Arachis
Over Arachis
Pinda, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.
Uit M. Vogtherr.
70 soorten van een of meerjarige planten komen in dit geslacht voor waarvan er 8 in Brazilië groeien.
Ten minste een soort, pinda, een belangrijke voedselbron. Sommige van de anderen worden in het klein als voedsel gekweekt. Andere soorten als Arachis pintoi Krapov & W.C. Gregory worden wereldwijd gecultiveerd als voer en bodemverbeteraar.
Pindanoot is een peul en vergelijkbaar met een boon.
1-3 gele bloemen komen in een dichte en okselstandige aar.
Fabaceae, vlinderbloemige, Hedysarum klasse.
Arachis hypogaea L. (onderaards)
De pinda is een eenjarig kruid die een halve meter hoogte halen kan met platliggende takken die zich in een kring op de bodem uitstrekken en aan de toppen opstijgen.
Men onderscheidt twee variëteiten, runner: de kruiper, en bunch: de opgaande bossige variëteit. De eerste is meestal laat rijp en de ander vroegrijp.
De uit vier blaadjes samengestelde bladeren sluiten zich ‘s nachts, waarbij de blaadjes van ieder paar zich met hun bovenzijde op elkaar plooien.
De bloei is ongeveer een maand na het zaaien en duurt tot het einde van de groeiperiode bij de kruipende vorm en bij de opgaande vorm een 20 dagen lang. Bij deze laatste zijn daardoor de peulen ongeveer gelijk rijp. Het plantje geeft gele en soms rood gestreept bloemen die in kleine okselstandige aren gegroepeerd zijn. Ze hebben op het eerste gezicht helemaal het voorkomen van de gewone vlinderbloem en onderscheiden zich daarvan door de buitengewoon lange en draadvormige kelkbuis die het uiterlijk heeft van een bloemsteel. Onder in deze kelkbuis zit het vruchtbeginsel zodat de stijl als een lange draad door de buis loopt. Na zelfbestuiving verlengt zich de steel, soms wel een decimeter of meer, van het vruchtbeginsel, gynophoor genoemd, naar beneden en duwt het bevruchte vruchtbeginsel onder de grond waarin het later tot peul uitgroeit. Vruchtzetting, dus de ontwikkeling van de peul, heeft alleen plaats wanneer de gynophoor de grond bereikt, is dit niet het geval door bijvoorbeeld de grote afstand van de bloem tot de grond, >15cm, dan heeft geen vruchtzetting plaats.
De vrucht rijpt in de grond, vandaar de Duitse naam Erdnuss. Het is alsof moeder aardnoot haar kinderen in een kinderwagen onder de grond stopt of in een kleine scheepje. De groei van de peul begint eigenlijk pas als die een diepte van 5-8cm bereikt heeft.
Het zal duidelijk zijn dat de aardnoot alleen in lichte tot zeer lichte grond groeit omdat anders de ontwikkeling van het zaad of het indringen van de gynophoor moeilijk wordt.
Is beschreven in 1812.
Naam, etymologie.
Arachus, van Grieks a: niet, en rachis: een tak, een takloze plant.
(a) In 1812 was de pinda bekend in Europa, Engels pindar of pindas, pinders. De naam pinda was in 1912 in Duits bekend. Pinda of piende is een naam uit Papiaments pinda wat weer stamt uit Kongolees mpinda: vrucht. Door negerslaven is de naam naar Amerika overgebracht. Aschanti-, Arachis- of Kamerunnuss.
(b) Duitse Erdnus of –eichel, Engelse earth almond, earthnut, ground-nut, peanut; erwtennoot, underground kidney bean of;
(c) Monkey-nut is een noot die geschikt is voor apen: apennoot, monkey balls.
(d) Franse pistache (de terre) zie Pistacia, en arachide.
(e) Engels oil plant of medicine, teuss oil plant, kat jang of Manilla nut, in het Maleis heet het plantje katjang tanah of katjang tjina, in Javaans katjang brol, het zijn de Curacaose amandelen dat verbasterd werd tot sausemangelen.
Engels verder; goobers, goober peas, jack nuts en manila nuts.
Gebruik.
De noot bevat, naar de cultivar, 1‑7 zaden. De zaden bevatten 45‑50% vet, 25% eiwit en 12% koolhydraten waarvan het grootste gedeelte gemakkelijk verteerbaar is. De zaden leveren bij persing een heldere gele en niet drogende olie die uitstekend geschikt is als spijsolie en bekend is als katjang-olie. Bij de primitieve oliebereiding door de bevolking blijft een tamelijk olierijke perskoek achter die, na ontsluiting van de cellen door een schimmel (Rhizopus oryzae Went), licht verteerbaar wordt en als ontjom in Indonesië wordt geconsumeerd. Bij de fabrieksmatige verwerking blijft een perskoek over dat vrij weinig vet, ca. 1%, maar veel eiwit, ca. 46%, bevat. Deze perskoeken zijn een uitstekend veevoer en organische bemesting. De doppen op zich zijn als veevoer volkomen waardeloos.
De zaden worden als versnapering gegeten. Men gebruikte ze bij het theewater om de dorst en trek tot dat hete water te verwekken. Chinese vrouwen maken er een soort nougat, tenteng, van door de van de zaadhuid ontdane en licht geroosterde bonen met een dikke stroop te begieten.
Historie.
Er zijn twee belangrijke typen;
Arachis africana (uit Afrika) draagt vruchten langs de gehele stengel, traling nuts of de runner, klimmende noten.
Van Arachis asiatiaca (uit Azië) groeien de vruchten rondom de wortelhals, de zogenaamde bunch nuts: trossen noten.
Afkomstig uit Z. Amerika, uit de omgeving van de Parana rivier, maar is tot nu toe nog nooit in het wild gevonden, mogelijk Argentinië of Bolivia (in Brazilië worden ze man of amendoim genoemd) waar de wildste planten nog groeien.
Archeologen hebben ze gevonden die dateren van 7,600 jaar voor onze tijd. Pre Columbianen culturen als de Moche beeldden de pinda in hun kunst af. De aardnoot werd al ten tijde van de Inca’s geteeld. De cultivatie spreidde zich zover uit in Mesoamerica waar de Spaanse conquistadores de tlalcacahuatl (Nahuatl; ‘aard cacao’ vonden, terwijl de Mexicaans/Spaanse, cacahuate (en Franse cacahute) te koop werden aangebonden in de marktplaats van Tenochtitlan (Mexico-stad), zoals ze nog aangeboden worden. Ten tijde van Columbus werd de noot al in geheel midden Amerika verbouwd.
De latere verspreiding van dit gewas over de gehele tropen en subtropen is grotendeels gebeurd door de Portugezen en Spanjaarden, waarbij de slavenhandel een belangrijke rol speelde. Die Afrikaanse Amerikanen brachten het Kikongo woord over naar Afrika.
De pinda is vermoedelijk reeds in de 16de eeuw door de Portugese slavenhandelaars uit Z. Amerika naar Afrika ingevoerd, terwijl omstreeks dezelfde tijd of later, een enigszins andere vorm vanuit Peru om Kaap Hoorn heen naar oost en zuidoost Azië gebracht is. Vandaar dat de zuidoost Aziatische pinda meer op de Peruviaanse vorm lijkt en de west Afrikaanse meer op de Braziliaanse vorm.
Voor de wereldhandel werd de noot pas belangrijk na 1850, toen men in Europa door de snelle bevolkingstoename voor een tekort aan olijven kwam te staan. De aardnoot is een van de belangrijkste vet producerende gewassen en tevens een belangrijk eiwitproducent. Voor de productie van plantaardig vet staat de aardnoot beneden de oliepalm, maar boven katoen en soja.
(Dodonaeus) ‘Aardnoot van Peru is een fraaie vrucht die onder de aarde groeit zonder wortel en ook zonder struik zoals de aardzwammen en zo groot als een halve vinger die rond en fraai gewrocht is, kastanjebruin met een kern als een amandel die bruin is en binnen wit en in twee delen te scheiden en smaakt als hazelnoten. Ze wordt vers gegeten en ook droog, maar is het beste gebraden want ze verdroogt en versterkt de maag zeer, maar bezwaart het hoofd als men er wat te veel van eet. De West Indianen houden er veel van want het is een van de getemperde of middelmatig gestelde vruchten.’
Monardus: ‘They sent me from the Peru, a fruite verie good, that groweth under the earth, and verie faire to beholde, and of a verie good taste in eating. This fruite hath no roote, nor doeth produce any plante, nor plante doth produce it, but that it groweth under the ground, als the Turmas do grow under the earth, which are called the Turmas of the earth. Is is of the greatnesse of halfe a finger rounde, and rounde about it is wrought with a verie faire worke, it is of a bay colour: It hath within it a litle kernel, which when it is dry, maketh a sound within, lyke to an Almonde: the rinde of it is tawny, and somewhat white, parted into twoo partes lyke unto an Almonde. Is is a fruite of good savour and taste, and eating of it, it seemeth that you eate Nutten.
This fruit groweth under the earth, in the coaste of the River of Maronnon, and it is not in any other part of all the Indias. It is to be eaten greene and drie, and the beste way is to toste it. It is eaten alwaies after meaters, as fruit eaten last of all, because it drieth much the stomacke and leaveth it satisfied, but if you eate muche of it, then it bringeth heavinesse to the head. Is is a fruite in great reputation, as well amongst the Indians, as the Spaniardes, and with great reason, for I have eaten of them, which they have brought mee, and they have a good taste. It seemth to be a temperate fruite.’
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl