Sorghum
Over Sorghum
Afrikaans koren, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
30 soorten komen er nu in de tropen en warme gebieden voor.
Sorghumkoren of kafferkoren kan zeer hoog worden, 2‑6m. Sorghum wordt gekweekt voor veevoer en is beter dan maïs waar het veel op lijkt, is tengerder maar met een beter uitstoelingsvermogen en een dieper wortelgestel, heeft echter wel warmte nodig.
Sorghum is een eenjarig gewas maar loopt weer uit na de eerste snede zodat een tweede oogst gewonnen kan worden. Het was voor invoering van maïs het voornaamste koren van de negers. Nog vormt het de stapelvoeding voor de bevolking van grote gebieden in de tropen.
Het is een van de millets die de Chinezen al sinds oude tijden als veevoer kweekten.
De sorghums zijn voor de woestijnachtige droge gebieden van Afrika en Azië wat de tarwe is voor Europa. Uitgestrekte gebieden zouden zonder sorghum onbewoonbaar zijn daar die nog goede oogsten geeft waar maïs door watergebrek niets meer oplevert.
De groeiduur is 3-7 maanden.
Het graan komt weinig op de wereldmarkt omdat het moeilijk houdbaar is en gemakkelijk wordt aangetast door voorraadinsecten. Qua samenstelling lijkt het wel wat op haver, maar heeft een lager vetgehalte.
Samenstelling: koolhydraten 60-68%, eiwit 9-12%, vet 3-4%. Voor suikerproductie is het gewas niet geschikt omdat de suiker moeilijk uit de stroop kristalliseert. Voor veevoer moet voorzichtigheid betracht worden omdat vooral de jonge en snel groeiende delen blauwzuur kunnen bevatten. De zaden bevatten nooit giftige bestanddelen.
Poaceae, grassen, Sorgum klasse of Andropogoneae.
Uit Fuchs.
Kaffers bereiden uit de suikersorghum een soort bierachtige tialva.
Voor bierbereiding worden speciale var. verbouwd.
De stijve vruchtpluimen van sommige cv. worden wel als bezems gebruikt, voor dakbedekking en vuur.
In de Soedan wint men een rode kleurstof uit Sorghum guineense, Stapf. var. robustum, (uit Guinee en robuust) die door de Fransen mil des teinturiers en door de inboorlingen faraoro wordt genoemd. Ze gebruiken het om schoenen te verven. Een plant van Mars.
Men onderscheidt vier klassen van sorghums.
De graansorghum, als meelvrucht, (sorgo, kafferkoren) worden gebruikt als een soort rijst of gemalen tot meel
De suikersorghum voor suiker- en stroopwinning, Sorghum saccharatum Moench. (suikerachtig) (“Guinea corn”) voor de productie van siropen en suiker. Zoete sorghum kan tot 10% suiker bevatten.
Die voor technische doeleinden, bezems, vlechtwerk en voor de winning van een rode verfstof, de bezemsorghum.
De voedersorghum voor beweiding en hooiwinning. Soedan gras, Sudan grass, Sorghum x drummondii Millsp. & Chase. Een hybride van bicolor x arundinaceum, F1 hybriden.
De variatie in vorm is echter zeer groot, allen zijn echter 1 jarig en maken geen ondergrondse uitlopers.
Uit www.mdidea.com
=Sorghum bicolor (L.) Moench (tweekleurig) (Sorghum dochna, (Forsk (Arabisch voor gierst) Snowden.
Eenjarig gewas dat afhankelijk van de cultivar 0.6-5m lang kan worden met een stengel van 5-30mm dik.
Gladde bladeren die met een waslaag zijn bedekt.
De pluim is gewoonlijk compact bij graansorghums en meer open bij voedersorghums. Aan een pluim kunnen tot600 aartjes zitten. De zaden kunnen wit, geel rood of bruin zijn.
Een var. hiervan is var. formosum Snowden (mooi bloeiend) die in Egypte bekend is als dura helwa wat zoete of suikersorghum betekent en in sommige landen wel gebruikt wordt voor suikerbereiding.
Sorghum halepense Pers. (uit Aleppo, Syrië) wordt geteeld vals voedergras en om erosie te stoppen, maar wordt nu vaak als een onkruid beschouwd.
Plant is overal geïntroduceerd. Wordt vermeerderd via rizomen en zaad.
Johnson grass is genoemd naar een eigenaar van een plantage in Alabama, kolonel William Johnson die het zaaide rond 1840.
De mogelijke stamvader van de sorghum of kafferkoren is Sorghum arundinaceum, Stapf. (rietachtig) die afkomstig is uit Tropisch Afrika.
Het zou de stamplant zijn van de in Afrika en M. Zeegebied in talloze cv. gekweekte doorha, dourg, dari, durrha of doura granen. Het onderzoek van Stapf en Snowden maakt het wel waarschijnlijk dat de cultuurvormen uit een serie wilde soorten zijn ontstaan.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ´Wij noemen dit koren in onze taal sorgh-saedt, naar de Hoogduitse naam Sorgsamen en de Italiaanse sorgho die dat op sommige plaatsen van Italië heeft, in het Latijn Sorghum’. Sorgsamen, Sorgweizen, weizen, zie Triticum, sorghumkoren, Engels sorghum seeds. Sorghum komt van de Indiaanse naam sorghi. Of uit middeleeuws surgum of suricum wat een variant kan zijn van syricum; uit Syrie, mogelijk een aanwijzing naar zijn herkomst.
Dodonaeus (b) ‘Dan die van Lombardije noemen het melega en melegua en die van Florence saggina, in het Latijn heet het bij dezelfde Italianen Melica, bij de Portugezen Milium faburrum’.
Millet, Engels Egyptian millet of millet grass, Frans grand millet, zie Panicum, Welscher Hirs bij Fuchs.
Dodonaeus © ‘Dan andere noemen het Panicum peregrinum of Panicum Indicum en menen dat het een Indiaanse soort van panikkoren is welke mening voorwaar geloofwaardiger is dan die van sommige andere die dat onder de geslachten van Far stellen en rekenen. Want met het Far heeft het in de waarheid totaal geen gemeenschap, dan met het panikkoren schijnt het wel enige gelijkenis te hebben’.
Saccharatum heet broom corn, Chinese sugar cane, imphee cane, sugar millet, sweet reed, caffre or kaffir corn, onze kafferkoren, Duits Kafferkorn.
Vulgare heet in het algemeen doorha, dourg, dari, durrha, doura, dhourra, of durra granen.
Guinea corn, Duits Mohrenbartgras, Morhhirse of Agyptische Zeiskorn, Italiaans miglio saggina, sorga a scopa: bezensorghum.
Onder de onbekende soorten schrijft Dodonaeus naar Theophrastus en andere oude schrijvers van Typha, wat wel graansorghum zal wezen naar de overeenkomst met de vruchtdodden, de Olyria wijst op de macaronitarwe. (Dodonaeus) ‘De oude schrijver Mnesitheus meende dat Olyra en Typha hetzelfde koren waren en beide die namen plegen te voeren, maar Galenus strijdt daartegen en houdt die mening voor vals en bedrieglijk en volgt daarin de leer van Dioscorides en Theophrastus die Olyra van de Typha onderscheiden en apart beschrijven.
De nieuwe kruidbeschrijvers geven Typha de toenaam Cerealis tot verschil van de ander Typha of dodde die in broekachtige en waterige plaatsen groeit. Het graan van Typha, zegt Galenus, heeft de uiterste schors of kaf als Olyra en gerst. Maar zoveel als de eigen kleur aangaat die is in de soorten van gerst en Olyra wit, maar in de geslachten van tarwe wat bleek of geelachtig, dan de soorten van Typha hebben graan dat bijna geler wordt dan de tarwekorrels zijn. Daarboven zo is dat graan vast, stevig en ineen gedrongen wat misschien oorzaak is dat het graan zoveel groter schijnt te wezen want op zichzelf is het veel kleiner dan de tarwe, hoewel dat er vele zijn die dat ook onder de tarwe rekenen en willen zeggen dat dit hetzelfde koren is daar Homerus van vermaant terwijl dat hij schrijft dat Hector zijn paarden aanspreekt en zegt dat hij hun honigzoete tarwe (Sorghum var. Saccharatum) voorgesteld heeft. Want ze verzekeren dat Typha een kleine soort van tarwe is die van de paarden zonder schade gegeten mag worden daar de echte grote tarwe voor die niet heel onschadelijk is. Voorts zo zijn beide deze koren, te weten Typha en Olyra in Azië algemeen en genoeg te vinden en vooral in het landschap boven Pergamum zodat de landlieden het brood dat er van gemaakt wordt doorgaans plegen te eten omdat ze de echte tarwe om meer winst in de steden brengen en aan de burgers verkopen´.
Uit Matthiola.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De Italianen schatten dit zaad voor koud en droog en lijkt op hirs. Dan ze verkiezen de witte soort (Melica) voor de beste omdat ze eerder uit haar schellen rijst en daar maken de boeren brood van dat veel beter is dan van de gewone soort.
Het zaad gedronken met geitenmelk of met rode wijn stopt alle buiklopen en vloeden. Het poeder van de rode bloemen van dit gewas met rode wijn gedronken stopt de maandstonden en dat van de witte bloemen stopt de witte vloed zoals de vrouwen van Italië geloven. Die maken ook kleerbezempjes van de rechtse en stijfste gedroogde kleine opperste aartjes van dit sorgzaad om er de lakens en andere kleren mee te vegen of te keren’.
Historie.
De dochn van de Arabieren verscheen een tien jaren voor Plinius vanuit Indië in Italië. Het is de vruchtbaarste van alle granen maar niet in kleur en smaak. Door zijn zwartachtige meel, Milium nigrum, werd het veracht zodat we na Plinius er weinig meer van horen. Pas bij de Arabieren verschijnt het weer in de gebieden rondom de Rode Zee en in Afrika en voor de tweede maal in het M. Zee gebied. Petrus de Crescentius, 1300 na Chr., kent het als milica (nog is het bekend als melga, melica en in andere gebieden saggina of sorgo). In de tijd na Fuchs heet het in Italië sorgi.
(Dodonaeus) Over de echte Sorghum; ‘Dit sorgzaad schijnt ook overeen te komen met het geslacht van hirs dat in tijden van keizer Nero uit Indië in Italië gebracht is geweest, als Plinius schrijft, wat zwart van kleur was, groot van gewas, rietachtig van halmen die twee meter tien hoog opschiet, zeer grote aren of rietpluimen heeft (in de Latijnse boeken stond kwalijk geschreven culmis, lobas vocant, is plaats van cornis, phobas vocant) en het vruchtbaarste van alle koren bevonden werd te zijn. De Fransen noemen dat bled barbu’.
Bij melica? ‘Het ander geslacht van sorgzaad is van Bellonius Melica candida genoemd, dat is wit sorgzaad. De Arabieren noemen dat gareoman, zoals dezelfde Bellonius betuigt. Nochtans in het 331ste kapittel van Avicenna betekent het woord Areoman onze gewone spelt of Zea en niet de Melica of sorgzaad, indien men de overzetter van Avicenna geloven moet. Het wit sorgzaad van Bellonius vermaant wordt in Cilicië van de inwoners Dora genoemd, (Sorghum) als Rauwolfius betuigt en is Rhasis en Serapio ook bekend geweest.
De landlieden maken er soms brood van (net zoals Bellonius ook betuigt dat die van Cilicië en die van Griekenland met hun wit sorgzaad plegen te doen) dan dat is zeer vermorzelbaar en houdt niet vast aaneen en geeft het lijf weinig voedsel. Maar vaker, ja meestal wordt dat van hen gezaaid om de duiven en hoenders er mee te spijzen of te mesten. De vrouwen van Azië malen hun wit sorgzaad in kleine molentjes en maken er een harde klont deeg van die ze heel plat, dun en effen maken en in de zon bakken of tussen twee gloeiende tichels of ook in ovens en eten dat voor brood.
Hetzelfde wit sorgzaad wordt van de Albonezen te Korfu gebracht en verkocht om de duiven er mee te voeden.
De halmen, als ze een duim dik zijn, worden in Cilicië verzameld en gebruikt voor hout om mee te koken’.
Bijbel.
De vondsten van Sorghum dura in de tomben van Nib‑Ari zijn nog niet zeker van dit soort, zeker zijn vondsten gevonden in de Romeins/Byzantische tijd.
De Hebreeuwse naam voor gierst is dochan. Deze naam en dukh worden door de Arabieren voor twee soorten van gierst gebruikt. “De Filistijnen hadden een Hebreeuwse naam gesmeed van Degan, dat is koren, want hij wordt zoals Philo uit Sanchonation verhaald, voor de vinder van ‘t koren gehouden (1 Samuël 5: 3‑4)”. Dagon, de hoofdgod van de Filistijnen werd lang als een visgod beschouwd, hoewel men er nu aan begint te twijfelen.. Het verband komt van Hebreeuws dag: vis en dagon. Meer verwant is hij waarschijnlijk met Hebreeuws dagan: koren of graan.
Dochan komt voor in Ezechiël 4: 9, En gij, neem tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt, doe ze in een pot en maak er brood van’. 27: 17, de tarwe van Minnith, een plaats aan de overzijde van de Jordaan (Richteren 11: 33) Als tarwe van Minnith staat het speciaal vermeld en moet wel op bijzonder graan duiden.
Samenvatting.
Dagan, Numeri 18:27, gebruikt voor tarwe.
Dochan, Arabisch voor gierst.
Degan, Dagon, Dagan. De god van het koren, de overeenkomst met Sorghum Dochna lijkt treffend.
Men kan dan veronderstellen dat deze graansoort al lang bekend was. Volgende overeenkomst, in Ezechiël wordt ze ook gemixt gegeten.
In Ez. 27:17 wordt het Hebreeuwse woord pannag ook vertaald als tarwe van Minnith. (Pannag, een Hebreeuws woord, mogelijk een verband met Grieks panaxeia: een algemeen medicijn?) Buiten de verschillende benaming is er veel discussie over deze waar omdat er teveel soorten van kleine waren verpakt waren in de manden op de ruggen van de rijdieren zodat hier vermoedelijk geen graansoort wordt bedoeld. Pannak zou bij de Syriërs lekker eten betekenen en pannak vertalen de 70 overzetters als kassia, Hiëronymus voor balsam en anderen als opobalsam. “Bochart wil liever het aloude boek Zohares volgen in welke Pannag een zekere lekkernye heet. Waarom de Chaldesche vertaling voor Pannag in het Grieks het woord Kolia heeft, dat Esychius als lekkernye, of banket van honig uitlegt”.
Dit zou ook kunnen duiden op voor vermelde suikersorghum, wat een lekkernye is, of vroeger een specerij, die samen met andere kleine waar goed is te vervoeren.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl