Juniperus
Over Juniperus
Jeneverbes, Bijbel, vorm, coniferen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
Uit M. Vogtherr.
Jeneverbes is nauw verwant met Cupressus en soms is het verschil vrijwel niet te zien.
De meeste soorten zijn zeer veranderlijk zowel in vorm als de vorm der bladeren. In zijn jeugdstadia is de Juniperus moeilijk van andere geslachten te onderscheiden. Bij de jeneverbes zitten er echter altijd witte lijnen op de bladeren en bij de anderen eronder. Ook zijn er jeugdvormen, juveniele vormen, die anders zijn dan de naalden aan oudere planten.
Een 50- 60 soorten zijn bekend die meest in het N. Halfrond voorkomen.
Juniperus kan zowel een- als tweehuizig zijn, manlijk of vrouwelijk of beiden tegelijk op een plant.
Pinaceae, cipressen.
Juniperus sectie Juniperus, subsectie Oxycedrus: kegels met 3 afzonderlijke zaden, naalden met 2 banden.
4. =Juniperus oxycedrus, L. (scherpe ceder) is een zilvergrijze en zeer stekelige struik tot een kleine boom.
Bruine besceder is zo genoemd naar de grote bruin/oranje bessen die ongeveer tweemaal zo groot zijn als die van onze inlandse Jeneverbes.
De bruine besceder groeit in de maquis in de meest afgelegen, meest barre en rotsige plaatsen van berggebieden en rots kliffen en komt wijd verspreid voor in Egypte, Syrië, Libanon, Galilei, Gilead, Bashan en verder naar het M. Zee gebied. Is beschreven in 1739.
Naar zijn wijde verspreiding is het zeer variabel. Men maakt er nu wel 3 soorten van, hoewel anderen het niet accepteren, dan zijn het subspecies.
Juniperus oxycedrus L. of western prickly juniper uit Z.W. Europa, N. Afrika. Lange bladeren, 10-20 mm, gladde kegels.
Juniperus navicularis Gand.(scheep of bootachtig) (Juniperus oxycedrus subsp. Transtagana (Trans-tagan lijnen als in Torres Vedras, Portugal) ) Portuguese prickly juniper groeit aan de kust van Z.W. Portugal. Korte naalden, 5-12 mm, gladde kegels.
Juniperus deltoides R.P.Adams, (driehoekig, deltavormig) Eastern prickly juniper uit centraal Italië oost tot Iran en Israël. Lange naalden, 10-20 mm met brede basis, kegels met opgeheven schalen.
Een toegevoegde var of subspecie is Juniperus oxycedrus var. badia H.Gay (baai of inham van de zee) (Juniperus oxycedrus subsp. badia (H.Gay) Debeaux verschilt door de grotere kegels, 10–13mm diameter die purper worden als ze rijp worden, uit N. Algerije, Portugal en Spanje.
Een volgende is Juniperus macrocarpa (grote zaden) die in de M. Zeekusten groeit die ook als Juniperus oxycedrus subsp. macrocarpa gezien wordt, heeft bredere naalden van 2-3mm breed en grotere kegels van 12-18mm diameter.
Andere nauw verwanten zijn; Juniperus brevifolia (korte bladeren) op de Azoren, Juniperus cedrus (cederachtig) op de Canarische eilanden en Juniperus formosana in O. Azië. (uit Formosa)
Naam, etymologie.
Stekelige jeneverbes, bruine besceder Engels brown berried juniper, cade oil plant, prickly cedar of sharp cedar, cade juniper, Duitse Zedern Wacholder.
(Dodonaeus) (a) ‘De ander soort (eerste is Juniperus phoenicea) met plompere of bottere bladeren is in het Grieks Lycia Cedros van Theophrastus genoemd en van Plinius in het Latijn ook Lycia Cedrus, dat is cederboom van Lycia, in Provence morveinc. Sommige geven het de naam Sabina en gebruiken het in plaats van de echte Sabina die hun ontbreekt zoals zijn de apothekers van Ragusa en van vele steden van Griekenland en ook van Albani, Dalmati en andere daaraan palende landen, zo Bellonius schrijft. Andere menen dat ze de Thya is, dan de Thya, naar de lering van Theophrastus, is niet alleen van stam, takken en bladeren, maar ook van vruchten de cipresbomen gelijk en daartegen komt de vrucht van dit gewas met de nootjes van de cipresboom nergens in overeen. Deze soort houdt Clusius voor de Juniperus major (grote jeneverboom) wiens beschrijving uit de boeken van Dioscorides van zijn overzetter als oneigen verworpen is. Doch Clusius laat ook wel toe dat het Cedrus minor altera van Theophrastus en Plinius is, maar hij verstaat daarmee de Phoenicia. (enige verwarring, mogelijk doordat ze in de jeugd wat andere en zachtere bladeren heeft dan als ze oud worden) Zo blijkt het naar het zeggen van Clusius dat ze geen Sabina baccifera of Sabina baccata is, nochtans noemen sommige het Oxycedrus folio Sabinae en de Fransen noemen het serbin, zo Bellonius zegt. Andere noemen het ook Thujae genus primum. Lobel noemt het tweede kleine cederboom van Theophrastus, in het Latijn Cedrus Phoenicea media of Juniperus major folio Cupressi, inter notha Dioscoridis Clusio of, zoals ze te Montpelliers heet, Oxycedrus folio Cupressi’.
Uit Matthiola, de ceders, gewone ceder en Juniperus oxcycedrus, tweede op het hout zie je een mistel.
Gebruik.
Zo was de werking vroeger met Juniperus phoenicea. (Dodonaeus) ‘Zijn hout is welriekend als jeneverhout en met de bladeren geschikt om tot de berokingen te gebruiken en te branden.
De bessen of vruchten van deze bomen zijn niet zo sterk of geweldig, zoals Galenus betuigt, en matig gesteld op die manier dat ze ook gegeten kunnen worden en voor spijs streken. Doch als iemand die in wat te grote menigte eet dan zal hij pijn in het hoofd krijgen en enige brand en knaging in zijn maag voelen. Dan er is enige verschil in deze vruchten want de eerste of bruinrode zijn minder verwarmend en verdrogend omdat ze zoeter en aangenamer van smaak zijn en daarom geschikter en beter om te eten en ze brengen het lichaam wat voedsel bij. Dan de vruchten van de ander soort die geelachtig zijn hebben een scherpe smaak en zijn warmer en droger zelfs dan de jeneverbessen en daarin verschillen ze meest van de jenevers en deze brengen gans geen voedsel aan en al is het zo dat iemand er maar wat van eet, nochtans veroorzaken ze enige bijten of knaging in de maag en laten het hoofd zweren. De vettigheid die van de eerste lage cederboom of van de medesoort er van daar Lobel van vermaand wordt in Provence gebruikt om de schurftige schapen mee te besmeren en te genezen en in Spanje, zegt Clusius, geneest men daarmee de kwade schurft en zeren van het hoofd en ze schijnt veel op de cedria te lijken.
De bessen worden in Italië gebruikt tegen de hoest, kramp, vertrokken zenuwen en druppelplas en verwekken de maandstonden als ze met peper gedronken worden.’
Zijn hout is zeer duurzaam en vergaat langzaam. Van dit hout zouden standbeelden gemaakt zijn. Ook is het waardevol voor houtskoolbereiding. Het hout is bekend als wit cederhout en wordt niet door wormen aangetast.
Door het onvolledig verbranden van het hout verkrijgt men de zwarte en misselijk makende olie, oil of cade, een olie alreeds door de ouden gebruikt. Als oleum candidum werd het gebruikt tegen huidziektes.
Historie.
Zijn grote bes is al gevonden in de pre dynastiek periode, Oud en Midden koninkrijk te Egypte. Een groot aantal bessen is gevonden in de Zosers piramide, samen met brood en gimmetz. (Ficus sycomorus) De bes werd wel als medicijn gebruikt en voor zuivering. Samen met gedroogde twijgen werd het gebruikt als reukwerk.
Juniperus sectie Juniperus, subsectie Juniperus. Naaldachtige jenevers. De oudere bladeren zijn naaldachtig en staan in kransen van 3 die samenkomen aan de basis, 7-9 soorten.
6. Uit O. Thome, www.BioLib.de.
Juniperus communis, L. (algemeen, groep) Naaldvormige bladeren staan met 3 in een krans, afstaand en priemvormig, recht, spits en stekend, 1-2cm lang en 1-2mm breed, de bovenkant met brede witte strepen. Bloeitijd april, mei.
Ronde, zwarte vruchtjes zijn blauw berijpt met meestal 3 zaden.
Boom, meestal een struik die 10m hoog kan worden met opstaande takken en gevleugelde twijgen Als boom kan het 6‑800 jaren oud worden.
Dit zijn langzaam groeiende bomen die van volle zon houden. Al in jong stadium wordt de hoofdstam vaak overgroeid door zijtakken, alleen in grote vormen bereikt de stam een voetdikte. In de kleinere vormen wordt de ruwe roodbruine bast waargenomen zoals die in lange stroken van de diep verweerde bast afbladdert.
Komt voor in heide, onderhout in dennenbossen.
Groeit door geheel Europa, Midden en N. Azië en komt tot de subalpine regionen en midden en Z. Duitse bergen op arme gronden. In de Alpen wordt hij in hogere gebieden vervangen door Juniperus nana die tot 3600m komt. Jeneverbesopstanden komen in ons land nog op verscheidene plaatsen voor op meest droge zanderige gronden in eigenaardige vormen. De Juniperus heeft de grootste verscheidenheid aan vormen op de Lunenburger heide. Hier vond de Duitse kweker Horstmann vele mooie afwijkende vormen die hij vegetatief ging vermeerderen.
Er zijn wel 6 subspecies of variëteiten van; Juniperus communis var. communis, Juniperus communis var. montana (van de bergen) (Juniperus communis subsp. alpina) Zwerg-Wacholder, Alpen-Wacholder, Engelse Alpine juniper, Juniperus communis var. depressa, (neer gedrukt) Juniperus communis var. hemisphaerica, (bolvormig lichaam) Juniperus communis var. megistocarpa, (grootste vruchten) Juniperus communis var. oblonga. (langwerpig)
Vormen.
‘Suecica,’ (Zweeds) is een tamelijk slank opgaande vorm met blauwgroene naaldjes. Swedish juniper. Deze zuiltjes vindt men veelal in de heidetuinen. Deze vorm werd in 1636 in Engeland al gekweekt.
De minder voorkomende ‘Hibernica,’ (Iers) is nog slanker en eleganter. Irish juniper. Die blijft ook op latere leeftijd zijn vorm beter houden, de oude Zweedse wordt wat los vooral als er sneeuw op gelegen heeft. Het loof is blauwgrijs.
Een dwergzuilvorm, afkomstig uit Engeland omstreeks 1850, is ‘Compressa,’ die ook bijzonder langzaam groeit met een slanke en dichte vorm. Die is iets meer groen dan voorgaande en ideaal voor kleine heidetuinen.
‘Repanda,’ is vrijwel geheel platgroeiend met zachtgroene naalden. Deze kruiper wordt vrij breed en vormt een dichte bedekking. Omstreeks 1930 werd deze vorm in Engeland in cultuur genomen.
Iets hoger en stekeliger wordt ‘Hornibrookii,’ die ook zeer breed wordt, tot 2m. Deze heeft een meer blauwe kleur dan de vrijwel groene’Repanda.’ Dit is een al vanouds gekweekte plant.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Jenever wordt in het Latijn Juniperus genoemd en die naam is in de apotheken gebruikelijk, in het Arabisch arconas en archencas, in het Frans en ook in het Nederduits genevre of genever, in het Italiaans ginepro, in het Spaans enepro, ginebro en zimbro, in het Engels juniper tree, in het Boheems jalowec, in het Hongaars teviskes fenyo of fenyo fa. Deze kleine soort noemen we Juniperus minor in het Latijn, dat is kleine of gewone jenever, in het Grieks Arceuthis, Mnesitheos en Acatalis, welke woorden onder de bastaardnamen van Dioscorides verhaald worden. De bessen worden in het Grieks Arceuthis genoemd, hoewel dat de boom zelf bij andere soms zo genoemd werd, in het Latijn Bacca Juniperi en in de apotheken Grana Juniperi en hier te lande geneverbezien.’
Jeneverbes is een woord dat afgeleid is van Juniperus, wat weer stamt van het Keltische jeneprus: stekelig of ruw.
Isidorus XVII 7.35:’Juniperus Graeca dicta, sive quod ab ampho in angustum finiat, sive quod conceptum diu teneat ignem, perum enim apud Graecos ignis est.’
Isidorus geloofde dat in de Juniperus het begrip perum: vuur, besloten lag omdat het vuur er lang goed in blijft, of naar zijn piramidevormige groei zodat die er als een vlam uitziet, dat die zich ook naar boven toe verjongt. Gart der Gesundheit; ‘Juniperus heet jeneverbesboom en is een Grieks woord en is zo veel gesproken als een vuurboom want in Grieks heet het altijd vuur zoals dan spreekt de meester Isidorus en daarvan komt dat woord Juniperus daarom dat de boom dat vuur lang behoudt als wanneer men gloeiende kolen met de boomas bedekt dan blijft er een gans jaar in het vuur ongedeerd.’
Het is de vuurboom, Duits Feuerbaum, afgezien van het voorgaande gebruik is het mogelijk naar het rode kernhout. Vanouds is het vuur van Psalm 120:4 de jeneverbes. ‘Sommige hebben deze boom vier-boom willen noemen omdat de kolen dat van zijn hout gebrand en met hun as bedekt wordt veel langer blijven gloeien en het vuur bewaren dan de kolen van enig ander hout, tot groot gerief van de alchimisten.’ Zie onder.
Naar andere verklaring is Juniperus van iunix: koe, en parere, geboorte, af te leiden omdat men koeien de struik te eten gaf om de geboorte te verlichten.
Naar een volgende verklaring van iuvenis, dat naar Ovidius ook een meisje betekent, en parere: geboorte, om zo met Juniperus een abortusmiddel aan te duiden, hoewel dit onwaarschijnlijk lijkt. De Juniperus die ze daarvoor gebruikten was Juniperus sabina, maar die heette in hun tijd gewoon Sabina.
Boerhaave gaf mogelijk de juiste verklaring in zijn Hortus Amstelodammensis: ‘Nomen a junior et pario, quasi junior pariens, quia haec arbor novos fructus parit, dum aliae baccae maturescunt’. ‘Zo ook van junior: jonger en pario: geboorte omdat de jonge groene vruchten gezien worden terwijl de oude zwarte nog in de boom hangen.’ Matthiola; ‘in Latijn Juniperus, quod juniores & novellos fructus pariat, daarom dat het vast alleen onder de bomen zijn vrucht schier in dat tweede jaar draagt welke ook niet rijpen wanneer reeds nieuwe groeien.’ Vergelijk Plinius XVI 44: ‘Novusque fructus in his cum annotino pendet.’ Latijnse Juniperus was de stamvorm van de Romaanse afleidingen, Frans genevrier, Engels juniper, onze jenever, Italiaans genepro, Spaans enebro en Portugees zimbro, wel van Cedrus, vergelijk Duits Cederbom of Feldcypresse en dat meestal voor de grote of J. oxycedrus.
Dodonaeus (b) ‘In het Hoogduits heet het Wechholter of Wechholterbeer, Wechholter, Wachholtz, Wachholterbaum en soms bij ons wechholder.’
In oud-Hoogduits Wecholter, eigenlijk wel Wachhol-ter, wacher, Jachandelbaum, Machandel, Machholder, m voor w, Rackholder, Rechholder, Recolter, Wachalterboum en Wachholderbaum bij Hildegard, Wackelduren, Walchdorn, Washolanter, Wechelter, Wegbaum, Weheldorn.
Het is de waker of wakholder.
De afleiding van de Duitse naam Wacholder dat in het oud-Hoogduits Wechalter, Wecklter of Wecholder en in midden-Hoogduits Wachalter is, is niet zeker. Der: boom, oud Hoogduits tra, Engels tree, vergelijk Massholder en Affolter voor Spaanse aak en appel. Met Holder (Holunder) heeft het in ieder geval niets van doen en zo is de schrijfwijze Wach(-) holder zonder grond. Het stam wehhal kan tot ‘wach’ behoren zodat de wacholder de ‘wache,’ wake of de wakkere en altijdgroene struik mag zijn. De levensboom. Daar zou de midden-Hoogduitse naam vorm Quecholder en Angelsaksisch quickbeam op passen, zie hieronder.
Machandel of Macholder zijn Nederduitse namen waar de w in m is veranderd net zoals de naam Jachandelbaum in Silezi waar de w een j is geworden. Wachelter en van Wachandel tot Machandel, mogelijk is het woord verwant met Russisch Mazelnik, z wordt als het Franse j uitgesproken. Zo zou ook de dialectvorm Sachandel uit Wacholder ontstaan zijn en zo ook Jachandel in Oberschlesie.
Het kan ook dat jach, vergelijk Frans gaie, monter betekent en zo een analoog is van wach en zo weer verwant is met quick of queck.
Naar het oud-Hoogduits Wehhal-ter zou dit ook terug te voeren zijn op Germaans wek-l-triu, als bindboom die tot het Indo-Germaanse ueg: binden, behoren. De taaie takken dienden tot vlechten.
In Zwitserse streken treffen we vormen als Reckholder of Rackholder, in midden-Hoogduits Reckalter of Rekolter en ook wel Rauckholder aan, dat volks etymologisch tegen rauch (rook) aanleunt. De naam Wegbaum, vergelijk de sage waar de Wacholder als wegwijzer voor de soldaten in de dertigjarige oorlog in de Luneburger heide geplant zou zijn, waarschijnlijk een afleiding van Wacholder. Stechbaum werd in Silezi de stachlige Geselle genoemd. Steckholder werd het wel in tegenstelling tot de Holunder genoemd, waarvan de foute naam Wachholder komt.
Dodonaeus Ze heet in het Hoogduitsland ook Kramerbeer of Kremetbaum, in het Spaans neutinas en in Bohemen Zend Jaloweoweծ
Namen komen van oud-Hoogduits Chrana-witu: bessenhout, Chranpoum, Chranawitu, Cramat, Cranwide, Cronwiitt, Granatbeer, Krabatstude, Kramber, Krametbaum, Krammel, Kranabetstaude, Kranacken, Kranbaum, Kranbit, Kraneweckstrauch, Kranwit, Kranzbeerstaude, Krohnewitt, Krommerbeer, Kronewichstude, Krumwidstude, Prohmetbieren, Sporahbaum.
(88, (uit 1931)In Bayer’s-Oostenrijk heet de plant Kranawitt, Kronawott, Kranewett, Kranewitter of Kronabitt, in oud-Hoogduits komt dit woord voor als Kranawitu of Chranpaum. We vinden dit woord ook in de naam van de Krammetsvogel: kramsvogel. In het midden-Hoogduits heet de vogel Kranwitvogel (of Wacholderdrossel) Ook hier kan alleen het tweede deel van de naam met zekerheid verklaard worden. Het behoort tot oud-Hoogduits witu: hout, vergelijk Engels wood en Duits wald, het woud. Het eerste deel zou tot Kranich behoren zodat de wacholder het Kranichout was. Maar welke betekenis heeft de vogel met de struik? De vogel eet de bessen maar dat geeft het geen recht op de naam. Kran betekent in Angelsaksisch en nog in Zweeds kranich: kramsvogel. Eerder heeft dit eerste deel dezelfde stam als granne, in het midden-Hoogduits Gran: naaldaar, als een verwijzing naar de stekelige en spitse naalden. Of vanuit oud-Hoogduits chrana: bes, vergelijk Latijn granum.
Zo komen we het ook tegen in oordnamen, Weghalder, Reckhalderloh, Reckholdern, Krametsau, Kronach, Kranzach, Kramsach.
Dodonaeus (d) ‘Deze gewone soort van jenever heet hier te lande jeneverboom of kleine jenever, imbeer en jenever.’
Duits Ein- of Eenebeer, de alleenstaande bessen, Eenbeernboem, Einholz, Enberenbom, Euwerbusch, Hinper, Einbeere en Eenebeer.
Dodonaeus (e) ‘Deze soort heet ook wel dam of dan-bezie-boom.’
‘Krakelbessen, van Duits Kwakel, zie Queckholder, mogelijk ook van Dammerenhout, Duits Dambesyen. Boerhaave’ Indien iemand lang vertoeft of slaapt onder een jeneverstruik, dan wordt hij door de atmosfeer als iemand die teveel wijn heeft gedronken’. Hij wordt dammerich. In tegenstelling hiermee zegt Konrad von Megenberg in Buch der natur van de 15de eeuw: ‘ das der kramet helff fur der Glieder muden und darumb so etlich mud werden, so schlaffen sy unter des Baumes schatten.’ (88, 1926)Mogelijk is dammern een afleiding van Latijn damnum: schade. Ook Daphe mezereum werd in Duitsland Damersamen genoemd en is schadelijk of werd tegen schade gebruikt. Plinius 24.36 ԁccensa serpentes fugat. Sunt qui et perunguant corpus e semini eius in serpentium elictus. Plinius prijst hen aan als middel tegen slangen en slangenbeten.
(f) Mogelijk is ook zo de Duitse naam Dexenstaude te verklaren. Dexenstaude, onder Dexen verstaat men hout in de omgeving van Erlangen, de Eidechsen: hagedis. Of men ziet onder de naam Dexen allerhande schadelijke dieren die door het verbranden van de jeneverbes verdreven werden. Dioscorides schrijft dat de rook van arkeuthossoorten de wilde dieren, een kracht die in de middeleeuwen geheel aan de jeneverbest toegeschreven werd, en vandaar mogelijk tot de antidamonische werkingen van de kracht toe te schrijven is. Het kan ook dat in het begrip Dexen de Dexel begrepen wordt: duivel, en vandaar Teufelsstaude, die ook met rook verdreven werd. Of van Taxus waar het wel wat op lijkt?
(g) ‘In het Nederduits heet het soms ook palmboom, maar oneigenlijk.’ Meestal werd Buxus als palmhout gebruikt.
(h) Tannbeeren, tan in de zin van donker, zie Picea, vanwege de zwarte bessen, of omdat ze in Tannenholz groeien.
(i) Queck (zie kweek), Quackelbusk, de levensboom, van quick; levendig.
(j) Knirk: nederige struik (vergelijk Knickhecke en Knirps) Knickel, Knirk en Kniste. De betekenis Knirk is verwant met Knick, de lage hagen die als omheining gebruikt werden. Of het woord is verwant met met knirren, knistern, vanwege het geluid in het vuur.
(k) Lammerenhout omdat ze op de heide, waar de lammeren weiden, groeit.
Dodonaeus (l) ‘De gom of traan die uit het hout en schors vloeit heet in het Latijn Lacryma Juniperi, dat is jenevertraan, dan in de apotheken is ze bekend met de naam Vernix waarvan de Nederduitse naam vernis komt, Serapio noemt het Sandarax en Sandarachaծ (zie Callitris)
Dodonaeus (m) ‘De eerste soort (J. oxcycedrus) wordt in Languedoc cade genoemd, zegt Clusius, en de olie die eruit verzameld wordt noemen ze daar huile d cade, in Spanje miera. Dan Lobel geeft die naam aan een medesoort er van met driemaal groter bessen die op die van Cedrus Phoenicia zeer lijken van gedaante en kleur, maar harsiger en wiens hout een lieflijke reuk heeft en een vettigheid uitgeeft die huile de cade heet. Engels cade van Frans genvrier cade.
Kaddig is wel van dezelfde betekenis, Kaddick, Kaddig of Kadig, in Bohemen Kaditi, Pools kadzuc, bij de Esten kadakas, kaddie of kadagys en daarvan is de oost Pruisische naam Kaddik en Kaddikstrauch af te leiden. In Finland noemt men de struik kataju of katachu, (411) vergelijk Engelse cade oil en vergelijk de basis van de Griekse ceder of kedros, ked- of kod: roosteren, oud-Slavisch cadu: rook, caditi: roken of branden. In deze betekenis betekent ceder (Juniperus) origineel hout voor roken. Bij de Grieken duidde men met de naam kedros en kedris alleen welriekend hout aan. De Libanonceder heette kedros thaumaste: dat is prachtig. Van Grieks kedros kwam het Latijnse Cedrus. Wat de ouden onder de jeneverbes stelden, in Grieks άρχενύος of arkeuthos, χέδρος of kedros, όζύχεδρος of oxykedros en in Latijn juniperus noemden zal wel gedeeltelijk op M. Zee planten slaan en wel J. oxycedrus, J. phoenica en J. excelsa.
De ceder is ook zeer bekend geworden door de stroperige lichtbruine balsemachtige olie die uit het hout wordt getrokken door het bij een vuur te leggen. Met deze cederolie werden kostbare boeken en boekrollen ingewreven teneinde ze te beschermen tegen wormvraat. De boeken die de tweede koning van Rome, Numa, naliet zouden met dit sap ingestreken zoծ 535 jaren goed zijn gebleven. Ook zou deze olie bij het balsemen gebruikt zijn en werd het linnen erin gedrenkt. Tackholm vermeldt echter dat de cederolie, als vermeldt door Herodotus en Diodorus en vertaald als olie van ceder, waarschijnlijk geen cederproduct was, maar afkomstig van een Juniperus soort. Het cedersap van Plinius was ook niet afkomstig van een ceder, maar vermoedelijk ook van een Juniperus. Met de ceders werden dan ook vermoedelijk andere bomen van de Libanon geveld, die duurzamer waren en als cederhout gebruikt werden. De verwarring zou dan in de naamgeving zitten, sommige Juniperus soorten werden vroeger kleine ceders genoemd. In Spanje geeft men de naam cedro aan 2 jeneverbessoorten, Juniperus oxycedrus en Juniperus thurifera.
Cederolie doodt alle parasieten, maar ook de vrucht en drijft die na de dood uit het lichaam. Men kan ook het mannelijke lid daarmee bestrijken of de vagina, doodt het zaad. Het is een middel tot kinderloosheid zoals er geen tweede geeft. Dit meldt ook Dioscorides. Cedrus of kedros die wel eens, zelfs door een autoriteit als Theophrastus, verwisseld wordt met de jeneverbes, de arkeuthos, de Latijnse Juniperus waarvan het hout soms hoger geschat werd dan dat van de ceder. Het harsrijke hout van de ceder was de brandstof voor het vuur dat de nimf Calypso in de Homerische Odyssee aanlegt en zoals Vergilius deze plant noemde om er de stallen mee uit te roken.
Gebruik.
Nog steeds worden de bessen, baccae juniperi, vanwege hun gezondheid en kruidige krachten gebruikt in de keuken en huis, apotheek, bierbrouwerij en likeuren. Ze zouden naar oud volksgeloof een plas drijvende werking bezitten. Een tak van jenever dient tot teken dat men drank verkoopt.
De jeneverbes is waarschijnlijk al in de oertijd als geneeskrachtige plant gebruikt. Dit blijkt uit de voor-Indo-Germaanse, misschien Ligurische naam genipi. Overeenstemmend hiermee is de naam van de alsem die in Franse dialecten dzenepi in West-Zwitsers schenepi genoemd wordt. De bessen van de jeneverbes komen in handschriften van de 9de eeuw voor als bacas giniperi en bagas geniperi en dit werd in het Italiaans ginepro en vormden het bestanddeel van het Franse juniperus genevre, (zie Geneve) de Engelse geneva en gin. Uit deze oude vormen ontstond de Hollandse naam genever. De bestanddelen van de ‘gengenever galigaen,’ dat vermoedelijk identiek is met de jeneverbes, gold als een onfeilbaar middel tegen zeeziekte. Toen de Zwollenaren in 1421 een expeditie ter zee uitrustten namen zij dit mee aan boord.
De bessen werden ingeslikt zodat ze abortus veroorzaakten (vandaar de naam bastard killer)
Culpeper vermeldt: ‘Rijpe bessen geven een veilige en snelle geboorte, ze versterken het brein exceedingly, helpen the memory en versterken het gezicht door het versterken van de optic nerves.’ hoe goed moet je met jenever dan wel niet zien.
Megenberg; ‘Juniperus heet een jeneverbes en is een Grieks woord dat betekent zoveel zoals een vuurboom, want pyr in Grieks heet vuur, zoals Isidorus spreekt en ook Jacobus, en daarvan komt dat woord Juniperus, daarom dat de boom dat vuur erg lang houdt; want is dat men gloeiende gloed met de boom zijn as bedekt dan houdt het dat een jaar. De jeneverbes heet in mijn moeders Duits een wechalter en is tweevormig. Een vorm is klein en de andere vorm is groot. De boom zijn vruchten zijn van kracht droog en warm en men neemt ze af in de lente. Die vruchten hebben de kracht dat ze taaie vochten in de mensen verstrooien en verteren. Wie de lijf loop of doorgang heeft te vast die kookt de boom zijn vruchten met regenwater of met wijn die wordt beter. Uit de jeneverbes maakt men olie alzo. Men neemt twee aarden vaten en zet ze boven elkaar en de bovenste vat zal een gat hebben aan de bodem. Diezelfde bovenste vat zal men vullen met jeneverbes hout dat droog is en zal die goed dicht maken zodat geen rook daaruit mag komen en zal een groot vuur om dat vat maken. Wanneer dan dat hout inwendig verhit zo vloeit die olie uit het bovenste vat in de onderste, echter dat is weinig. Die olie is erg goed voor de vierdaagse malariakoorts. Het is ook goed voor de ingewand ziekte wie die olie met vlees eet en is goed voor dat vallende leed dat in Latijn epilepsie heet wanneer men de ruggengraat daarmee zalft. Het is ook tegen de natuurlijke melancholie goed wanneer men die olie met eten neemt. De melancholie maakt die lieden dol alzo dat menig mens zichzelf doodt of waant hij is glazig of hij is dood. Platearius spreekt, wie de olie in zijn oren druppelt dat is de oren goed en helpt voor de doofheid. De jeneverbes boom is een cipres erg gelijk en daarom noemt men de jeneverbes vaak in de schriften een veldcipres. De boom wordt in de landen tegen de zonsopgang zo groot zodat men daarmee bouwt zoals Avicenna spreekt. Dat hout is aan kleur en aan de geur en aan de bladeren zoals de cipres. Men spreekt ook dat de jeneverbes helpt voor de leden vermoeidheid en daarom zo ettelijke moe worden zo slapen ze onder de boom zijn schaduw. De jeneverbes reinigt en opent de gangen en de vaten van de voeding en daarom zijn ze voor de maag goed want ze benemen de maag zijn braken en versterken het. Ze zijn ook de rijpe maagden goed voor dat steken van de baarmoeder dat prefocacio matricis heet. Wanneer die ziekte de vrouwen komt zo vallen ze vaak om en zijn zich niets bewust en geschiedt hen vaak, daarom dat ze lang zonder man zijn. Weet ook dat de vervalsers de kubeben vaak vervalsen met de jeneverbessen want ze zijn gelijk aan elkaar. Wie de leden zwak zijn van overige overvloed en van vochten die zal jeneverbesboom met wortels en met alles klein hakken en erg goed koken en zal dat water zeven door een doek en zich daarin baden (die zijn de baden goed) en zal men hem de leden wrijven met linnen doeken; echter zijn hem de leden zwak van overige arbeid of van overige onkuisheid dan zijn hem die dingen alle tegen. Լ/p>
Het hout dient voor wandelstokken en met bessen om vlees en hammen te roken.’
Een afkooksel van het hout of jonge scheuten en naalden drijft het water af en werd ook als bloedzuiverend middel gebruikt. De bessen werken in een waterachtig afkooksel water en zweet drijvend en werken daarom tegen waterzucht en blaasverlamming, tegen reuma en jicht.
Bij het optreden van aanstekende ziekten werden de bessen als kauw en rookmiddel gebruikt door het volk. Het door destillatie uit de bessen gemaakte jeneverbesolie dient tegen dezelfde ziektes en werd in giften van 3 tot 6 druppels meermaals dagelijks ingenomen. Vijftien druppels van deze olie met 100 gram wijngeest gemengd geeft innerlijk en uiterlijk te gebruiken jeneverbesgeest. De etherische jeneverbesolie is net zoals eucalyptusolie een voortreffelijk inademingsmiddel bij hals en borstziektes, longen en hoesten. Vijf tot tien druppels laat men in een hete pan water dampen en ademt het via een trechter in. Het uit het hout, spruiten en bessen gedestilleerde olie werd alleen of met gelijke delen chloroform en vette olie gemengd om in te wrijven bij reuma en jicht.
Door uitkoken van gestampte bessen en voorzichtig indampen tot siroopdikte krijgt men een moes die door het volk gebruikt werd voor bloed reiniging en water afzetten, ook bij gezondheidsbaden. Door verhitten van het hout zonder lucht is een als kade olie genoemde teer te winnen die als middel tegen huiduitslag en vlekken in gebruik was. Kneipp beveelt de rauw gekauwde bessen en ook het afkooksel aan bij maagzwakte, nieren en leverziektes.
Zo was het gebruik vroeger. (164, 141, 562) ‘De vruchten of bessen van de jeneverboom zijn goed om de lever en de nieren te reinigen, als Galenus daarvan zegt, en ze maken alle grove en slijmerige vochtigheden dun en worden gemengd bij vele nuttige geneesmengsels en dingen die men tegen vergif, kwade dranken en velerhande ziekten en kwalen bereidt. Dan met grote menigte ingenomen maken steken of knagen in de maag en verhitten het hoofd en de hersens, maar aangaande het stoppen of purgeren, ze maken de buik noch week, noch hard, doch ze bevorderen het water en laten plassen en vooral met wijn of honigwater gekookt en gedronken.
Op dezelfde manier gebruikt zijn ze ook goed (zegt Dioscorides) diegene die overwerkt, verrekt, gevallen of geborsten zijn en enige verrekking of kramp hebben en de vrouwen die met de wurging of opstijging van de baarmoeder gekweld zijn.
In Bohemen plegen sommige het water daar deze jeneverbessen in geweekt zijn in plaats van hun gewone drank te gebruiken en daardoor leven ze lang gezond. Dan voor alles is dat water zeer goed tegen de pestachtige koortsen en tegen het vergif gedronken.
Als men het jeneverhout met de takjes en bladeren brandt dan vlieden alle slangen en andere venijnige dieren van die rook weg en is er enige onzuiverheid in de lucht, die wordt door de goede damp van deze jenevers verdreven of verbeterd.
Van de gom van deze boom als ze met lijnzaadolie vermengd is wordt de vochtige vernis bereid die veel gebruikt wordt om de geschilderde planken en beelden mee te bestrijken om die te laten blinken en een glans te geven en insgelijks ook om het ijzer te laten glimmen en om dat tegen de roest te behoeden.
De jeneverbessen zijn nuttig voor de maag, borst en longen, genezen de pijn van de zijden, van binnen en van buiten gebruikt laat het alle gezwellen vergaan. Ze versterken de hersens, bewaren het gezicht en beletten alle zinkingen die op de ogen en tanden en ook op andere delen van het lichaam vallen en genezen ook of verhinderen daardoor de koude jicht en reuma en genezen m.s. en laat die vergaan. Ook geven ze alle zinnen kracht en maken goed bloed en een vaste memorie of geheugen en houden de mens lang gezond en vrij van alle inwendige en uitwendige kwalen, verdrijven alle winden en opblazing, bevorderen de vertering van de spijzen. Doch voor spijs alleen genomen dienen ze niet veel want ze geven weinig voedsel. Daarom gebruikt men ze meest om het hart te verkwikken in tijden van pest en besmettelijke ziekten want als men ze dan maar in de mond houdt of kauwt dan beschermen ze de mens van de kwade lucht en doen hem noch alle andere voor vermelde deugden en daarboven laten ze hem een goede en zoete adem behouden. Ze zijn goed gegeten om de zwangere vrouwen gemakkelijk van kind te laten verlossen als het in de laatste maanden soms met de spijs gekookt of gebraden wordt.’
Het hout werd gebruikt als een parfum. Begin 17de eeuw was er het gebruik in Engeland bij tabacconisten om hout van jeneverbes brandende te houden zodat de klanten hier hun pijpen aan konden steken.
Desinfecterende rook.
(88) Heel bijzonder is de rook van verbrande jeneverbestakken, die werkt desinfecterend. De vluchtige olie bevat pinen en cadinen, 2 stoffen die een antiseptische werking bezitten. Ook bij de (onvolkomen) verbranding van het hout, (roken) worden gelijke stoffen geproduceerd.
Deze eigenschappen zijn al lang bekend en de be- of rokingen met de twijgen en bessen zag men als zeer werkzaam. De ‘meesten bevattende ‘kracht van de rook dringt in alle hoeken en gaten en zou de onzichtbare boze machten (ziektes) verdrijven. Men denkt aan het uitroken van boze vijand zoals bij duivelsuitdrijvingen gebeurde. Zo is het bijgeloof waarschijnlijk toch op ondervonden werking gevestigd. Onbewust van die kracht, maar door de lange ervaring paste men dit toe om huizen uit te roken bij besmettelijke ziektes, ongedierte, slangen en boze geesten. De pest is het prototype van een demonische geest, de wacholder was een beroemd pest werend kruid dat bij die ziekte gerookt werd. Bock schrijft dat het een bijzonder voorbehoedsmiddel in de tijd van pest is in Germanië. Toen eens de pest in Zuid-Tirol woedde en vele offers eiste hoorde een boer een vogeltje zingen: Esst Kranawit und Bibernell, Dan sterbt ihr nit so schnell!
‘Had je kranabit en bevernel gegeten
Dan was je niet zo gauw gestorven.’ In Obsteiermark is tot 1930 nog de sage bewaard gebleven dat in dat Christus als er eens pest was zich onder een Kranetbauw gesteld had waarmee hij die beschermde.
De mensen namen zaden van de jeneverbes in de mond en werden niet ziek. Dat wordt verhaald in Gart der Gesundheit; ԠItem, jeneverbeshout beneemt de kwade lucht, daaruit gemaakt een rook zoals dan ons beschrijft Hippocrates dat hij in zijn dagen in een plaatst gezeten was genaamd Harabet en alzo een grote sterfte in de wereld was dat nauwelijks de tiende mens overbleef, toen gebood hij al zijn volk in de net genoemde plaats das ze zullen afhouwen de jeneverbesbomen en die leggen uitwendig om die plaats en in alle gaten en die aansteken en branden, dit deden dezelfde mensen zolang dat het sterven duurde. In dezelfde plaats stierf geen mens aan de pest en sinds in het ganse koninkrijk geen plaats of dorp niet uitgenomen stierven de mensen geheel. En daarom is van natuur jeneverbeshout verteren de kwade lucht en dit mag men merken bij dit voorbeeld.’
Meester Arnoldus Bierses, kanunnik van Onze Lieve Vrouw te Tongeren (Limburg) uit de 16de eeuw, raadt aan wierook en wakelbessen met een snoekenhart in de slaapkamer op kolen te branden eer men slapen gaat: ‘want het verdrieft alle tentacie ende aenvechtinghe des duvels ende wichelije van toverije en diergelijken,’
Wacholder berokingen tegen ziekte zijn bij vele volkeren bekend. In Tibet rookte men bij ziekten met takken van jeneverbes en ook hoog in het noorden verbranden Lappen in de hutten waar een zieke gestorven was de wacholdertwijg.
H. Bock schreef in de 16de eeuw dat rook van wacholder slangen en allerlei ongedierte verdrijft. In het voorjaar, als de dieren voor de eerste maal naar de weide gebracht werden, rookte men de stal met wacholdertwijen uit die op gloeiende kolen in een pan lagen. Daarbij bad men 3 onze vaders. De Esten offerden onder een wacholderstruik de schutspatroon van de kudden, wat niet anders wil zeggen dat onze struik die kudden beschermen zou. Als het vee, vooral de lammeren, ziek waren dan sloegen de Lappen met brandende wacholdertakken. Daardoor zou de boze geest, die zich in de lammeren gezet had, verdreven worden. Met brandende takken sloeg men mensen waarvan men meende dat ze behekst waren, maar zo plotseling op de rug, dat ze zelf niet wisten dat ze geslagen waren.
Freyer, de broer van Freya, heerst over regen en zonneschijn en heeft daardoor invloed op de landbouw. Hij stond bij veehouders in groot aanzien. Als veeziekten dreigden te komen of uitgebroken waren ontstak men vuren ter zijner eren waardoor het vee heen gedreven werd. Het dier dat er het eerste door kwam werd hem geofferd. Die vuren, in tijd van nood gebrand, ontleenden daaraan hun naam, nodfur. Nog lang werden de stallen bij ziektes berookt. Bij de Slavische volkeren ging men in Kerstnacht om middernacht heen en deed de wacholder in een pan, waarin gloeiende kolen lagen, en berookte daarmee driemaal de koeien, dan kwam er het hele jaar geen heks bij het vee. Als in het voorjaar het veel voor de eerste keer naar buiten zou gaan dat werd in de omgeving van Toltscher aan de vooravond van de voorgaande vrijdag met jeneverbestwijgen die op gloeiende kolen in een pan lagen uitgerookt, daarbij drie onze vaders gebeden. Is het vee buiten dan werd de stal uitgerookt. Bij de Z. Fransen begroef men, als een koe ziek was, een twijg onder de bodem van een stal en als de twijg vergaan was het vee gezond. In de omgeving van Planer rookten de boeren vroeger met Walpurgis avond (heksenavond) met brandende jeneverbestakken.
De Kroaten lieten op Palmzondag wacholdertwijgen in de kerk zegenen en bewaarde ze dan om ze te roken bij dreigend onweer. Ook in vele delen van Duitsland was dit in gebruik.
De Noorse volkeren verbrandden de lijken met doornen en wacholder en beplantten de graven met de meidoorn om de ongenaakbaarheid van de graven te verzekeren. Een jeneverbestak van tijd tot tijd als wierook in huis gebrand zuivert en sterkt de mens als wel de lucht om hem heen. Dat zie je in Much Ado About Nothing, I, 3,60: ‘Ik had voor het beroken der kamers te zorgen,’om de lucht in de duffe kamers te verfrissen werd er geurig hout gebrand en vaak de jeneverbes. Zijn rook zal alle boze verdrijven.
Eichenlaub und Kranewitt. Dos mag der Teufl nit! meent men in Berchtesgadeners.
Verchristelijking.
Diende de wacholder oorspronkelijk bij lijkenverbranding en als brandoffer om de weerzinwekkende geuren met zijn welriekende hars te temperen, zo trad geleidelijk aan alleen het branden met brandoffers op, een gebruik dat in Christelijke tijd in veranderde vorm voortgezet werd. De wacholderbessen werden door de priesters bij berokingen tijdens de mis gebruikt en nog tot in het begin van deze eeuw heette deze bes in Westfalen weijeekeln: wijbessen. Het geloof aan de desinfecterende eigenschappen wordt nog steeds door het volk gebruikt. Zo kauwden vele mensen tijdens de griepepidemie van 1918 op wacholderbessen.
Ook in de christelijke legende is de wacholder niet vreemd. Het stenen Mariabeeld van Mariaort bij Regensburg kwam staande de Donau af stromen op een grote wacholderstruik (kranewitstrauch) Volgens sommige legenden werd het hout van Christus gemaakt van een jeneverbesstruik. Bij de Esten geloofde men dat een arm van het kruis van wacholder, de tweede uit lijsterbes en de derde uit holunder of vlierhout genomen werd. Daarom heeft de struik ook de kracht dat als er een knuppel van zijn hout gemaakt wordt de duivel ermee verslagen kan worden. De wacholderbessen zullen daarom een kruis dragen omdat Christus vanuit een wacholderstruik ten hemel is gevaren. Maria zou op haar vlucht naar Egypte bescherming gevonden hebben onder een wacholderstruik voor de soldaten van Herodes. Sinds die tijd is de struik gezegend en op deze gronden werd in Italië met Kerstnacht de struik overal in de stallen opgehangen. Omdat hij beschutting geboden had geven ze ook sindsdien geur. Een sage op Malta zegt dat Judas zich eraan verhangen heeft en sindsdien zijn de bessen donker en klein
Een bezweringsformule uit Noorwegen begint, ‘Ich esse Wacholderbeer blau, Mit Jesu Kreuz zur Schau.’
Daarbij komt ook nog dat de wacholder spitse stekende naalden heeft. Naar oud bijgeloof zouden doornpunten die aan de vooravond van de Walpurgisnacht aan de staldeuren gestoken werden de heksen de toegang versperren. Meer nog naar het kruis dat op de bessen staat en dit christelijke teken is het afweermiddel tegen de duivel.
Nog in het begin van deze eeuw was de jeneverbes sier langs wegen waar het in de Mariacultuur bij processies een rol speelde. Omdat de struik Maria onttrokken had aan de blikken van Herodotus soldaten, zou ze ook in staat zijn om dieven onzichtbaar te maken. Alleen de honden, ja die ruiken de dieven en blijven om je struik staan snuffelen. Ze zullen je in die struik gerust niet bijten, maar verraden doen je ze wel.
Duivel.
Toch weet de duivel nog steeds zieltjes te winnen. Dat komt door de drank, die verwarmt en versterkt. Dat is erg prettig, maar als je er iets te veel van neemt dan stap je lichter als je naar huis gaat, naast het bergpad of in de sloot. Dan kwispelt de duivel van louter genoegen met zijn staart, want wie dronken sterft, vervalt aan de duivel.
Tweehuizig.
Juniperus kan zowel een als tweehuizig zijn, manlijk of vrouwelijk of beiden tegelijk op een plant.
De wacholder is tweehuizig. Bij de schepping maakte god een jongen en een meisje. Het jongetje gaf hij stuifmeel en het meisje de stamper. Daar had het stuifmeel een lange weg om te gaan. De wind was wel bereid om hem te helpen. Hij waaide over de stuifmeeldraden heen en nam de wolken van vruchtbaarheid mee door de lucht naar het meisje. Die lag echter nog in diepe slaap en had de ogen dicht. Daarom riep de wind haar toe: ‘wach auf, wach auf,’ nogmaals riep hij:’wҷach, holde, auf.’ Dit hoorden de anderen bloemen en meenden dat de langslaper zo heette en noemden het daarom wach-holde-strauch, Wacholderstrauch.
Biologisch was het gewas vroeger een vraagteken. In het Traugemundeslied, dat vermoedelijk begin 1300 eerst opgetekend is, werd vermeld dat: ‘Diu queckolter birt ane bluot’. ‘Het draagt vruchten zonder te bloeien.’ (88, (1926) (Dodonaeus) Een soort ervan brengt wel enige bloemen voort dan ze krijgt geen vruchten en een ander brengt wel vruchten of bessen voort, dan ze heeft geen bloemen.’
De bes is eerst groen, later zwart en bij rijpheid wordt het blauw. Een zekere humor bezitten hierin de Denen die zeggen: ‘Onze gezamenlijke wensen kunnen dan pas in vervulling gaan als alle jeneverbessen op dezelfde tijd rijp worden.’ Dat is vrijwel onmogelijk, de rijpingsduur is 2-3 jaar. Geneverbezien, omdat het een besvrucht heeft in plaats van kegels. De meeste bessen rijpen in 3 jaren, de sabina vormen in 2 jaren en de virgiana in een jaar tijd.
Slaapboom.
Met hogere leeftijd wordt de struik boomachtig en als onderhout groeit het in wouden. De door schapen geschoren jeneverbessen liggen als ronde vlakke schilden op de bodem, als het midden onbereikbaar wordt schiet hier een scheut omhoog en ontwikkelt zich verder. Nu staan ze in grillige vormen als stoere wachters van de heidevelden. Daar staan ze stil, somber en gesloten te wezen als een ernstige kluizenaar die jaren staat te peinzen, in wiens hart een verborgen mystiek vuur brandt. Teruggetrokken uit een vreemde wereld staat de kluizenaar op de heide als een vriend van alle dieren. Zijn sap bevat een opwekkende levensstroom, het meest in de bessen. Slapen onder zo’n boom bevrijd je van alle kwalen. De bes en de geur van de boom werkt slaapverwekkend, waardoor je gauw in slaap kan vallen als je in de buurt van zo’n boom ligt. Zie de naam dammerenhout.
Dit geloof dat op een reis vermoeide reiziger door slaap onder de jeneverbes nieuwe kracht opdoet heeft lang stand gehouden. De Indiërs weten zelfs van een verjongende kracht te spreken. Luther zette in 1 Koningen 19:4,5 een op de Horeb groeiende bremsoort dan ook over met jeneverbes ‘ Elias zette zich en sliep onder een jeneverbes.’ (88, (1926)
Sprookjes.
Uit Bock.
Er was eens een jongen die een appel uit een kast plukte. Zijn stiefmoeder werd daar zo kwaad over dat ze hem doodde, zijn vlees als soep gebruikte en gaf het de vader te eten die de beenderen onder tafel wierp. Marleenken, een meisje uit het tweede huwelijk die wist dat ze van haar broertje waren, verzamelt ze in een zijden doek en legt ze onder een machandelboom. Die raakt sterk in beweging, een nevel breidt zich er over uit en daaruit vliegt een fraaie vogel die zingt:
‘Mijn moeder die me slacht
Mijn vader die me at
Mijn zuster Marleenken
Zoekt al mijn beenderen
Bint ze in een zijden doek
Legt ze onder de machandelboom
Kywitt, kywitt wat voor vogel ben ik.’
Hij zingt tot de buren en de vader het horen, uiteindelijk ook de stiefmoeder die de deur uitgaat om de vogel te zien. Dan werpt hij haar een molensteen op het hoofd. Vlammen slaan uit de boom waarin hij zit en daaruit komt het broertje weer fris en gezond tevoorschijn.
(Wacholder uit Bocks Krauterbuch 1546)
Lyrisch.
Als we de wacholder in een sprookje beschrijven gaat dat zo:
Grote vlaktes zijn bedekt met het bruine heidekruid. Schaars groeien daar gagel en jeneverbes op de arme grond. Hier en daar staat wat knarrig eikenhout, wat heuvels en sompige veentjes, in de zomer wuift het witte wollegras, dit is de enige afwisseling van de eentonige stilte. Eenzaam en verlaten. Slechts hier en daar doorkruist een mulle zandweg het grote veld. Onbewoond en verlaten, reeds eeuwen lang.
Als een slanke zuil staat de wacholder aan de eenzame heide weg en betovert de argeloze wandelaar in de schemering als een grauwe spookgestalte. De zon verzinkt als een gloeiende bal aan de horizon en legt de avond in een loden gloed. De stilte daalt neer over de roze bloeiende heide.
Bij de bergjes in de heide kun je ze vinden. In de zwoele voorjaarsnachten zwerven ze rond en dansen over de heide. Bij de hunebedden, daar wonen ze en bergen er hun geld en hun schatten. Bij het moeras, daar zijn ze ook graag. Wees voorzichtig en zie niet om als je er heen gaat, ook al hoor je geruis, ook al zingt het om je heen. Դ Zijn de witte wieven die op je loeren om met je te dansen, om je mee te nemen naar hun holen. In de najaarsnevels zijn ze gehuld in lange nevelsluiers. Overal op de heide zweven ze, zo tussen licht en donker, als je maar net kunt zien. Bij helder maanlicht trekken ze voort in lange rijen. Hoog wuiven de sluiers en zwieren door de lucht, als fijne nevels schijnen ze zich over de weide te liggen. Boven de sloten en stroompjes stijgen en dalen ze, nu in dichte rijen, dan verspreid over een grote ruimte. Hier hoor je het zachte zingen dat door de bladeren gaat, langs de struiken glijdt en in de bossen wegsterft als de tonen van wonderbare muziek, niet te volgen en nauwelijks te onderscheiden van het windgesuis. Dat zijn de witte wieven die met hun lange kleren langs je en al wat zich op hun weg bevindt heenstrijken met zachte, fijne geluiden.
De afgescheiden mensenzielen waaieren weer uit over de velden. In deze benauwende, klammende stilte lijkt het alsof er zo’n nevel uit die eenzame boom opstijgt. Het zou ook best een geest geweest kunnen zijn die daar met zijn sluier waaide. Een eenzaam staand bosje duikt plots in het donker als een spookgestalten op. Verschrikt sta je stil. Recht in die nevel brandt het vuur van de ondergaande zon. Vuur zie je ook uit de boom komen. Plotsklaps zie je uit die boom een gouden vogel opvliegen. Dan hoor je vreemde geluiden, een satanisch gelach stijgt op uit de bosjes, geesten verwekkende lichten verschijnen op het sompige moeras. Schurende muziek stijgt op die in schrille dissonantie klinkt met de stille nacht.
Deze duistere, eenzame plaatsen zijn de ideale plaatsen om moorden te bedrijven realiseer je je stil. Onder die alleenstaande bomen werden de knoken van dierbaren begraven.
Verborgen door het loof was daar de ingang van de dwergen, kobolds, die de krachten van de plant kenden en zo de doden weer tot leven wisten te brengen. Goud en geluk konden ze geven, maar ook afnemen. Bevangen door de enge gezichten maak je een boog om die spookachtige groepen en kom daardoor in een laagte terecht, waar de heks van Դ moeras huist die je voeten omlaag trekt en ze samenbindt met lianen van kamperfoelie en braam, waar de klagende en gillende uil gehoord wordt zodat je met nat voorhoofd en kloppende slapen thuiskomt.
Verklaring.
Dit soort sprookjes is, door vergelijking, te vertalen.
Witte wieven, waarbij witte de betekenis heeft van weten, dus wijze vrouwen, komen overeen met de kennis van bomen en planten en werden in oudere tijden gelijkgesteld met heksen zodat het woord een ongunstige uitdrukking kreeg. Laagtes en donkere duistere plaatsen waren vaak moerassig en met klimplanten begroeid die het lopen moeilijk of onmogelijk maakten.
Over de wegen zie je vlammetjes, de zielen van de ongeboren kindertjes. Dit is al een oud geloof. Dit komt ook bij de Katholieken voor. De zielen van de kinderen die nog niet gedoopt zijn komen in het voorgeborchte, een aparte plaats in de hemel. Ze worden ook op een aparte plaats op het kerkhof begraven. De betekenis is gewoon dat de kinderen nog niet door de gemeente zijn aangenomen, geaccepteerd, geen naam hebben zodat ze nog rusteloos ronddolen. Ze krijgen pas een naam als de ziel, de geest, in hen is gevaren. Dat is op de derde dag als het zijn oogjes opendoet en je aankijkt. Dan is de ziel er door de ooievaar gebracht.
Vuur.
Matthiola; ԏnder deze boom heeft gelegen de profeet Elias toen hij de toorn van Jesabel in de woestijn ontweek daar hem de engel de volgende keer opwekte, 3 Koningen 19ծ
Het geloof aan het vuur rust mogelijk op oudere overleveringen. In zijn as zouden de vlammen een ongelofelijke tijd bewaard blijven. Goethe verhaalt naar mededelingen van reizigers naar Mekka dat de pelgrims stukken van dit hout meenamen en deze op hun vuren in de woestijn legden en daarop zand en kameelmest. Bij de terugkeer van de vrome pelgrimsvaart, na maanden, hadden ze na afname van het dek het vuur nog in levendige gloed gevonden. Naar deze pelgrims zou het vuur een jaar lang onder dit dek goed blijven. Goethe voerde hiertoe een Bijbelspreuk aan waar David spreekt over de valse tong van een mens dat het duurzaam is als vuur van jeneverbes, Psalm 120:4.
(Dit hout was evenwel niet van een jeneverbes, maar van een brem, Retama genoemd)
Levensroede.
De jeneverbes is het symbool van altijd fris blijvend geworden. Daardoor zou men het bijgeloof verklaren dat de wandelaar die een wacholdertwijg bij zich draagt niet moe wordt en tegen wonden beschut is. Ja, zelfs het vee kan sneller lopen als men ze gehakte twijgen te eten gaf. Mogelijk is dit naar de sterke geur die de moeheid verdrijven zou. Op andere plaatsen zou ze of in de hoed of in de zak gestoken worden de loopwonden voorkomen. Dit herinnert aan het oude geloof waarbij sterk riekende planten als Artemisia en Salie aan de voet gebonden de moeheid tegenhielden. Symbool van steun, bescherming, helpen, bevrijden.
Inpeperen.
De wacholder is een altijdgroene, steeds ‘levendige en wakkere ‘struik waarop ook waarschijnlijk zijn naam zinspeelt. De twijg werd gebruikt als levensroede, door een slag met zo’n twijg werden sluimerende krachten nieuw leven ingeblazen.
Net als de lijsterbes geldt de wacholder of queckholter en in het oosten van ons land kwekholder, ook als levensroede wiens slag gezondheid en geluk bracht. Omdat de struik altijdgroen is, symbool van het leven, en in vruchtbare toestand met zoveel bessen bezet is, symbool van vruchtbaarheid, was dit mogelijk de grond om het als levensroede aan te zien. Hiertoe behoort ook het pfeffern, peperen, op St. Stefansdag, 26dec. of op de dag van de onschuldige kinderen. Op die dag gingen arme kinderen van huis tot huis en sloegen mensen met de roede aan de voeten en spraken, ‘pfeffer goed, pfeffer goed, zout en reuzel dat smaakt zeer goed.’ Dit pfeffern met de roede, dat in het begin van deze eeuw in Duitsland steeds meer uitwassen kreeg en tot bedelarij kwam, zou oorspronkelijk de geslagene gezondheid voor het komende jaar verzekeren. In Altbayern is de wacholdertwijg vaak de Mirtesgert’. (Martinsroede) die de knecht op St. Maarten, 11 november, de boer met een spreuk overreikt. Hier verschijnt de wacholder duidelijk als vruchtbaarheidssymbool, het goed gaan met vee.
Zo ook in andere landen. In Dalmati slaat de huismoeder op Barbaradag, 4 december, om vruchtbaarheid van de huisdieren te verzekeren die met een lauriertwijg, de vervanger van de wacholder, en spreekt daarbij: ‘zo veel knopen aan deze twijg, zoveel lammeren en kalveren.’ Dit zijn resten van een Indo-Germaanse vruchtbaarheidscultus.
Vrouwe Wacholder.
De boomgeest was vrouwe Wacholder, bij ziektes was het haar schuld, dan werd er voedsel en kleding naar de struik gebracht in de hoop haar gunstig te stemmen. Soms was ze goed en behulpzaam, maar soms ook boosaardig. Wanneer kleine kinderen er bleek uitzien en niet willen eten, klein blijven, dan is het de schuld van vrouw Wacholder. Dan ging men naar de dichtst bij staande jeneverbesstruik en bracht daar brood en wol wat tussen de takken werd gestopt en men zei:
‘Boze geesten
Hier breng ik u wat te spinnen en te eten
Gij zult spinnen en eten en mijn kind vergeten!’ Het kind ging dan weer eten en werd gezond.
Had men last van eksterogen dan ging men naar een struik en knapte er zoveel takjes af als men eksterogen had, waren de takjes verdroogd, dan waren ook de eksterogen verdwenen. Zo ging het ook met wratten.
De plant had ook demon werende eigenschappen. De struik of zijn delen houden alle bozen tegen, hetzij ziektes, ongeluk in de stal of heksen. Als een voerman zijn wacholderstok als gesel gebruikt, dan kan zijn paard niet betoverd worden. Als de boter niet wilde komen was het verhekst en dan werd er geroerd met jeneverbeshout. In de omgeving van Passau legde men een kleine jeneverbestak in de eerste schoof die op de eerste oogstwagen kwam, maar het laatst afgeladen en gedorst moest worden dan is het goed tegen de Bilmesschnit. (korendemon)
Hoe kwam men tot zo’n voorstelling? Hiervoor moeten we teruggrijpen naar zijn aanzien bij de oermens. De sterke geur is een die alle boze verdrijft zoals ook vele andere sterk ruikende planten die nog lang in vele landen gebruikt werd als er in de stal iets niet in de haak was.
Folklore.
Met de hazelaar en vlier is de wacholder de struik die in Germaanse volksgeloof het hoogste aanzien had. Bij de Germanen was het dan ook een heilige boom waar de priesters bij hun voorspellingen gebruik van maakten. Op de plaatsen waar het gewas voorkomt worden de opvallende vormen ook niet licht over het hoofd gezien. Vooral op de heidevelden waar het vaak het enigste hoge gewas vormt, mag de wacholder bijzonder geacht zijn. Daarbij komt dat de struik met verscheidene delen in de volksgeneeskunst gebruikt werd.
Voor een wacholder zou men zijn hoed moeten afnemen, is een gezegde in sommige streken. In Zwitserland zegt men dat men een knieval voor hen moet maken. De wacholder is met de vlier en andere bomen ‘onkwetsbaar,’ het is een misdaad de plant om te hakken. De Zweed Loccenius verhaalt in 17de eeuw dat een knecht in Sodermannland een mooie wacholder om wilde hakken die, door andere bomen omgeven, op een vlakke ronde plaats stond. Daar hoorde hij een stem, ‘hak mij niet,’ toen hij toch doorging klonk de stem nogmaals, ‘ik zeg u hak, die wacholder niet.’
In Duitsland was er een sage die vertelde dat er een dier sterven moest als men van een wacholder een tak afbrak.
Het hout is taai, dicht en vast en kent geen wormvraat. Ook het hout bezit wonderkrachten. De bijgelovige boerin neemt om boter te maken een jeneverbestak zodat de boter niet door boze krachten bedorven werd. Oeroud is het gebruik om het huis te sieren en de bodem te bestrooien met wacholdertwijgen.
In het midden van de vorige eeuw werd er bij de bouw van een huis een’knirk, ‘(wacholderstruik) in het fundament gelegd zodat de duivel en andere boze geesten het huis niet binnen konden komen.
Onder de volgende omstandigheden kan de jeneverbes als dievenvanger dienen: ‘vind een jonge jeneverbes naar de aarde en houd het zo vast door twee zaken, een grote steen en de hersenpan van een moordenaar. Je hebt alleen maar te zeggen: ‘Jeneverbes ik bind en knijp je tot de dief (hier noem je de naam van de dief) teruggeeft wat die heeft genomen en op zijn oude plaats heeft teruggezet’. Spoedig zal die een onbedwingbaar gevoel in zijn benen krijgen, ook zijn geest zal de lust hebben om het gepakte weer terug te leggen, zo gauw als dit proces voldaan is ga je in alle haast naar de jenever om die te bevrijden van zijn krampachtige positie
Je plukt de bessen in september en trekt ze twee dagen op wijn, droog ze daarna op een doek in de felle zon. Als je er nu elke dag drie bessen eet voor het slapen gaan ben je verzekerd van een lang leven.
Judas.
Volgens een oude legende was het Judas die zich aan een statige forse boom verhing. De boom vond dit zo verschrikkelijk dat die inkromp tot de kromme vergroeide struik die hij nu is en dat de eens zo mooie vruchten tot donkere kleine bessen werden waarmee de duivel zijn spel speelt.
De ogen van de beruchte alruin, mandraak, waren gemaakt van jeneverbessen. Dat zou de kracht van het duivelse wezen nog verhogen.
Juniperus sectie Sabina. Schaalachtige bladige jenevers. De oudere naalden zijn meestal schaalachtig zoals die van Cupressus, in tegengestelde paren of kransen van 3 en de juveniele naaldachtige bladeren komen niet samen aan de basis. 40 soorten.
7. uit www.imagejuicy.com
Juniperus recurva, Ham. (terug gekromd) Zijn zachte naalden staan in kransen van 3.
Een struik van meer dan een meter hoog.
Een piramidale struik met hangend loof dat rammelt en ritselt als het geschud wordt.
Uit de Himalaya, zuidwest China is in 1817 beschreven. ‘Castlewellan,’ is een treurvorm.
Drooping Indian juniper, Himalayan juniper.
8. uit hettuincentrum.nl
Juniperus squamata, Lamb. (geschubd) Naaldvormige bladeren staan met 3 in een krans, 2-4mm lang en spits, blauw/wit met groene achterkant.
Eironde, purper/zwarte vruchtjes met 1 zaad.
Sterk vertakte struik met meestal liggende of opstijgende twijgen.
Is afkomstig uit de Himalaya, Nepal, waar het een boom vormt van meer dan 20m. Deze vorm is beschreven in 1824.
Flaky juniper, Himalayan juniper, Chinees gao shan bai. Beschuppter Wacholder.
Vormen.
De blauwgrijze =’Meyeri’, wordt veel in tuinen aangeplant. Zo is de plant genoemd naar Frank N. Meyer, een Nederlands-Amerikaans plantenverzamelaar die stierf in 1918. De plant is uit Amerika in 1914 ingevoerd.
De squamata wordt van binnen vaak bruin, vanwege de sierwaarde moet men dit weghalen, de plant kan goed gesnoeid worden en wordt dan wat bossiger zodat de bruine vlekken minder opvallen.
‘Blue Star,’ is een sport van vorige, een dwergvorm. Een mooi dicht bolletje met kleine sterretjes op de diep intens blauw-grijze bol.
‘Blue Carpet,’ is zeer breed uitgroeiend tot min of meer platgroeiend met blauwgrijze naaldjes. Iets hoger groeit de nieuwere ’Blue Spider.’
9. Uit S. Pallas, subsp. lycia.
Juniperus phoenicea L. (Fenicië of Phoenicie: purper, hoog roodkleurig) De rood glimmende vrucht is kleiner dan die van volgende.
De phoenische jeneverbes is een kleine boom of grote struik tot 6m.
(Dodonaeus) De eerste kleine cederboom die eigenlijk scherpe Cedrus heet en de toenaam Phoenicia voert is de jeneverboom zeer gelijk van stam en van gekronkelde en kromme knoopachtige en knoestige takken die in vele en verschillende ranken verdeeld zijn. Zijn hout is rood en heeft een reuk als cipressenhout, dan de bladeren zijn smal en spits, harder en ook scherper en meer stekend dan jeneverbladeren en staan met niet zoveel of zo dicht bijeen om of aan de stelen en takjes. De vrucht wordt soms zo groot als een hazelnoot of, zo Theophrastus daarvan zegt, de Myrtus bessen gelijken en ros of roodachtig als ze rijp is, welriekend en zo goed van smaak dat de landlieden die dikwijls op hun brood voor een toespijs eten.
Uit de stram van deze boom, te weten in de hete landstreken, traant of vloeit ook een harde, heldere en doorluchtige gom die op mastiek lijkt die nochtans niet zo taai wordt in het kauwen als mastiek, maar vermorzelbaar is en gemakkelijk in kleine stukjes of poeder gewreven kan worden.
Groeit in het laag en middengebergte van geheel Syrië, Libanon, Palestina en N. Afrika. Is beschreven in 1683.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Men noemt deze bomen kleine cederbomen of lage cederbomen, in het Latijn Minor Cedrus of Humilis Cedrus en dat tot verschil van de grote en harde vruchten dragende cederboom die altijd groot en hoog wordt.’
Dodonaeus (b) ‘De eerste soort heet (tweede Juniperus oxycedrus) in het Grieks Oxycedros en Cedros Phoenice, in het Latijn Oxycedrus of Acuta Cedrus, dat is scherpe cederboom en Cedrus Punica, Plinius geeft het de toenaam Phoenicia naar de vrucht die rosachtig van kleur is welke kleur in het Grieks Phoeniceus color heet. De Spanjaarden noemen het ook enebro, zoals Clusius betuigt net zoals de jeneverboom waarin ze sommige oude schrijvers ook na schijnen te volgen die de jenever en de cederbomen geen verschillende namen gegeven hebben, maar hebben ze beide Cedrus genoemd, doch de echte Cedrus geven ze tot onderschil van de jenever de naam Oxycedrus, als Theophrastus zegt.’
Dodonaeus ‘De gom of traan die van deze scherpe of lage cederbomen vloeit of traant wordt ook Vernix genoemd en voor echte vernis verkocht.’ Vernis is bekend.
Dodonaeus (d) ‘Voorts zo is de vrucht van Cedris van Theophrastus genoemd, nochtans is er van dezelfde Theophrastus noch een andere Ceder beschreven die Theodorus Gaza Credula (of misschien beter Cedrula) noemt dat een laag en heesterachtig gewas is dat nimmermeer hoog opschiet, noch boomvormig groeit.’
Dodonaeus (e) ‘De twee voor beschreven soorten van lage Cedrus worden voor Juniperus Dioscorides van sommige gehouden, want de eerste soort die hier Oxycedrus en Cedrus Phoenicia genoemd wordt is van de Fransen genevre grande genoemd.’
Dodonaeus (f) ‘Van andere wordt het Thuya, Tuya of Thyia (zie Callitris) van de ouders genoemd en ook Cedrus Phoenicia van Matthiola en Cedria Theophrasti van andere, in het Italiaans cedro minore, cedro acuto en Oxycedro en groeit veel in Languedock (maar ook wel in Italië en Griekenland) en schijnt voorwaar met de Cedrus van Phoenici niet slecht overeen te komen, zegt Lobel.’
Engelse Phoenicean Juniper or arr, Duitse Phnizischer Wacholder.
Gebruik/Historie.
Van deze plant wordt een kracht gevende drank bereid, een jenever. Als opwekkend middel werd het al vermeld bij Dioscorides, Ibn‑Sina en Ibn‑el‑Beitar. De bes werd gebruikt voor zuivering en verpakt met veel zout gevonden bij mummies. Het was een van de 16 ingrediënten van de gewijde parfum, de kyphi. Egyptische tekst spreekt over berokingen met kipu of kipi, van de stam kp, kip, kipu: roken, een woord dat Plutarchus omzette in het Griekse kyphi. Naar de Ebers papyrus bestond het uit 10 ingredinten. Het diende om het huis en klederen met lieflijke geur te doordrenken. Veelal behandelde men ook de zieken er mee.
Ook het hout is een paar maal in graven gevonden en gebruikt als een wierook. Zie voor werking J. oxycedrus.
Bijbel.
(Mogelijk zijn deze en volgende de ceders als gebruikt in Bijbelse zuiveringsrites (Leviticus 14: 4-6 en 49-52) Niet alleen vanwege de zuiverende werking, maar ook omdat er in de Sina geen ceder voorhanden is.
Numeri 19: 6 ‘En de priester zal cederhout, hysop en scharlaken nemen,’. Het woord ceder wordt vertegenwoordigd door het Hebreeuwse erez en verschijnt 51 maal in de Bijbel. Meestal verwijst het naar de ceders van de Libanon. Maar in de Sina is geen ceder, of in ieder geval niet bereikbaar. Waarschijnlijk hebben ze een ‘ceder’ uit de woestijn gehaald.
2 Kronieken 2: 8 ‘Zend mij ook ceder-, iypressen- en algummimhout van den Libanon,’. In Hebreeuws algomim, misschien was hetzelfde hout als in 1 Koningen 10: 11-12. Maar het woord is anders en ook de afkomst, niet uit Ophir maar van de Libanon. In dat geval zou het Juniperus excelsa kunnen zijn.
Jeremia 48: 6 en 17: 6. ‘>Weest als de gagelkruid (heide) in de woestijn’. De Arabische naam van deze twee is arաr (Dalman) Een woord dat voorkomt in Jeremia 17: 6, aldaar ar‑ar of aro‑er genoemd. In Jer. 48:6 komt aro-er of aroաir voor. Naar zijn afgelegen en gesoleerde groeiplaats zou het de struik, heide, kunnen zijn. Maar in die streken wordt geen heide gevonden, alleen Juniperus oxycedrus en Tamarix mannifera. Sommigen denken aan de gagel. Een zinnebeeld van dorheid en verlatenheid.
12. Uit traglor.co.edu.tr
Juniperus excelsa, Bieb. (lang, naar boven strevend) (Juniperus religiosa, L. (geheiligd) Een op cipres gelijkende boom die een 20m hoog kan worden met piramidaal opgaande of spreidende takken en blauw/zwarte bessen. Inlands op de Libanon, Taurusgebergte en Syrië, verder tot aan de Himalaya. Is beschreven in 1806. Griechischer Wacholder is Juniperus excelsa subspecie excelsa, Perzische Wacholder is Juniperus excelsa subsp. polycarpos.(vele zaden)
Naam.
Als grote jeneverboom zal Dodonaeus deze bedoeld hebben. (Dodonaeus) ‘De grote soort mag eigenlijk jeneverboom heten of grote jenever, in het Latijn Juniperus major en in het Grieks ook met oneigen namen Cyparissos agria of Cupressus silvestris of Acatera en soms ook Mnesitheos. Voorts zo groeit de gewone grote jeneverboom met stekende bladeren zeer veel in Nieuw Castili die zo groot wordt dat men er stijlen en balken van maakt wat Plinius ook betuigt en zegt dat de jenever in Spanje bijster groot wordt.’
Griekse jeneverbes, Greek Juniper of incense juniper.
Heilige boom.
Men verhaalt vanouds dat de tempel van Diana in Spanje met het hout van deze jeneverbes gebouwd was. Werd als heilige boom aangeplant bij tempels en zijn takken en twijgen werden als reukwerk verbrand. Om die reden is die mogelijk door Linnaeus religiosa genoemd. Het hout van deze jeneverbes is taaier en duurzamer dan dat van de ceder. De jenever vermolmt niet en is nauwelijks van de cederboom te onderscheiden, zie Plinius Lib. xvi: 39. Deze boom zou het hout geleverd kunnen hebben voor het buitenwerk van de tempel van Salomon.
14. ww.onlineplantguide.com
Juniperus chinensis, L. (uit China) De soort heeft twee typen blad, de fijne blauwe spitse naalden van de jeugdvorm en zachte ouderdomsvormen met donkergroene schubben. De naaldvormige bladeren staan meestal met 3 in een krans en zijn tot 12mm lang, spits en stekend, de bovenkant met 2 witte strepen. Schubvormige bladeren tegenoverstaand en zeer klein, aanliggend met omgebogen top, groen.
Kale twijgen.
Donkerblauwe berijpte vruchtjes met 2-3 zaden.
Het is de moeder/vaderplant van vele rassen.
De soort tref je vrijwel nooit aan in cultuur.
Het zijn planten die ook kalk verdragen en daardoor voor vrijwel alle tuinen geschikt zijn. Ook zijn ze zeer winterhard.
Meestal vormt de manlijke vorm een opgaande en veel vertakte piramidale bos, vaak ook zuilvormig, terwijl de vrouwelijke vorm meer dunnere en spreidende takken heeft. Ze worden daarom onderscheiden als var. mascula (mannelijk) en var. femina (vrouwelijk)
Er bestaan cv’s met alleen de jeugdvorm en ook met alleen de volwassen vorm.
Chinese jeneverbes, Chinesischer Wacholder, Chinese juniper uit Mantsjoerije, Korea en Japan is een boom/struik die daar tot 18m hoogte groeit, soms struikachtig of kruipend. Een zeer veranderlijke vorm. De Chinese werd geintroduceerd in Engeland in 1804 door W. Kerr.
Nine-dragon jeneverbes, Juniperus chinensis, van 500 jaar en meer oud in China gefotografeerd door mijn dochter Susan.
Vormen.
‘Blue Alps,’ is een bossige opgaande struik met een hoofdtak en sierlijk afhangende twijgtoppen. Het blad is puntig scherp, opvallend blauw. Qua vorm en gewas lijkt het op een grote uitvoering van squamata ‘Meyeri.’
‘Stricta,’ heeft een kegelvorm met blauwgrijze naalden, in de winter staalblauw.
De cv.’Keteleeri’, een smalle opgaande, sterk groeiende conifeer zien we in winderige gebieden groeien. Heeft grote blauwe bessen, de kleur van het gewas is lichtgroen. Dit windbestendige gewas is in 1906 gewonnen in Nederland.
‘Blaauw,’, 1924 Nederland, is een breed opgaande, vaasvormige conifeer dat het een sierlijk aanzien geeft. Het gewas groeit matig maar groeit wel door. De plant wordt na een 15-20 jaar toch 2m hoog. Blauwgroen loof kleurt het gewas het gehele jaar door.
Verder stamt uit Nederland in 1887 ‘Plumosa Aurea,’. Die heeft een merkwaardige groei, met naar alle kanten sierlijk uitspreidende takken, dit is de gele vorm, ook is er een groene. Verder is er een Duitse, uit 1873, bonte ‘Albovariegata,’ met kleine witte puntjes op het eind van de twijgen. ‘Plumosa Aurea,’ is in de zomer opvallend heldergeel, krijgt in de herfst een bronskleur dat in het voorjaar weer zonnig oplicht. Deze planten bezitten vrijwel alleen schubvormige naalden.
Mediagroep.
De vorm ‘Pfitzeriana,’ en ‘Pfitzeriana Aurea,’ zien we veel in tuinen en is een kruisingsproduct tussen deze vorm en J. sabina. Deze kruising vormt de media groep. Soms worden ze nog wel vermeld onder Juniperus chinensis.
‘Pfitzerina ‘is zo genoemd naar Ernest Hugo Heinrich Pfitzer, een kweker uit Stuttgart die deze plant in 1899 won. Deze struiken zijn fors groeiend en worden vaker meer breed dan hoog. Aurea is gelijk maar iets rustiger in de groei, in de winter verliest het aan kleur maar is in de zomer heldergeel. De gele vorm is afkomstig uit Amerika sinds 1937.
Beide struiken groeien in etages en nemen steeds meer ruimte in, ze kunnen goed gesnoeid worden hoewel dit al op jeugdige leeftijd moet beginnen.
‘Old Gold’, is ook breed spreidend met schuin opgerichte takken, waarvan het loof ook geel is in de winter, blijft veel compacter en geler dan de oude pfitzeria. De oude gouden is in 1958 in Nederland gewonnen.
‘Hetzii’ is een flinke v vormige struik die zeer hoog kan worden in grijsgroen.
De nieuwere ‘Mint Julep,’ is ook breed spreidend met uitstaande enigszins gebogen takken, heeft opvallend groen loof, ook in de winter. Een Amerikaanse vorm.
Juniperus chinensis L. var. sargentii Henry (Amerikaans dendroloog en botanicus Ch. S. Sargent, 1841-1927) (Juniperus procumbens, Sarg.) (neerliggend) uit Japan wordt genoemd. Het aanvankelijk naaldvormige loof gaat later bij opstijgende takjes in schubvorm over waarbij de kleur blauwer wordt.
Blijft wel laag, 60cm, maar wordt steeds breder.
Naaldvormige bladeren staan met 3 in een krans, lijn/lancetvormig en 6-8mm lang, toegespitst en blauw/groen, de achterkant blauwachtig met aan de voet 2 witte vlekken.
Ronde vruchtjes met 2 zaden.
Ibuki juniper, Sargent Chinese juniper, Duitse Kriechender Wacholder.
Amerikaanse vormen.
16. uit J. Saint-Hilaire.
Juniperus virginiana, L. (uit Virginia) Naaldvormige bladeren zijn kruisgewijze geplaatst en soms met 3 in een krans, lijn/lancetvormig met stekelige punt, 1cm lang en donker blauwachtig/groen. Schubvormige bladeren zijn lancetvormig en spits.
Afstaande takken.
Eironde en donkerblauwe vruchtjes zijn berijpt, 1-2 zaden.
Deze Juniperus houdt, in tegenstelling tot de anderen, van een vochtige grond.
De bessen worden in nood als voedsel gebruikt en zo ook voor vele vogelsoorten, 29, het is het hoofdvoedsel zoals de cedar waxwings.
De potloodceder is afkomstig uit oostelijk noord Amerika, van westelijk Nova Scotia tot zuidoost N. Dakota, zuid tot oost Texas en Georgia. De boom is in 1664 beschreven.
Het is de grootste van de jeneverbessen, in Pennsylvania wordt het 30m hoog en blijft daar kegelvormig.
Vormen.
‘Blue Cloud, is een bossige lage en brede plant met grijsblauw loof. Dit is een hybride van virginiana x media ‘Pfitzerina’ en lijkt veel op Juniperus virginiana ‘Grey Owl.’ die uit zelfde ouders is ontstaan. Deze laatste is een zeer brede en lage struik met spreidende grijsblauwe takken. Toppen iets innemen om de struik gedrongen te houden. Het origineel ontstond in Nederland in 1938.
Naam.
Potloodceder of rode ceder, Engelse pencil cedar, eastern red cedar, red cedar savin, Virginian cedar, inlandse namen zijn chansa; rood hout, en hante, Franse cedre de Virginie, Duitse Bleistiftceder, -holz, rothe of virginische Ceder.
Gebruik.
Het kernhout is in verse toestand prachtig violet/diep rood van kleur. Door de kolonisten werd het hout gebruikt omdat de geurstoffen de insecten weg hielden. Het hout wordt gebruikt voor cederkisten, -kasten, sigarenkisten en (kwaliteit) potloden. Helaas is de boom daarvoor teveel gekapt. Het lichte heel geurige hout wordt alleen nog maar gebruikt voor de allerbeste potloden. Insecten houden niet van de cedergeur, houtkrullen werden vroeger gebruikt om de motten weg te houden. De twijgpunten werden in N. Amerika gebruikt net als bij ons de sabina.
17. uit C. Sargent.
Juniperus scopulorum, Sarg. (rots of klif) de red cedar is nauw verwant met de vorige en stamt uit Amerika.
Een bijzondere grote staat er in Utah, de ‘Jardine Juniper’ die 1500 jaar oud zou zijn terwijl er een dode stam in New Mexico is gevonden met 1,888 ringen, oudere bomen in dat gebied zouden meer dan 2000 jaar oud kunnen zijn.
Rocky mountain juniper. Rocky-Mountain-Wacholder.
Vormen.
‘Skyrocket,’ is een heel bekende jeneverbes die vrijwel de potlood-, raketvorm benadert, slank opgaand met een blauwgrijs kleur. Een mooie plant als solitair of in groepen van drie in de heidetuin.
De plant is ingevoerd in 1949 vanuit VS Voor 1995 werd deze soort ingedeeld onder de virginiana groep.
Een van de mooiste cv ‘s hiervan is ‘Springbank, met kegelvormige groeiwijze en opvallend zilverblauw loof. Die werd in 1964 in Canada gewonnen.
Uit hortuscamden.com
Juniperus sabina L. ‘Tamariscifolia’ (Juniperus Sabinioides of var. davurica Farjon (Sabina-achtig en uit Dahurië) Tamarisken Wacholder.
Er zijn twee soorten van sabina bij Dodonaeus, waarschijnlijk deze en de volgende. Meer waarschijnlijk wordt Sabina groot en klein genoemd omdat ze verschillend geteeld werden. Van stek komen er jeugdvormen voor die kleiner blijven en er anders uitzien dan die gezaaid zijn. (Dodonaeus) ‘De eerste soort van savelboom is een laag en kort boompje die zijn takken en zijtakjes soms breed en wijdt uitspreidt en de bladeren zijn als die van de Tamarix (in de Griekse boeken van Dioscorides stond kwalijk Cyparisso in plaats van Myrices geschreven) maar harder en wat doornachtig en zwaar of sterk van reuk, scherp en heet van smaak. De vruchten zijn ronde zwartachtige besjes die veel op de besjes van jenever lijken’.
Uit Fuchs.
Juniperus sabina, L. (Sabijns) De bladeren ruiken onaangenaam, naaldvormige bladeren zijn 4mm lang en spits, blauw/groen, schubvormige bladeren staan in kruisgewijs in 4 rijen en dicht opeen tegen de twijgen, ruitvormig en stomp, 1mm lang en donker groen. Oudere planten bezitten meest alleen schubvormige bladen.
Bolvormige vruchtjes zijn zwart en blauw berijpt met 1-3 zaden.
Deze vorm groeit op zeer zonnige standplaatsen.
De plant groeit soms boomachtig, maar komt meestal voor als een liggende en zeer gedrongen struik met liggende en opstijgende takken. (88, (1932) (164) De andere soort van Sabina is een hoge boom, als Bellonius zegt die bijna zo hoog als een amandelboom opschiet en veel op de tamme cipresboom lijken van gedaante en met een kromme verdraaide stam die soms zo dik wordt dat een mens die niet omvatten of begrijpen kan.’
Is inlands op het Balkanschiereiland, Kroatië, Servië, Bulgarije tot Macedonië. Is beschreven in 1548.
Vormen.
Sabina heeft fijn grijzig groen loof, maar is zeer variabel in cultuur en natuur.
De ‘Blue Danube’ of ‘Blaue Donau’ is gewonnen in Nederland in 1956. ‘Blue Danube’ is meer grijs gekleurd dan de volgende. ‘Hicksii’ groeit wat bossiger en compacter met een blauwgrijze kleur. ‘Tamariscifolia’ is een mooie horizontaal groeiende vorm met tamariskachtige bladen, geschikt voor taludbeplanting en bodembedekking. Al gecultiveerd sinds de oudheid.
Er zijn twee vormen, die zo door groei verkregen worden en als jeugdvorm verschillend kunnen zijn, sabina en zijn var. “Tamariscifolia’.
(Dodonaeus) ‘De eerste soort wordt in de hoven van Hoog en Nederduitsland en ook van Frankrijk dikwijls geteeld en onderhouden en wordt er van zaad en ook van kleine spruitjes vermenigvuldigd. Als men ze planten wil dan zal men de struikjes of takjes in tamelijke vochtige en schaduwachtige plaatsen zetten totdat ze wortels gekregen hebben, dan de heestertjes die daarvan komen groeien terzijde breed uit en behouden de aard van de takken die terzijde groeien en niet hoog opschieten. Maar de Sabina die van zaad voortgekomen is groeit recht en hoog op en brengt op den duur ook vruchten en zaad voort daar de andere die van een takje in de aarde gestoken voortgekomen is meest altijd onvruchtbaar blijft’.
Naam, etymologie.
Plinius XVI 33: “Herba sabina. Harum arborum generi non decidunt, oleae etc. et, quamvis herba dicitur, sabinae. XXIV. 61 Herba sabina, brathy appellabatur a Graecis, partus emortuos adposita extrahit et suffita”.
(Dodonaeus) (a) ‘De savelboom wordt in het Grieks Brathys of Brathy genoemd of, als sommige voor het beste houden, Brathyx en met bastaardnamen Barythron en Baron, in het Latijn heet het Sabina.
De eerste soort heet hier te lande meest savelboom, in het Hoogduits Sivenbaum, in het Frans savenier, in het Boheems klasterka, de Italianen en Spanjaards behouden de Latijnse naam Sabina. Deze is in de apothekerswinkels het meest bekend en gebruikelijk en wordt er gewoonlijk Savina genoemd en van sommige andere Savimera.
In deze landen is de kleine en eerste soort van savelboom de algemeenste, dan omdat ze meest van afgebroken takjes voortkomt en niet van zaad of van gewortelde spruitjes daarom draagt ze geen vruchten en wordt daarom onvruchtbare savelboom genoemd, in Italië Sabina sterile en in het Latijn Sabina sterilis of ook Barathron in plaats van Barythron, maar meest Sabina vulgatior, in het Hoogduits Sibelbaum en niet Silbenbaum, anders Sevenbaum, in het Frans savinier, in het Engels savin tre.
De andere soort noem ik tweede savelboom, in het Latijn Sabina altera, dan sommige hebben het Cypressus Cretica genoemd, zoals Plinius zegt, die ook in het 17de kapittel van het 12de boek van een boom spreekt die Bruta heet, waar die niet op lijkt (zie Pinus brutia). Dan deze Sabina of savelboom schijnt wat meer gelijkenis met de Thya te hebben die Theophrastus beschrijft, nochtans aangezien dat de Thya van vruchten op de cipressenboom lijkt en niet de vruchten van op ceder of jeneverbomen daarom is het ook merkelijk en duidelijk genoeg dat deze onze tweede savelboom de echte Thya niet is. Dat dit ook de Arbor vitae niet is daar sommige deze soort van savelboom voor houden zal uit het kapittel dat we van de Arbor vitae hierna apart zullen schrijven duidelijk blijken en uit alle twijfels gesteld worden (Thuja).
Als ze van zaad voortgekomen is dan draagt ze groengele bloempjes en daarna vruchten zoals hier van Dodonaeus beschreven zijn. En diergelijke soort heet in Italië Sabina fructifera, dat is, als Lobel zegt, savelboom die bessen draagt en in het Latijn Sabina fructifera of Genuina Sabina artocaerulea, dan haar bladeren steken niet zo en zijn ook niet zo stijf en in sommige soorten ook wat blauwachtig en niet heel groen.’
De struik heeft verschillende namen die afgeleid zijn van het Latijnse sabina. De sabijnse boom, naar de Sabijnse volksstam, was bij hen veel gebruikt, onder andere bij de roof van de Sabijnse maagden in Italië.
De plant was ook bij de Romeinen en bij Plinius bekend.
Karel de Grote bevorderde zijn aanbouw. In Capitulare de villis en in de Carolingische tuininventaris van 812 bevindt het zich onder de naam savinam. Daartegen is het, voor zover bekend, niet gevonden in het Klooster van St. Gallen. De Heilige Hildegard gedacht de boom onder de naam sybenbrunn en gebruikte het als een middel tegen astma, longklachten en wormen. Ofschoon het niet bij Albertus Magnus vermeld werd, is het toch in de middeleeuwen veel gebruikt geweest tegen hoest, astma, milt en leverkwalen, geelzucht en dergelijke en duikt het geregeld in Angelsaksische en Duitse recepten op. De verspreiding van de sevenboom werd zeker door de monniken als hoofdbrengers van de middeleeuwse klerikale medicijn bevorderd. Door bemiddeling van de geestelijkheid vond het op de begraafplaatsen een woonplaats, waarvan nog in Duitsland de betekenis cerkwine zele (kerkenkruid) stamt. Door de invloed van de kerk is ook het veelvuldig optreden in boerentuinen toe te schrijven die min of meer een replica of afspiegeling van de oorspronkelijke kloostertuinen waren.
(88, (1932) In Capitulare de villis, omstreeks 794, wordt Savinam abina genoemd, de sabijnse boom gaf in oud-Hoogduits Sevina of Sevinboum, midden-Hoogduits Sevenboum, oud-Frans savine, genevrier sabine en in het Angelsaksisch safine, het Engelse savin en oud-Nederlands seve- of sageboom, later ook zevenboom.
Duits Sade, Sebenbaum, Sefler, Segelbaum, zelfs Segenbaum en Siebenbaum, in Zwitserland Sefi, Sevenboum bij Bock, Sybenboum bij Hildegard, Segenbaum, Magdebaum, Jungfernpalme, Kindermord, verbodden Baum, de laatste vooral naar zijn gebruik, Lebensbaum, Jungfernrosmarin, vergelijking met rozemarijn, Stinkwachholder naar zijn geur.
Bij Culpeper is de savine onder het beheer van Mars.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164) ‘Savelboom (te weten de bladeren en tere takjes er van) met wijn gekookt en gedronken laten de plas zo sterk af komen en rijzen dat er ook tenslotte bloed na volgt, het laat ook de maandstonden geweldig voortkomen en drijft de secondine of nageboorte uit het lijf als ze te lang achterblijven na het baren en jaagt insgelijks ook de dode vrucht uit de baarmoeder en zelfs is het voor de levende vrucht zeer schadelijk als het van de zwangere vrouwen in spijs of drank gebruikt wordt. Al hetzelfde kan het ook als men zijn bladeren of takken op kolen legt en de rook van onder ontvangt. Vanwege zijn fijnheid laat het de stonden meer komen dan alle andere medicijnen. Te veel gebruikt laat bloed plassen, doodt de levende vrucht en drijft de dode vrucht uit, volgens Serapio.
Met die bladeren van savelboom worden ook verdreven en afgedaan de wratten en knobbelachtige uitwassen die op de schaamdelen van de mannen en op andere heimelijke plaatsen gegroeid zijn, te weten als men die met het water daar deze bladeren in gekookt zijn baadt of nat maakt en daarna het poeder er van op strooit wat een niet zeer algemeen gebrek is en met geen middel beter dan met deze savelboom genezen kan worden’.
Serapio gebruikte het als een afdrijfmiddel. Zo wordt in wat oudere boeken dan ook geregeld vermeld dat deze plant niet op openbare plaatsen geplant dient te worden, omdat het inwendige loof nadelig is voor zwangere vrouwen. Verboden boom, maagdenboom en zelfs kindermoord waren zijn deel. Zo al vermeld bij Dioscorides en bij Galenus.
Sabina wordt dan ook wel hoerenboom genoemd omdat de medewerksters van het oudste beroep ter wereld er een papje van maakten dat gebruikt werd om abortus op te wekken. In het Engels wordt de plant dan ook wel bastard-killer genoemd.
De bladpunten leveren bij destillatie met water een weerzinwekkend verdovend ruikend bitter, een sterk kamferachtig smakende, verfloze en vluchtige olie. Die olie werkt stevig in op de huid en werd gebruikt bij reuma en als cosmetica. Innerlijk gebruikt werkt het sterk giftig en werd gebruikt voor abortus.
In Noorwegen: “ Sevenbom, Sevenbom
Har gjurt saa mangen jomfru from.’
Zoveel als dat er verscheidene meisjes het aan de zevenboom te danken hebben dat ze voor de ogen van de wereld nog als onschuldig lijken. Sommige vrouwen vonden het genoeg als ze enige twijgen in de schoen van de meisjes deden. Zo werden ze ook gebruikt bij het palmwijden. De duivel zou zo uitgedreven worden. In een oude Engelse ballade uit de tijd van koning Darnleys, komt de sabina al voor. “She is gane to the garden gay
To pu’ of the savin tree
But for a’ that she could say or do
The babie it would not die’.
H. Bock; ‘De mispaters en oude hoeren genieten de sevenboom het beste. De paters plegen op de Palmzondag de sevenboom met andere groene gewassen te wijden en geven voor de donder en duivel kunnen niets doen waar zulke gewijde stengel in huizen gevonden worden, daardoor wordt hun offer vermeerdert en de arme sukkel geleegd. Boven dat zo hebben de oude heksen en hoeren acht op de eerste scheuten zo de pater of andere van seven palmen tot het kruis werpen en geven voor diezelfde scheuten zijn goed voor hauwen en steken, voor toverij, boos gespenst en drijven daarmee veel avontuur laten het opnieuw wijden en missen daarboven lezen. Tenslotte zo vervoeren ze de jonge hoeren en geven hen sevenpalmen verpoederd of daarvan te drinken waardoor veel kinderen bedorven worden. Tot zulke handel behoort een scherpe Inquisitor en meester’.
Zwamdrager.
Het gewas bevat sporen van een zwam die hier overwinterde. Die zwam veroorzaakte dat de peren geen vrucht droegen. Hierdoor werd het de oorlog verklaard, terwijl het veel door de vrouwelijke bewoners van de boerderij geplant was vanwege zijn gebruik.
Folklore.
Op sommige plaatsen is het een oud heidens toverkruid. De katholieke kerk heeft deze gebruiken verchristelijkt zodat de twijgen op goede vrijdag gewijd werden in de kerk. Zo werd het een bijzonder middel tegen de duivel en werd op de akkers geplant.
21. Uit Mary Vaux Walcott.
Juniperus horizontalis Moench. ‘Wiltonii’ (horizontaal, waterpas, vlak) (Glauca) Dit is een zeer laag over de grond kruipende struik met staalblauw loof, iets lichter in de winter.
Dicht op elkaar staande twijgen.
Bladeren meestal naaldvormig, soms met 3 in een krans en 2-6mm lang, schubvormige bladeren zijn elliptisch en spits.
Blauwachtige vruchtjes met 2-3 zaden.
De mooiste bodembedekker met lange min of meer klimmende twijgen is deze vorm die in 1938 in Amerika in cultuur werd genomen. De kruipende Juniperus is afkomstig uit N. Amerika, van Nova Scotia tot Brits Columbia, verder zuidelijk naar Massachusetts en New York.
In Amerika wordt het waukegan of creeping juniper genoemd. Kriechwacholder.
Vormen.
Een nieuwe cv. met blauwgrijze naaldjes is ‘Blue Chip’, een kruiper met zilverblauwachtig loof. Er zijn wel 100cv’s van.
Deze mooie bodembedekkers kunnen gebruikt worden in plaats van een gazon. Dit vlak blijft mooi strak met een egale kleur.
‘Douglasii’ kwam in 1915 vanuit de VS, is ook laag maar heeft iets opgaande twijgjes, het loof is staalblauw tot purperblauw in de winter. In 1907 kwam uit hetzelfde land ‘Plumosa’ die wat meer gepluimd is met een wat lossere groei dan voorgaande cv’s. Een mooie paarse herfstkleur, in zomer grijsgroen.
Planten.
Ze groeien overal met ruimte en met niet teveel luchtverontreiniging. Liefst in humus houdende, zandige grond op droge tot matig vochtige, zonnige tot licht beschaduwde plaatsen. Ze laten zich niet gemakkelijk verplanten, zijn ze eenmaal aan de groei dan gaat het vanzelf.
Ze lijken andere planten wel te beschadigen, het gras rond een jeneverbes is altijd arm en dun
Neem in november de jonge scheutjes van een 10cm lengte, liefst van een wat jonge plant. Het stek moet van onderen iets verhout zijn, een geel/bruinverkleuring krijgen. Daardoor rot het minder, het wortelt het best tussen die twee kleuren. Trek de onderste naaldjes eraf. Dan in een oplossing van 50 mg ibz per liter water plaatsen. Laat dit een 10-12 uur staan. Dan zuigen ze de groeistof op. Of dompelen in Jiffy Grow, 1 deel op 50 delen water. De cv ‘Wiltonii’ kan zonder groeistof, ook ‘Blue Star’ en ‘Meyeri’.
Plaats de coniferen in een koele ruimte, 10 graden, de bodemwarmte moet wel hoger zijn, een 14 graden. Dan gaat de wortelvorming door en heeft het gewas geen last van de voor hen hoge temperatuur, gaat dus niet groeien. Planten in stekgrond, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon erdoor en verbrandt het gewas. Je kan ook een hoog saladebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, (dat is gezeefde potgrond zonder mest) plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele weken/maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. In buiten brengen na de ijsheiligen, half mei.
Zaaien kan van de gewone jeneverbes na stratificatie vanaf augustus/september, in maart zaaien en bedekken. Het zaad kan na 2 jaar nog opkomen.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl