Arundo

Over Arundo

Pijlriet, riet, vorm, grassen, Bijbel, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, teelt. file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/A/Arundo.html

Uit O. Thome, www.BioLib.de

2 of meer soorten van grote en stevige rietachtige grassen komen voor met brede en platte bladen en pluimachtige bloemtrossen.

Ze groeien in de warmere delen van de wereld, M. Zeegebied tot India, China en Japan.

Ze groeien 3-6 m groot en vaak tot 10 m. met bladeren van 30-60 cm lang en 3-6 cm breed. Arundo pliniana Turra, (Plinius: Romeinse schrijver en politicus, 62-113) Plinius riet groeit in M. Zeegebied.

Graminaceae, Festuca klasse.

Arundo donax, L. (doneo: ik beweeg heen en weer of wuiven)

Reuzenriet of pijlriet, wordt vaak meer dan 3m groot en kan 5m halen.

Stevige en rechtopstaande houtige holle stengels van 2-3m doorsnede.

Lange blauw/groene, gladde en lang toegespitste ca. 3cm brede, 30-60cm lange afwisselende staande bladeren dat wel wat op bamboe lijkt.

Bloeit laat in de zomer en draagt opgaande veerachtige pluimen van 40-60cm lang, zaden zijn meestal niet vruchtbaar.

Meestal gaat de vermeerdering vegetatief door ondergrondse rizomen. Die zijn taai en vezelachtig en vormen knotachtige, spreidende matten die diep in de grond gaan tot een meter diep. Daardoor is het aangepast aan het water en met vloed komen de stukken los en verspreidt ze zich.

Is vermoedelijk afkomstig uit Syrië en Oriënt. Het reuzenriet is al zeer lang in het M. Zeegebied gecultiveerd waar het volledig genaturaliseerd is. Het is het grootst wordende Europees gras, kan in een jaar tijd wel 7m hoog worden. De plant groeit bij de Dode Zee en Jordaan in diktes die met de bamboejungles van India vergeleken kan worden. Is beschreven in 1648.

De geel/wit bonte ’Variegata’ groeit zwakker en is minder winterhard.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De soort van riet wordt gewoonlijk Spaans riet genoemd of Arundo sativa, in het Frans canne en in het Italiaans calami a far coniochie’.

Engels giant reed, Spanish cane.

Arundo, Sanskriet ar: zich verheffen, naar de opschietende halm.

Arundo stamt mogelijk van Latijn wat riet betekent, of van arende, verdrogen, naar de korte bloei. Al in Homerisch tijd gebruikten de Feniciërs veel materialen hieruit. Vanuit de Semitische taal, in Assyrisch heet het kanu, maakten de Grieken er kana van en de Romeinen canna of cana.

De Homerische broodmand was ervan gemaakt en de kam of spoel van het weefgetouw. Het was het materiaal waarvan het schild gemaakt was evenals de lengtemaat. De cyclopische muren van Mycena waren met de ‘canon’ en steenmortel gevoegd.

Bij Euripides was de rietdichtheid, waarin Menelaos en Odysseus de nacht doorbrachten in hun hinderlaag voor Troje, waarschijnlijk het gewone riet. Wel waren de pijlen van het Aziatische riet gemaakt waarmee Paris Eurypylus in het been trof. Dit riet kan evenwel ingevoerd zijn. Duidelijker spreekt Dioscorides over het echte Aziatische riet dat dik en hol is en aan oevers groeit en Donax genoemd wordt. Door sommigen wordt het ook Cyprisch riet genoemd zodat het van dit land gehaald werd of oorspronkelijk gekomen is.

Net als in Italië verschijnt het woord canna eerst laat en meestal dan nog als een naam voor het gewone riet. Ovidius onderscheidt de kleinere canna van de langere Arundo. Dat het woord in Italië veel ouder is bewijst de afleiding canalis en ook Cannae in Apulië zou van het daar groeiende riet zo genoemd zijn. Frans grand roseau of canne de Provence, Engels giant reed of cane, Italian vineyard cane (zie Calamus) distaff cane. Het inlandse Latijnse woord Calamus wordt ook in het Grieks gevonden als kalamos dat riet betekent en in Sanskriet kalama dat ook riet betekent en pen zoals ook een soort rijst heet, geeft een sterke aanwijzing dat het woord ouder is dan in alle drie talen en bewaard wordt in hun moedertaal, de Proto-Indo European. Het Arabische woord qalam dat pen betekent is waarschijnlijk ook ontleend aan een van deze talen of van het Indo/Europees zelf. De nieuwere Europese spraken bezitten nog verdere afleidingen van dit woord als kanne, kannengieter, canon, kanon, kanonisch recht, kaneel, het Engelse channel, Kanaal en zelfs de karamel komt van Spaans caramelo, oud-Frans calemelle, laat-Latijn calamellus, van canna mellis: zoet riet. Alles gaat op Hebreeuwse kaneh of de Phoenische vertegenwoordigers terug. Calumet is een andere naam voor in de inlandse Amerikaanse vredespijp die vaak gemaakt werd van hol riet, shawm, was een middeleeuws oboe- achtig instrument (wiens geluid voorkomt door een vibrerende rieten mondpijp, chalumeau register zijn de lagere registers van een klarinet, een ander riet instrument.

(b) Sloot-, blad-, dek-, reuzen- of pijlriet, Duits Riedgras, Schilf- zahmes-, of Pfahlrohr, Schreibried in midden-Hoogduits (zie Phragmites) Het gewas geeft bescherming tegen zon en wind. Het wordt gebruikt voor vishengels, manden, meetroede en schrijfpennen. Verder als afrastering en de holle en houtige halmen dienen als paal. In de oudheid was het riet in boomloze gebieden de vervanger van hout.

(c) Schalmeienrohr, Schalmei, het muziekinstrument, heette in midden-Nederlands scalmeie dat uit oud-Frans chalemie en dit uit Latijn calamellus, en dit van calamus en dat van Grieks kalamos komt. Men snijdt nog als in de oudheid zijn muziekinstrumenten, de tibia, fistula, syrinx en hobo van Arundo donax. Heel bekend is de Pansfluit die samengesteld is met 7‑9 rietpijpjes van afnemende lengte die Pan zou hebben gesneden uit het riet waarin de door hem vervolgde stroomnimf Syrinx was veranderd.

(164) ‘schalmeiriet wijfje, in het Latijn Arundo aulitis, is naar de mening van Lobel ons gewone Spaanse riet vrijwel gelijk van gedaante, dan dat het fijner van vorm is en vaster van stof en daarom meent hij dat het schalmeiriet helderder klinkt, gladder en helderder is.’

Lobel; ‘Dit riet is genoeg bekend in de hoven en bezaaid plaatsen van Provence en Languedoc zo dat de boeren daarvan spinrokken voor de vrouwen maken en dwarse stokken om de vensters toe te sluiten, zij buigen ze ook om wagens en ander sieraden van de hoven te make, en steken ze ook in de aarde om de wijngaard te onderzetten en daaraan te binden.’

(Dodonaeus) ‘Geslachten van riet uit de oude schrijvers.

De oude kruidbeschrijvers hebben van verschillende soorten van Calamos, Harundo of riet vermaand. Theophrastus heeft ze het eerst in twee geslachten verdeeld die hij daarna in andere aparte medesoorten scheidt.

Men vindt, zegt hij, twee geslachten van Calamos, het eerste is Calamos auleticos of, zo Plinius dat woord uitlegt, Calamus tibialis, dat is pijpriet of fluitriet. Het pijpriet, Auleticos calamos oft Tibialis calamus, is met vele gaten doorboord, als Plinius betuigt, en geschikt om er fluiten of pijpen van te maken. Dezelfde noemt hij ook Calamus Orchomenius. Men zegt dat het pijpriet terwijl dat de meren of poelen daar ze in groeien door regen of anders vermeerderd is en hoger vloeit dikker wordt en, als Plinius betuigt, als het water een heel jaar lang hoog geweest is dan wordt het zo dik dat het geschikt is om daarmee te schieten of pijlen en schichten er van te maken die de jagers mogen gebruiken en dan noemt hij hetzelfde in het Grieks Zeugites en in het Latijn Armamentaria, dan als het water niet hoog blijft, maar vroeger afloopt dan blijft het riet dun en teer zulks als hij in het Grieks Bombycios of Bombycinus Calamus noemt. Voorts zo is het jagersriet, anders Zeugites genoemd is, dikker en vol stevig, groter en witter van bladeren, maar heeft minder wolligheid dan de ander en zelfs een medesoort ervan heeft gans geen wolligheid die men Eunuchios en in het Latijn Spado noemt. Van dit riet werden de beste dubbele fluiten of, als andere zeggen, koppels gemaakt, in het Grieks ta zeuge en in het Latijn paria of, zo Plinius schrijft, Hinc erant armamenta ad inclusos cantus, als of men van die de allerbeste fluiten om mee te spelen kon maken.

De anderen noemt hij Calamos heteros, dat is tweede of ander riet.

De andere soorten van riet (zegt dezelfde Theophrastus) verschillen van elkaar in vastheid of stevigheid, in dikte en dunte, en kleinheid of grootte. De dikke en stijve soort van riet noemen de Grieken Calamos characias wat Gaza in het Latijn Harundo vallotoria vertaalt. Deze groeit zo Theophrastus in het Grieks schrijft aan de kanten van de poelen of meren die overvloeien, in het Latijn ‘in ripis exspatiantis lacus’ als Plinius schrijft.

De dunne en tere soort van riet heet Plocimos en in het Latijn Texcilis arundo of Plotia, zo Plinius dat uitlegt in zover zijn boeken niet bedorven zijn. Deze groeit, als Theophrastus verhaalt, in de vlottende of drijvende eilanden die in het Grieks Ploades genoemd zijn en in het Latijn, zo Plinius dat uitlegt, in infulis fluitantibus.

Dan naast de voor vermelde geslachten van riet zijn er noch meer andere in oude tijden bekend geweest (als Theophrastus daar noch meer van schrijft die zijn begonnen redenen vervolgt) Want sommige riet is vast en dicht van vlees en van knopen, sommige is gans hol dat men Syrinx of Syringias, dat is Fistularis, noemt dat het allerbest is om er pijpen of fluiten van te maken, sommige riet is heel vast en bijna van binnen heel vol. Voorts zo is de ene soort kort en de ander lang, hoog en dik en de andere is dun en met vele bladeren begroeid, een andere heeft heel weinig bladeren, ja maar een blad alleen. Daar is ook een veel verschil in naar de eigen aard en het gebruik van dit riet, dan ze hebben verschillende namen, maar Donax is wel de algemeenste waarmee verstaan wordt een riet dat het dikste en stijfste van alle soorten van riet is en meest omtrent de waterstromen en de meren groeit en zo men zegt boogriet, in het Grieks Toxice en van sommige Cretica genoemd, van Plinius Sagittaria, dat is pijlriet, is ook een bijzondere soort van riet dat met weinig knopen onderscheiden is en de stevigste van alle soorten en beste om te buigen en alle vlechtingen te verdragen als ze warm gemaakt wordt.

Lobel: ‘Riet geheten Nastos of Farcta, dat is gevuld met merg, Toxica van Theophrastus. Dit riet wordt in Europa minder gevonden, nochtans al lang bekend in de koopsteden van de Middellandse en Toscaanse en Oceanische zee waar dat somtijds de oude lieden van de schippers kopen de sterkste en oudste stokken die zij gebruiken om daarmee te gaan en op te steunen. Want zij zijn licht, fraai en sterk. Maar van de kleinste maken de Tartaren, die van Azië en Syrië stralen of werppijlen. Welke rieten glad en geheel zonder knopen zijn, recht, sterk en niet zwaar, van kleur van kastanjebruin of van esdoornshout en Taxus hout blinkend.’

Daar is ook noch groot verschil in de soorten van riet en niet alleen naar de grootte en menigte van de bladeren, maar ook naar de kleur ervan want die soort van riet die de toenaam Laconica voert is gespikkeld of verschillend gekleurd en wederom is er een verschil naar de gelegenheid en schikking van de bladeren want sommige soorten van riet schieten kort van onder vele bladeren op en sommige spruiten hoog op als heesters.

Men vindt ook een neer of laag groeiend riet wat zijn steel niet omhoog opricht, maar naast de aarde als gras verspreidt ligt dat sommige Elegia noemen als Plinius betuigt. Dit geslacht als het groeit en stevig is dan wordt het mannetje genoemd en in het Latijn Elegia Mascula, dan als het hol en binnen los is dan wordt het wijfje genoemd en in het Latijn Elegia femina.

Dan Dioscorides heeft de geslachten van riet in vijf begrepen, maar of hij er wel of slecht in gedaan heeft dat laten we de lezer bedenken en overwegen.

De eerste soort van riet, zegt hij, is vast, stevig en vol, in het Grieks Nastos, daar men de pijlen van maakt. Deze is van Theophrastus Toxicos calamos genoemd en in het Latijn Sagittaria Harundo, dat is pijlriet.

De tweede soort heet Arundo Femina of riet wijfje, in het Grieks Zeugites en Eunouchias, daar de tongetjes van de fluiten van gemaakt worden.

De derde heet Syringias die Theophrastus zegt vol stevig, dat is dat het veel vlees heeft, zegt te wezen en met vele knoopjes onderscheiden te zijn en bekwaam om er boeken mee te schrijven en waarvan dezelfde ook zegt dat het gans hol en los is wat de naam Syringias, dat is pijpriet, voldoende betoont. Schrijfriet, in het Latijn Arundo scriptoria of Fistula Syringa, dat is riet om te schrijven of daar men hier vroeger mee geschreven heeft en waarmee men noch tegenwoordig in Griekenland en Turkije schrijft.

De vierde soort noemt hij Donax en deze is dik en hol die bij de rivieren groeit en van sommige Cypria, dat is Cypers riet, genoemd wordt.

De vijfde soort heet Phragmites, Sepicularis en Sepiaria alsof men tuinriet en dekriet zei die witachtig is en dun en van de gewone man genoeg bekend is. Ruellius noemt deze soort Harundo vallatoria, dan Gaza heeft Vallatoria die soort van riet vertaald die Theophrastus Characias noemt. Want naar ons vermoeden is de Phragmites daar hij hiervan spreekt hetzelfde riet dat tegenwoordig gans Neder en Hoogduitsland door algemeen goed bekend en gebruikelijk is en dekriet genoemd wordt, te weten een dun, witachtig (en vooral als het droog is) en los of hol riet en zeer bekwaam om de huizen mee te bedekken daar het de naam van heeft en daarnaast bijster geschikt om daar de hoven, tuinen, grachten, vesten en bezaaid land mee af te schutten en af te tuinen. Dat de Phragmites los en hol van binnen is betoond Hippocrates zelf in lib. De Haemorrhoidibus daar hij een instrument of gereedschap aan een gloeiend ijzer in het fondament te steken (dat hij Cauterie of klysma noemt) leert maken naar de gedaante van Calamus Phragmites, dat is ons gewoon dekriet. Voorts zo kan dit ons gewoon dekriet de Syringias of Fistularis, dat is pijpriet, van Theophrastus wezen waarvan dezelfde Theophrastus en Plinius zeggen dat het los en hol is.

Bijbel.

2 Koningen 18: 21 ‘Nu dan, zie, gij vertrouwt op dien geknakte rietstaf, op Egypte, die, als iemand daarop steunt, hem in de hand dringt.’

Job 8: 11,’schiet de bies op, waar geen moeras is?’ 40: 16 'in de schuilplaats van riet en moeras.’

Jesaja 19: 6, ‘de Nijlarmen van Egypte leeglopen en droog worden, riet en biezen verwelken’, 35: 7, ‘waar de jakhalzen verblijven en legeren, zal gras met riet en biezen bedekt zijn.’ 42: 3 ‘Het geknakte riet zal hij niet verbreken’.

Jeremia 51: 32 ‘dat zij de burchten (reeds) met vuur verbrand hebben.’

Ezechiël 29: 6-7,’Want zij zijn voor het huis Israël een rietstaf, grijpt dit u met de hand vast, dan knakt gij en rijt hun allen den schouder open, leunen zij op u, dan breekt gij en brengt hun aller heup aan het wankelen’, 40: 3 ‘Daar bevond zich een man die eruitzag als was hij van koper, met een linnen snoer en een meetroede in zijn hand,’

Mattheus 11: 7’Wԗat zijt gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door den wind bewogen?’

Er wordt gedacht dat het meeste riet van de Bijbel worden vertegenwoordigd door de Hebreeuwse woorden agmon, agam en agamim naar deze soort verwijzen. (soms Scirpus of Cyperus)

Er werden wandelstokken, hengels, meetstokken en muziekinstrumenten van gemaakt. Het is daarom mogelijk dat de meetstok van Mattheus 27: 48 en Marcus 15: 36 een rietstok was of meetstok en geen stengel van Sorghum.

Naar 2 Koningen doorsteekt een gebroken riet de hand als hij erop leunt, dat is heel goed mogelijk, ze werden wel als speren gebruikt.

Opvallend is de vertaling van het woord kaneh als halm of riet:’ De naam kaneh, (Genesis 41:5/22 en andere plaatsen) vertaald als halm of riet, komt dikwijls in het O.T. voor als een algemene benaming voor een stengel, hetzij de stengel van een tarweplant, de arm van een kandelaar, (Exodus 25:31), een meetroede, of zelfs heel opvallend de humerus (armbeen) in Job 31:32.

Riet werd gebruikt om er fluiten van te maken. Ook de Highland bagpipes zijn ervan gemaakt, de pan pijp bestaat uit 10 stengels.

Een opvallende overeenkomst, riet voor fluiten en beenderen voor fluiten. Mogelijk dat de naam van een muziekinstrument die van een riet gemaakt is hier bedoeld wordt of dat men van de beenderen ook een soort fluit maakte. Fluiten komen reeds in het neolithisch tijdperk voor. De vorm is die van een gesneden riet, stuk boombast of hout of uitgehold been, waarop men via verstelbare proppen verschillende tonen kon voortbrengen.

In Openbaringen 21:15 leest men van een gouden riet. Volgens Tackholm is deze echter, gezien zijn afkomst, niet dit riet maar wordt op Phragmites gedoeld die daar al in de Neolithische tijden voorkwam.

Keneh, keneh hattov of kaneh (Jozua 16:8, 19:28, Jesaja 43: 24 en andere) De naam kanah staat voor een beek en de overeenkomst keneh dat deze zeer overvloedig was. Deze naam wordt meestal vertaald voor riet.

Volgens reisbeschrijvingen is Kanan de zoon van Cham, maar het woord wordt ook vertaald als koopman, mogelijk een Fenicië. Deze Hebreeuwse naam komt vooral voor in de boeken van Mozes en Jozua en wordt door de 70 overzetters voor Fenicië vertaald. Volgens Strabo heette elke Fenicische stad eerst Kanan. Deze Feniciërs vestigden zich aan de kust, dus op gronden met rietgrassen die duiden op zoet water.

Smith bij Moldenke vermeldt dan ook dat het een algemene naam zou kunnen zijn voor riet en rietachtige en mogelijk suiker. Suiker moest dan bij hen bekend zijn via de suikersorghums. In de oudheid werd zoetheid vaak van honig gehaald. Als keneh suikerriet zou zijn en veel voorkomend, dan zou het gebruik van suiker/honing dan ook veel meer moeten voorkomen of in verband gebracht kunnen worden.

Speren, pennen.

Sanskriet kalamos of kalama is een rietpen en een rijstsoort. In Semitisch en Assyrisch heet de schrijfstift kanu, in Grieks kana en in Latijn canna (nog is de naam van een schrijfstift bij vele volkeren in de oost bekend als kalm.

Van riet werden pennen gemaakt om op perkament te schrijven. (3 Makkabeeën 4:20) ‘mijn tong is als de pen van een snelle schrijver’,’ Psalm 44.

Pennen werden gemaakt door het harde einde van de stengel te slijpen. Linnaeus noemde een vorm dan ook Arundo scriptorius, van dit materiaal rept dan ook Persius en Martialis. Ook werd dit riet vroeger gebruikt voor de vervaardiging van lansen en speren, Plinius in Lib. XVI.32’ dat velen riet in plaats van spiesen gebruikt hebben.’ Vergilius in IV.B der Eneade, ‘Dodelijke riet blijft steken in de zijde’. Zie ook 2 Koningen. 3 Makkabeeën 4: 20 komt de schrijfpen voor, ook in 3 Johannes 13, zie Arundo. Pennen om te schrijven op perkament of huiden waren gewoonlijk van Phragmites of van deze plant. De oudste bekende schrift van schrijven van een Semitisch ras zijn waarschijnlijk de stenen van Ninive en Babylon. De oudste vermelding van schrijven in de bijbel is waarschijnlijk Numeri 17: 3 (rond 1471 v. Chr.) waar we zien dat het schrijven gedaan werd met hout. In 2 Esdras 14: 24 worden schrijftabletten van bukshout genoemd. In Job 19: 24 is een methode van schrijven van woorden in rots genoemd die dan gevuld wordt met gesmolten lood. In 2 Johannes 12 en 3 Makkabeeën 4: 20 wordt papier of papyrus vermeld. Voor gewoon gebruik worden houten tabletten bedekt met was, Lucas 1: 63. Om hierop te schrijven was een gepunte stift ontwikkeld die vaak van ijzer was. Voor hardere materialen was een graveerstift ontwikkeld. Alleen voor het schrijven op perkament en huiden waren rietpennen nuttig. De inkt was lampzwart die opgelost was in galsap. Het werd in een koker gedragen aan de gordel, Ezechiël 9: 2-3. De ambachtelijke schrijvers vinden we in Psalm 45: 1, Ezra 7: 6 en 2 Esdras 14: 24.

Herodotus vermeldt dat de Ioniërs de kunst van schrijven leerden van de Feniciërs en dat hun boeken huiden genoemd werden omdat ze schapen en geitenhuiden gebruikten als er tekort aan papyrus was. In Josephus dagen werd perkament gebruikt voor het manuscript van de Pentateuch. De perkamenten van 2 Timotheüs 4: 13 waren perkamenten huiden. De Talmoed zegt dat de Wet alleen op huiden van zuivere dieren of vogels geschreven mag worden. Deze huiden werden opgerold op een of twee staven en met een draad bevestigd, de einden werden verzegeld, Psalm 40: 7-8, Jesaja 29: 11, 34: 4, Jeremia 36: 14, Ezechiël 2: 9-10, Daniel 12: 4, Zacharias 5: 11, Openbaringen 5: 1. De rollen werden meestal aan een kant beschreven, zelden aan twee kanten, Ezechiël 2: 9-10, Openbaringen 5: 11, zie Phragmites.

Christelijk.

Het riet dat zich bij het geringste briesje zo sierlijk beweegt is het zinnebeeld van de menselijke zwakheid. Ja, God zal ook Israël slaan en beroeren gelijk een riet in het water, 3 Richteren 14: 15, zie ook Mattheus 11. 7. en 12: 20, ook 28. 28,29 waar ze hem een riet in de hand gaven. Zo kroon, zo scepter: een doornenkroon als zinnebeeld van de zonden, een riet als zinnebeeld van de menselijke zwakheid, een zinnebeeld van het heen en weer slingeren van de mensen tussen geloof en ongeloof, tussen ijdelheid en ernst, tussen het ware vertrouwen en het valse zelfvertrouwen evenals het riet bij het minste windje.

De rietstok die hol is van binnen en niet tot steun kan strekken, is ook een symbool van het geloof zonder de werken, maar in de hand van de Verlosser wordt het een symbool van kracht. Het zwakke riet trotseerde de krachtige eik die door de stormen werd losgerukt en verbrijzeld.

Er worden enkele overblijfsels van het riet bewaard. In Florence is de helft van een rietknoest die 27mm diameter heeft en 15-18mm lang is. De helft van een rietstok wordt bewaard in het klooster van Andechs, in Beieren en is 110mm lang. In het klooster Watoped, op de berg Athos, bewaart men twee rietstokken, de ene is 180mm lang en de ander is gevat in een kruis van gewoon hout.

Planten.

Bovengronds vriest het hier meestal af en ook zijn onze zomers te kort voor bloei. Zet de plant op een beschutte plaats waar het warm en vochtig is.

Vermeerdert zich door de stevige, houtige wortelstokken.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl