Sinningia

Over Sinningia

Gloxinia, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,

Gloxinia speciosa uit B. Maund.

Dit geslacht is met 65 soorten afkomstig uit de tropische regenwouden van Brazilië en verder Z. Amerika.

Ze houden van warmte en een vochtige omgeving.

Gesneraceae.

Iedereen kent deze schitterende kamerplanten met de klokvormige rode en blauwe bloemen die met een witte rand zijn afgebiesd als Gloxinia.

Naam, etymologie.

Heel verwarrend is echter de naamgeving van het geslacht Gloxinia. Gloxinia werd voor het eerst vermeld in de natuurwetenschappelijke schriften van de Staatsburger botanist P.B. Gloxin. (gestorven 1784)

Die naam was gegrondvest door de Parijse plantenvorser L’ Heritier in 1785 op Gloxinia maculata (gevlekt) uit Brazilië.

Een verwante plant werd in 1815 ingevoerd en trok veel aandacht. Deze plant werd door Loddiges in zijn Botanical Cabinet in 1817 Gloxinia speciosa genoemd en werd daar afgebeeld. In hetzelfde jaar werd er een tekening van de plant afgedrukt door Ker in het Botanical Register en zo ook door Sims in het Botanical Magazine. Sims schreef dat de plant al gevonden werd in de meeste van de grote collecties rondom Londen. Deze schrijvers verwezen de plant naar de Linnaeus klasse Didynamia, maar Ker suggereerde dat ze ook tot de Campanulaceae behoren. Het draaide erop uit dat de plant behoorde tot Nees geslacht Sinningia dat gegrondvest was in 1825 op een Braziliaanse plant die hij Sinningia helleri noemde, maar de regels van de nomenclatuur maakten er Sinningia speciosa, Benth. & Hooker. (fraai) van. Al de Gloxinia’s zijn daarom Sinningia’ s.

Het verschil met het geslacht Gloxinia zit hem in de knollen, Gloxinia heeft die niet maar Sinningia heeft een knolachtige rhizoom.

Dit is al meer dan anderhalve eeuw geleden en nog spreekt iedereen over Gloxinia’s.

Sinningia dus, zo genoemd naar Wilhelm Sinning, 1794-1874, Duits tuinbouwdeskundige die in 1819 de botanische tuin van Bonn aanlegde en daar plantkundecolleges gaf.

Ontwikkeling.

De originele plant had al enige mate van populariteit. Er waren toen maar twee kleuren, purper en wit. Ze werden gekruist en variaties van die twee kleuren kwamen overdadig voor. Wat later zie je rosé als gewoon. Ze werden veel gepubliceerd.

Steeds weer was er invoer uit Brazilië als Sinningia caulescens, (stengels vormend) Sinningia crassifolia (dikbladig) en Sinningia speciosa.(fraai)

Deze Sinningia speciosa was de voorloper en ouder van de nu gekweekte planten. Dit was een vrijwel stengelloze plant met hangende bloemen in een bijna uniform purperen kleur. Bladeren waren smaller dan de tegenwoordige, minder bloemen en gaf bloemen op lange stengels. Er waren drie variëteiten van, de rubra, albiflora en macrophylla, rood, wit en grootbladig. Kruisingen werden steeds gemaakt, vooral tussen Sinningia speciosa en Sinningia caulescens, de opgaande Sinningia erecta en de helder gevlekte Sinningia punctata.

Uit Redoute.

Om de volgorde te beschrijven die tot de plant van tegenwoordig gekomen is kunnen we concluderen dat dit in fases gegaan is. De ontwikkeling van heldere kleuren en kleurblokken, de opgaande bloemvorm en het inkrimpen van blad en bloemvorm. Ofschoon de eerdere kwekers alleen blauwe, witte en een kleine roze hadden maakte ze veel verbeteringen in verschillende combinaties van blauw en wit. Een echte vooruitgang kwam in 1840 toen Mr. Young, een bekende tuinier te Epsom, Engeland, planten kreeg van Mr. Buist van Philadelphia. Hij ontdekte dat zijn nieuwe plant prachtig rode bloemen had. Dat was een sensatie en het duurde niet lang voordat er nieuwe en mooiere planten voor de markt gewonnen waren die straalden in bloemenshows.

De hoogste kleurontwikkeling werd verkregen door van Houtte, een beroemde Belgische kweker. In 1865 bood hij meer dan 150 verschillende soorten aan. Hij bereikte zijn top met de vorm die hij ‘Mina’ noemde, naar zijn vrouw. Die bloem had een witte lip en een helder rode keel, ongelukkig genoeg hadden al zijn planten nog hangende bloemen. Rond dezelfde tijd was een ander type bloem ontwikkeld door Vallerand, een bekende Franse kweker van de 19de eeuw. Hij vestigde al zijn aandacht om een perfecte bloem te krijgen en in 1875 bracht hij een type die nooit meer is verbeterd. De verbetering van kleur was enorm. Echter al die planten hadden nog steeds hun hangende vorm en de mooie binnenkant van de bloem kon nog niet gezien worden.

De kwekers begroetten dan ook hartelijk de komt van de erecta. Zijn ouders zijn niet zeker. De plant werd in 1845 verkregen uit een kruising tussen een witte en purper gevlekte plant in de collectie van John Fyfe.

Het keerpunt in de historie van de gecultiveerde “gloxinia’s” was in 1845, toen een opgaande en regelmatig bloeiende plant verkregen werd door Mr. John Fyfe, hovenier in Rothesay, Bute. Ongelukkig genoeg voor de botanist zijn er geen exacte vermeldingen van de ouders gemaakt. Maar drie jaar later werd de plant afgebeeld in Flore des Serres waar vermeld werd dat Sinningia speciosa een van de ouders geweest zou zijn.

Volgens anderen was een van de eerst vermelde series van hybriden in 1844 een afstammeling van Sinningia guttata, Spring. (bedroppeld of gestipt) een plant met opgaande stengels en kleine gevlekte bloemen in de oksels van de bladeren. Hierdoor verkreeg men een vertakter plant met verder weinig resultaat. Mogelijk heeft het effect gehad op de gevlekte vormen van latere tijden ofschoon Sinningia speciosa al gevlekt en gestreept was in de keel.

Men ontdekte al gauw dat die opgaande vorm dominant was en kruisingen met de heldere kleuren van toen bracht een sensatie in de “Gloxinia wereld’. In Frankrijk, 1860, introduceerde de botanist Rossiaud de crassifolia. Hij had die uit Brazilië gekregen. Het waren mooie bladplanten ondanks hun lichte kleuren. Ze hadden vetachtige bladeren en grote bloemen met een diepe kelk en een sterke vorm. Daar gingen Fyfe’s opgaande bloemen en van Houttens prachtige kleuren samen met deze vorm en dat gaf de plant die we nu in de vensterbank zien.

Toch komen er nog steeds sports bij, selecties en nieuwe kruisingen. Mogelijk was Fyfe’s erecta zo’n sport, als dat zo is dan heeft hij geluk gehad. Ooit hadden ze 5 stuifmeeldraden en 5 bloembladen en in 1868 introduceerde van Houtte planten met zes en later zeven van deze organen. In 1873 kwam hij met wat bijzonders, de dubbele. Die was niet zo mooi, maar wel bijzonder zodat iedereen die moest hebben. Dat kwam omdat de meeldraden bloembladen waren geworden.

Uit L. Van Houtte.

Tegenwoordige vormen.

In 1860 verscheen ‘Fyfiana’, dit was al een vorm met opgaande bloemen. Dit stimuleerde de kwekers, vooral in België, zodat de moderne planten nu diverse kleuren hebben. Sommigen zijn geblokt en anderen fijn gestipt of met donkere schaduwen. Door kruising zijn er nu ook witte bloemen die vrijwel opgaand zijn. De bloemen zijn vergroot en verschijnen in meerdere aantallen en variëren in vorm en merktekens, ook de fluweelachtige bladeren zijn er met grijze of witte merken. Waarschijnlijk is dat het grootste deel in de evolutie een directe ontwikkeling was van S. speciosa.

Symbool van trotse geest.

De diepe bel van Sinningia is zeer rijk en mooi. Weinig bloemen overtreffen de grote bloemen van Sinningia’ s in rijkheid en variaties in kleur.

Het zijn mooie kamerplanten die hun sierwaarde danken aan de mooie trechtervormige bloemen die vaak een witte rand bezitten. Men kent var. in kleuren blauw, rood, paars en wit, rood met witte rand (‘Kaiser Friedrich’) blauw met witte rand, zie foto (‘Kaiser Wilhelm’) Er zijn nu ook var. gewonnen die als zaailing reeds het eerste jaar zeer rijk bloeien, terwijl ze bovendien kleinere en meer buigzame bladeren bezitten. De cultuur duurt iets langer dan de teelt van knollen, namelijk 6-7 maanden. Deze var. vormen slechts kleine knollen en kunnen daardoor moeilijk overwinterd worden. Bekende vormen zijn bv. ‘Giert’s Rote’, met donker rode bloemen ‘’Giert’s Blaue’ met violet/blauwe bloemen ‘Gerda Lodder’ en ‘Anja Engels’ met fluwelige rode gefranjerde bloemen, ‘Mont Blanc’ met witte bloemen, ‘Schweizerland’ met scharlakenrode bloemen met witte, gefranjerde randen.

Planten.

Het zijn van naturen zomerbloeiende planten van warme klimaten en moeten zo behandeld worden. Ze overwinteren met knollen, maar kunnen ook gezaaid worden.

De knollen worden in februari opgepot en weggezet op een warme, 18 graden, en vochtige plaats. Na de bloei geeft men in het najaar minder water en laat men de planten verdrogen. De knollen worden droog bewaard bij 10 graden. In maart wordt de knol voorgekiemd in een bak met vochtig turfmolm op een warme plaats. Als de kiem duidelijk boven de grond is halen we de beste kiemen eraf en potten we de bol op. Deze spruiten kunnen onder plastic wortels vormen en zo het begin zijn van een hele kwekerij. Voor een mooie vorm is het ook goed dat er op de bol drie spruiten blijven staan, zo krijgen we een mooie vertakte plant.

Ze kunnen, net als vele anderen geslachten uit deze familie, vermeerderd worden door bladstek. Ook via zaad is het vrij gemakkelijk, na 8-10 maanden staan de zaailingen in bloei.

Zet de plant niet in de zon, maar ook niet te koud en te donker. Het beste is water te geven op het schoteltje dat onder de pot staat, soms wel een paar keer per dag zodat de potkluit niet droog wordt. Geef af en toe ook wat mest.

Uit L. Van Houtte.

Sinningia cardinalis Grueneberg. (scharlakenrood) (Rechsteineria cardinalis, Kuntz.) (Corytholoma cardinale, Gesneria cardinalis)

Lichtgroene en fluwelige bladeren zijn tegenoverstaand, de lagere hartvormig en stomp, de hogere spits eivormig met gekartelde randen.

Tot 30cm hoge, opgaande stengels.

De bloei is tegen juli/augustus met de helderrode pijpbloemen, het pijpje lak. Buisvormige bloem met ver uitstekende bovenlip staan in schermen in de oksels van de hogere bladeren.

Knolvormige, bruine wortelstokken.

Uit Brazilië.

Naam.

Pijpje lak. Duits Gesnerie. Rechsteineria is zo genoemd naar de Zwitserse geestelijke en botanist E. Rechsteiner, 1797-1858.

Planten.

Deze plant overwintert door middel van een knolvormige wortelstok.

De knollen kunnen in het voorjaar in luchtige grond geplant worden, de ogen van de knol niet bedekken. Zo gauw er spruiten verschijnen warmer en lichter zetten en water geven. Geen water geven op het blad in verband met rotten. Schermen tegen felle zon. De knol kan in de pot gewoon droog bewaard worden bij een temperatuur van minimaal 6 graden.

Staat de plant teveel in het licht wordt het blad geel.

Vermeerderen kan door zaad, maar ook door bladstek. Dit kan op de manier van Saintpaulia, met de stengel in de grond. Of, snij de hoofdnerf in aan de onderzijde. Leg dit op vochtige stekgrond en bedek het met plastic. Delen van de wortelstokken.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl