Asplenium

Over Asplenium

Nestvaren, miltkruid, zwartsteel, streepvaren, hertstong, vorm, varens, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen.

uit Flora de Filipinas.

Aspleniaceae klasse. Streepvaren. Een grote varenfamilie met 1 geslacht, soms 2, van enige honderden, 700, soorten die in alle werelddelen voorkomen. Sommige zijn in hun eigen geslacht geplaatst. De meeste groeien in de regenwouden van Azië, Australië en Afrika.

Ze worden onderscheiden door de vrije nerven. Het zijn kleine tot zeer grote planten van uiteenlopende vorm met een beschubde wortelstok (rizoom) en ongelede bladsteel. Een gemeenschappelijk kenmerk van deze varens zijn de lijnvormige tot langwerpig ovale sori of sporenhoopjes op de onderzijde van de bladeren. De sporenhoopjes liggen zijdelings langs de vrije zijnerven; ze bezitten een aan de nerf vastzittend dekvliesje (indusium).

De streepvarens vallen voor wat betreft hun vorm uiteen in middelgrote, tropische en dikwijls epifytische soorten enerzijds en kleine muur- of rotsvarens in gematigde en koude gebieden anderzijds. Een bekende soort van de eerste categorie is de vogelnestvaren (Asplenium nidus), die dikwijls als kamerplant gehouden wordt.

Ze houden van een overmaat aan vocht bij de wortels, maar worden in de winter bruin bij een te hoge luchtvochtigheid. Hou ze in een licht beschaduwde plaats.

Vermeerderen door de sporen en scheuren in het voorjaar.

Asplenium.

2. =Asplenium nidus, L. (nest)

Vormt een nestvormig, donkerbruin rozet met opstaande en tot 100cm lange en 20cm breed, ongedeelde, licht groene bladeren die kaal, glanzend en stijf zijn met bruin/zwarte middennerf. Aan de onderzijde ontstaan de visgraatachtige gerangschikte sporenhoopjes.

Is afkomstig uit oost en zuid Azië. Kan een epifyt zijn, maar ook op de grond groeien.

Is sinds 1822 in cultuur en wordt veel in de kamers gebruikt.

De var. australasicum (uit Australië) heeft een vrijwel zwarte bladnerf en meer gegolfd blad.

Houdt wel van vochtige lucht en vocht op de bodem maar wil in de wintermaanden bij te vochtige lucht bruin worden. Door koude, onder 16 graden, ontstaan bruine bladranden.

Als epifytische plant heeft het een korte wortelstok. De potgrond moet dus zeer luchtig zijn.

Naam, etymologie.

Nestvaren, Duits Nestfarn, Engels bird’s nest fern, de bladeren ontspringen rondom een holte. Streepvaren is zo genoemd naar de streepvormige sporen achter op het blad. Onderscheidt zich van andere varens door de vrije nerven op het blad, de Duitse Streifenfarn. In Thailand wordt het wugus genoemd.

Uit T. Moore.

Asplenium adiantum-nigrum, L (zwart venushaar, de stelen)

De bladsteel is glanzend diepbruin en vormt ongeveer een derde van het bladgedeelte, kleine en borstelachtige schalen.

Bladen zijn driehoekig en twee- of driemaal geveerd, de deelblaadjes eirond tot langwerpig en stekelpuntig getand, taai en leerachtig met vele nerven, 40cm lang. Er is geen verschil tussen de steriele en de fertiele bladen.

Het is vrijwel de laatste varen die zijn blad ontvouwt, die vaak niet open zijn voor midden juni. Eerst zijn ze opgaand en vormen kleine bosjes, verlengen en draaien tenslotte sierlijk naar beneden. Hun groene kleur behouden ze zelfs tot in de winter.

Soms komt deze plant voor in Z. Limburg, verder vrijwel de hele wereld, uitgezonderd Z. Amerika.

Naam.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit kruid noemen sommige nieuwe kruidbeschrijvers zwart eikenvaren in onze taal en in het Latijn Dryopteris nigra en dat alleen naar de gelijkenis die het met het echt eikenvaren heeft’.

Zwartsteel, Engelse black spleenwort of black oak fern, Duitse Frauenhaar, Schwarzer Streifenfarn, Apotkerfarn, Frans doradille noire, capillaire noire.

Dodonaeus (b)’Andere noemen het ook Adiantum nigrum, te weten ook tot verschil van het voor vermelde wit eikenvarenkruid en dat kwalijk en te onrecht. Sommige schrijvers van deze tijden hebben dit gewas ook Lonchitis aspera willen noemen. Dan het heeft geen gelijkenis met de bladeren van het Scolopendrium of steenvaren. Zo blijkt hieruit dan genoeg dat het geen Aspera Lonchitis is en veel minder is het ook Adiantum van Plinius wat andere menen, want het Adiantum daar Plinius van spreekt is geen ander kruid dan het Adiantum van Theophrastus en hetgeen dat dezelfde Plinius daarvan schrijft en dat heeft hij al tezamen uit de boeken van Theophrastus genomen.’

Gebruik.

Vroeger was het gebruik zo. (Dodonaeus) ‘Dit zwart eikenvaren dat hier beschreven is heeft bij verschillende kruidbeschrijvers vele andere namen omdat ze niet goed overeenkomen voor welk kruid dat te houden is. Maar wij zullen ons met hetgeen dat Dodonaeus ervan geschreven heeft genoegen. Het is ons genoeg dat men weet dat het een medesoort van het voorgaande eikenvaren is, dan nochtans geenszins zo schadelijk, maar veel eerder ergens in nuttig en gebruikelijk. Zelfs van sommige distilleerders wordt dat in grote waarde gehouden omdat het zo zelden te vinden is want ze distilleren er water van dat ze in al hetgeen daar het Polypodium of boomvaren in geprezen wordt plegen te gebruiken met enige bate, immers zonder merkelijke schadelijkheid.’

Uit; Wikipedia

Asplenium anceps Buch. (dubbel) Een kleine groen blijvende varen met geveerde bladeren tot 30cm lang. De rachis of bladsteel is stevig en opvallend roodbruin gekleurd en typisch drievoudig gevleugeld, twee parallelle vleugels aan de bovenzijde van de steel, waardoor in het midden van de steel een groef wordt gevormd, en n vleugel aan de onderzijde van de steel. Dit laatste kenmerk onderscheid Asplenium anceps van de veel algemenere steenbreekvaren (Asplenium trichomanes).

Groeit in subtropisch bossen.

Uit Google.

Asplenium fontanum (L.) Bernh. (bij een bron) Aardvaren met geschubde rizomen.

Bladsteel met twee c vormige vaatbundels die naar de top in een x vormige bundel samengroeien.

Bladeren zijn 15cm lang en 5cm breed, licht groen lancetvormig en tweemaal gedeeld. Bladrand is ruw gezaagd en aan de top genaald.

Streepvormige sporenhoopjes liggen langs de nerven onder het blad.

Groeit op beschaduwde plaatsen, spleten, rotswanden, bermen, muren etc.

Genaalde streepvaren, smooth rock spleenwort, Jura Streifenfarn, Asplenium des fontaines, doradille de Haller,

Uit G. Oeder.

Asplenium ruta‑muraria, L. (ruta: ruit, murus: muur, muurruit)

Heeft eironde en dunne, gladde en groene bladstelen. De lengte van de bladsteel is de helft van het bladgedeelte.

Bladen zijn tweemaal geveerd en de deelblaadjes gelobd of stomp getand en meestal ruitvormig. Ze zijn dik en leerachtig, donker- tot zeegroen, 3-15cm. Geen middennerf, de nerven stralen uit vanuit de stengel.

De sporenhoopjes zijn lang en dun en zitten aan de basis van de deelblaadjes. Ze vormen bij rijpheid n geheel. Tussen juni en oktober zijn de sporen rijp.

Deze varen zie jet het hele jaar en vooral op oude muren.

Deze en volgende plant valt onder Mercurius.

Het is een kleine varen uit het N. Halfrond van een paar tot 15cm hoog.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Men noemt dit gewas gewoonlijk in onze taal steenruyte, in het Hoogduits Maurrauten, in het Frans rue de muraille of rue de mur, in het Engels heet het wall rue, de Latijnse naam is Ruta muraria of Ruta muralis’.

Walruit, steenruit, muurvaren en miltkruid, Engelse stone-farn, rue of the wall, tent wort, wall rue spleenwort en Franse rue des murailles, Duitse Stein- en Mauerraut, de groei op oude muren.

