Waude, Gotische naam is Walda, onze wouw of wau, midden-Nederlands woude, Culpeper noemt de plant wold of weld, oud-Engels wealde, Italiaans (w voor g) guada, Franse gaude, guaisde of guedde, Duits Gaude, in Normandië vaude en Spaanse gualda.
Of Engelse weld, midden-Engelse wolde, mogelijk is dit afgeleid van het oud-Hoogduitse Walde dat verwant is met Wald: bos, het Engelse wood wat onwaarschijnlijk lijkt, mogelijk ook met wol, Engels wool, en is misschien verbonden met het woord geel en zelfs met goud, Duitse Gelb en geld. Oerverwant is de gelijke Latijnse betekenis lutum (uit vlutum) Vergelijk Waid, (zie Isatis) Engelse wild woad, Duits Wiede.
Dodonaeus (b) ‘In het Latijn noemt men het Luteola, Lutum of Lutum herba. Plinius in het 5de kapittel van zijn 33ste boek vermaant onder andere van dit kruid ook en noemt dat Lutea, Vitruvius in het 7de boek noemt het Luteum, maar is van Virgilius in de vierde Ecloga van zijn Bucolica Lutum genoemd’.
Naar dit kruid wordt in het Latijn de gele kleur Luteus color genoemd en alle gele dingen Lutea al of men zei wouwachtige kleur of wouwverwige dingen net zoals naar saffraan, in het Latijn Crocus, alle dingen die naar de kleur trekken crocea of saffraankleurig genoemd zijn en die op de Purpura lijken, purpurea of purperkleurig genoemd plegen te wezen. Dan al is het dat het van meest alle kruidbeschrijvers Lutea van Plinius genoemd wordt, nochtans zo twijfelt Lobel of akkerbrem (in het Latijn Genistella infectoria vulgi) de echte Lutea van Plinius is want als het gedroogd is, verrot en gemalen en in zeer grote hopen verzameld wordt het pastel genoemd’.
De Romeinen noemden de plant lutum. Hiervan kwam het woord luteus wat geel als lutum betekent en luteola: geelachtig. Lutumcruydt: geelkruid. Farbergras en Gilbkraut in Schlesië, Frans lis des teintures, Engels yellow weed. Er werd een geelachtige lakverf van verkregen, een kleur die in het buitenland wel bekend stond als Dutch Pink.
Dodonaeus © ‘Sommige noemen dit kruid orant of Antirrhinum (=orant) van H. Bock, maar niet zonder dwaling, want orant is een ander kruid die met wouw geen gelijkenis heeft’.
Duits Orant, zie Antirrhinum.
Dodonaeus (d) ‘Het is van sommige Pseudostruthium genoemd. De Grieken noemen het tegenwoordig Chimél’.
(e) Engelse base- dyer’s rocket omdat zijn bladeren op een raket lijken, een naam die verwijst naar de overeenkomst met die van een kruisbloemige, en zijn gebruik als een base in verfwol, of wild mignonette.
(f) Verder Starkkraut bij Bock, Harnkraut: plaskruid, urine werd gebruikt bij de vervaardiging, Strichkraut bij Kilian, Streichkraut.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Men gebruikt de wouw tegenwoordig niet in de medicijnen, dan ze wordt veel gebruikt van de ververs want ze verwen daarmee de wol en de wollen lakens en ander dingen van wol gemaakt en ook het linnen en geven die daarmee een gele en groene kleur. Maar hetgeen dat ze geel maken willen moet geheel wit zijn en van gans geen andere kleur aangeraakt zijn en als ze dat groen maken willen dat moet eerst blauw gekleurd wezen, want de kleur van wouw op de blauwe kleur gedaan maakt geheel groen. Wat Vitruvius ook zeer wel bekend is geweest als blijkt uit zijn 14de kapittel van het 7de boek van de bouw of architectuur; ‘diegene, zegt hij, die de Chrysocolla niet kunnen gebruiken omdat ze te duur is bestrijken hetgeen dat ze blauw gemaakt hebben met dat kruid wat Lutum of Luteum genoemd wordt en dan krijgt het een bijster groene kleur.
Ze is een kruid van groot profijt en zeer in gebruik om de lakens geel of goudgeel te kleuren en vooral in Nederland’.
De verversweld is gevonden in Zwitserse neolithische nederzettingen als verfplant. Het kruid wordt geplukt als plant in bloei staat en gebruikt in de verse, droge staat. Geheel gekookt in knop geeft het een prachtig geel dat gebruikt wordt voor wol, katoen, zijde, papier, mohair en linnen. Blauwe kleding wordt erin gedaan zodat die groen wordt. Zo geeft het ook een groene kleur als het kruid gemengd wordt met indigo of woad. Door de dure productie wordt het alleen nog maar in gebruik voor gele wollen kleding en het geel van militaire uniformen. Voor de verfwinning werd de wouw eerst in water gekookt met oude urine om het uittrekken van de verfstoffen te bevorderen. Voor het verven van textiel werden aluin en zemelen gebruikt als beits.
Opmerkelijk is dat de eerste Engelse vermelding van de naam weld in een kleine poëem van Chaucer verschijnt;
“Allas, alls! now many men wepe and crye!
For in our dayes nis but covetsye
And duoblenesse, and tresoun and envye
Poysoun, manslauhtre and mordre in sondre wyse”
Before tyrant, dictators, wars, evil, and perfidy, and greed, and luxury
A blishful lyf, a paisible and a swete
Ledden the peples in the former age
But then there were no ships, no mills, no merchants, no farmers, no litesteres, which is to say, dyers:
No mader, welde, or wood (woad) no litestere
Ne knew; the flees was of his former hewe’.
Madder is Rubia en weld en woad waren de drie kleurstoffen die in zijn hoofd opkwamen als hij de goude oude, onschuldige tijd beschrijft.’
Reseda odorata, L. (geurend) Bladeren zijn lancet/spatelvormig.
Vertakte sierplant met heerlijk geurende, maar onopvallende groen/witte bloemen. Prima bijenplant.
Na de heerlijke geur verschijnt een opgezwollen vrucht die van vermoeidheid gaat hangen.
Het is een eenjarig en 20-40cm hoge plant. Kan meerjarig zijn door die in de winter vorstvrij te bewaren waardoor het wat houtig wordt. De volgende zomer kunnen hiervan zogenaamde resedaboompjes worden verkregen. Het plantje laat zich als overjarig gekweekt gewas tot allerlei vormpjes brengen, kronen, bollen en hoge boompjes.
Sinds de reseda gekweekt wordt hebben de kwekers steeds geprobeerd om het een mooiere bloem te geven en een mooiere verschijning. Er zijn nu een dozijn soorten met bloemen in dichte bloemaren en naar de kleur van het stuifmeel zijn ze wit, goudgeel of roodachtig of tekenen zelfs met een dieprode kleur.
Er zijn vele verscheidenheden, lage of hoge, met witte of gele of bruinrode bloemtrossen van verschillende vorm.
De ‘Mignonette’ is een bekende vorm, de kleine lieveling. Ter plaatse zaaien.
Naam, etymologie.
(a) Reseda is afgeleid van het Latijnse resedo: re: weer, sedare: kalmeren of helen. Reseda morbos; bedaar ziekte, bedaar ze, men geloofde dat de Reseda onder het uitspreken van deze formule op een zweer gelegd genezend werkte, naar de veronderstelde kracht tegen externe kneuzingen. Om die reden werd de plant zo genoemd door Plinius. Een in de oudheid in de omgeving van Rimini gebruikte plant tegen gezwellen en ontstekingen.
De zaden bevatten een olie die voor verlichting gebruikt kan worden. De zaden werden medicinaal gebruikt ter verzachting van wonden. De bloem werd, naar Plinius, met de formule ‘reseda morbos:’; ‘reseda genees’, tot verdelen van gezwellen en stillen van verbrandingen gebruikt.
Reseda lutea kwam en komt nog veel voor in het oude Ariminum, het tegenwoordige Rimini die Plinius beschrijft: “Reseda, morbis reseda, scisne, quis hic pullus egerit radices? nec caput nec pedes habeant”. “Heil ziekten, weet je niet wat voor plant hier groeit? “Geen hoofd noch voet mogen ze hebben.” Driemaal werden deze woorden geroepen, en even veel keer moest de roepende opspringen zodat de plant tegen zweren en ontstekingen werkzaam zou zijn.
Plinius stelt dat de reseda de krachten en charme bezat om vele ondeugdelijkheden te verdrijven. Zonder twijfel was dit naar zijn traditionele genezende krachten en zijn heerlijke geur zodat deze kleine plant bekend werd als het embleem van gezondheid.
(b) Welriekende reseda of wilde reseda heet in het Engels mignonette, bij de Fransen mignonnette, van mignonette: lieveling, (verwant met minne) in het Frans herbe l’amour, de geur Zwitsers Schmockerli wat met Franse overeenkomt.
(c) Herbe maure, door Moren ingevoerd, mignonette d’ Egypte: de lieveling uit Egypte, naar de heerlijke geur, roosjes van Egypte, ook rozip, de naam zou afgeleid zijn van rose d’ Egypte, vergelijk Engels ash of Jerusalem.
(d) Duits duftende Reseda of Lisettchen, Resettche, Resettl, Settche, Zwitsers Resedem, Residat, wel uit Reseda, Wald Rossettcher, Embeerekreittche en
Naar de geur is ze het symbool van: “jouw kwaliteiten overtreffen je bekoringen”: “Vos qualites surpassent vos charmes” “ your qualities surpas your charms.
Historie.
De plant is mogelijk afkomstig uit N. Afrika. In 1733 werd het door de botanist Granger in Syrenaica gevonden. Hij stuurde ze naar de Koninklijke tuin van Parijs. In 1742 zond lord Bateman de reseda naar Richard Bateman in Old Windsor. Tien jaar later kwamen zaden uit Leiden in de Botanische tuin te Chelsea, maar een jaar erop, 1753, was ze nog niet in Uppsala bekend en is daarom niet door Linnaeus getekend, wel beschreven. Linnaeus vergeleek de plant vanwege de geur met de hemelse ambrosia.
In Londen werd de reseda in zo’n aantal aangeplant dat een tijdgenoot schreef: “ Ze vervult de Londense geur vrijwel zo sterk, bijna zo sterk als de reuk van vers geroosterde koffie de Parijse geur vervult”. De bloemen van reseda gemeten aan de pracht van andere bloemen zijn vrijwel onzichtbaar te noemen, maar komen wel met een sterke, heerlijke geur. Goethe in Fruhling:
“Sagt! was fullet das Zimmer met Wohlgeruchten?
Reseda farblos, ohne Gestalt, stilles bescheidenes Kraut”.
Om de aangename geur werd ze weldra algemeen gekweekt. Keizerin Josephine, de grote bloemenliefhebster, was de eerste die reseda’s in pot plantte. Daarop werd de reseda in geheel Europa mode. In Zuid-Frankrijk ontstond een industrie voor resedaboeketten die massaal in Parijs werden afgezet.
Een ha met reseda beplant bracht per jaar 8-10 000 gulden op. Eind 1900 stond in elke tuin een reseda. Een tuinman vraagt zich af waarom men die plant kweekt en vervolgt, als hij naar eens mooie vrouwen verwijst:” ze hebben eens heerlijk geroken”. Zo is het ook met de heliotroop die eens om zijn geur gekweekt werd.
Lang wist men niet waar zijn thuisland was, men vermoedde dat het uit Egypte of Syrië stamde tot het gewas in 1887 weer bij Syrenaica gevonden werd. De Fransen gaven de eer van invoering aan de hoogleraar Rene Desfontaines die in 1783 tot 1785 een reis naar Barbarije deed. Toch hebben latere onderzoekingen bewezen dat hij geboren werd in het jaar toen de reseda naar Frankrijk kwam, nl. in 1752.
Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.
Sprookje.
Elke keer als er een lief kind sterft komt een van Gods engelen naar beneden en neemt het dode kind in zijn armen en spreidt zijn grote witte vleugels. Dan vliegt hij over alle plekken waar het kind van gehouden heeft en plukt een handvol bloemen. Die neemt hij mee naar boven zodat ze in de hemel in nog groter geluk zullen bloeien dan op de aarde. De Heer drukt al die bloemen in zijn hart, Hij geeft een kus aan diegene die hij het mooist vindt, dan kan die bloem zingen en meedoen in het hemelse koor. Dat zei een engel toen hij een dood kind meenam, die hoorde hem als in een droom. Ze gingen over de plaatsen waar het kind gespeeld had en door de tuinen die gevuld waren met mooie bloemen. “Welke zullen we meenemen”, vroeg de engel. Er stond een magere rozenstruik, de meeste hadden gebroken stengels zodat de bloemknoppen verwelkt op de grond lagen. “Arme rozenstruik”, zei het kind, “laten we die meenemen zodat die boven zal bloeien”. Ze namen de roos mee, ook nog enige andere bloemen. Ze gingen nog niet op weg, het was nacht en het was donker, alles was rustig. De engel vloog over een nauwe straat die bedekt was met vuil en rommel, oude hoeden, scherven en alles wat er in een verlaten straat zoal kan liggen. Midden tussen die rommel wees de engel op de resten van een gebroken bloempot. “Die nemen we mee”, zei de engel, “en ik zal je vertellen waarom”, toen ze verder vlogen. “In die smalle straat woonde een arme zieke jongen in een koude kille kamer. In zijn beste dagen kon hij net aan op krukken lopen en de kamer op een paar keer op en neer lopen, maar dat was alles. Gedurende de zomer scheen de zon net een half uurtje in zijn kamertje. Al wat hij wist van buiten, de bossen en de tuinen was de eerste groene tak van een beuk die over het huis van de buren hing. Hij droomde dat hij onder de beuk zat tussen zonneschijn en zingende vogels. Op een dag bracht een buurjongen hem wat veldbloemen en hier tussen zat een reseda. Die plantte hij zorgvuldig in een pot en plaatste die op de vensterbank naast zijn bed. De plant was geplant door een gelukkige hand, ze wortelde, maakte zijscheuten en bloeide vele jaren. Het werd zijn schat hier op aarde en hij gaf haar water en koesterde haar, zorgde ervoor dat ze alle zonlicht kreeg, als die er was. De bloem was steeds in zijn gedachten, de heerlijke geur vulde zijn kamer. Het was deze bloem waaraan hij dacht toen de Heer hem riep. Hij was nu een jaar weg. De bloem stond niet meer in het raam, weggevaagd door de wind lag ze gebroken op de grond. Het is deze bloem die we nu hebben meegenomen omdat deze bloem meer vreugde gaf dan de mooiste bloem in de tuin van de koningin”. “Hoe weet je dat alles”, zei het kind. “Ik weet het”, zei de engel, “omdat ik zelf dat zieke kind was, het is mijn eigen bloem”.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: vo