Dodonaeus (b) ‘Andere noemen het ook Salvia vitae of Vitae salvia. In Frans sauve vie, in het Latijn (als sommige menen) Adiantum candidum Theophrasti.’

H. Bock noemt dit kruid miraculum naturae, het mirakel van de natuur, Dodonaeus salvia vitae: levens reddend, in Duits een Widderdan. In Frankrijk komt de naam sauve-vie voor, dit naar de wonderkrachten.

Dodonaeus ‘In de apotheken van Nederland is het Capillus Veneris genoemd en voor de echte Capillus Veneris lange tijd gebruikt geweest. Het is zonder twijfel een geslacht van Adiantum en zou voor het Adiantum candidum of wit Adiantum van Theophrastus zeer goed mogen gehouden worden want hij maakt twee geslachten van Adiantum, zwart en wit. Want het wit Adiantum (zo hij dat beschrijft) heeft met deze onze steenruit grote gemeenschap gemerkt dat zo hij zegt wit Adiantum met het zwart van grootte en gedaante en voorts ook van al zijn eigenschappen voldoende overeen komt en dat ze beide op dezelfde plaatsen groeien. Voorts ook zo zijn de bladeren van deze steenruit wat dikker en kleiner dan die van zwart Adiantum en de steeltjes zijn niet zwart, maar uit de witte wat groenachtig van kleur en daarvan is de toenaam Candidum, dat is wit Adiantum, gekomen. Plinius vermaant insgelijks ook van twee geslachten van Adiantum, het een is witter en het andere zwart en gladder.’

Engels white maiden hair, Duits weiss Frauenhaar, dit wel naar het licht gekleurde poeder dat je soms ziet op het blad. Frauenlokkraut, Erdhar, Eselfarlin bij Cordus, Harngras; plaskruid. In Niedersterreich wordt deze plant in de volksmond roanneidkraut’, genoemd en zou door zijn magische kracht tegen het ‘Verneiden’, (verheksen) helpen en werd aan het vee gevoerd.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Steenruit komt van aard en krachten niet slecht overeen met het Adiantum want ze is goed tegen de hoest, tegen het moeilijk herhalen van de adem en tegen de pijn van de zijde en gekookt kan ze alle ruwe slijmerigheden die in de longen steken rijpen en laten rijzen en is nuttig om de pijnen van de nieren en de blaas te verzoeten en verwekt de plas zacht en daarboven zo drijft ze de steen en niergruis af.

Het gedistilleerd water van dit kruid en van de steenruit belet het haar uit te vallen, geneest de schurft en neemt de roodheid van het aanzicht weg als men de huid van het aanzicht daarmee baadt en wast.

Folklore.

In de magie werd het maagdenhaar gebruikt als liefdesmiddel.

Maagdenhaar werd met een lokje van de geliefde in een drank gemixt en onder bezweringen klaargemaakt, die de geliefde zonder argwaan moest innemen om zo de liefde af te dwingen. Zo kwam het tot de naam vrouwenhaar, venushaar en minnelob. Onder het kussen van meisjes werd deze plant gelegd zodat ze van de hen door het lot toebedeelde bruidegom konden dromen. Enige bladeren dragen de meisjes ook wel in de schoenen en dan koken ze die uit en wassen zich ermee zodat ze bij dansen niet zitten blijven. Ook werd het in de pannen ingevlochten of in het kleed ingenaaid, dit heeft tot doel dat de meisjes vrijers krijgen.

8.

= Asplenium trichomanes, L. (van thrix of trichos: haar, manos: dun, naar de dunne stengel)

Donkerbruine en gevleugelde bladstelen die van onderen kort en wigvormig zijn alsof er een stuk afgehakt is.

Bladen zijn lijnvormig en geveerd, de deelblaadjes rondachtig, eivormig en gesteeld, wigvormig aan de onderkant en diepgroen, 20-40cm lang. De sporen bevinden zich in langwerpige hoopjes in strepen onder de bladeren.

Groeit ook op oude muren en steenachtige plaatsen in de schaduw

Wordt een paar tot 30cm hoog

=Onder var. incisum. Subspecies coriaceifolium, pachyrachis, quadrivalens, trichomanes.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘In het Grieks heet dit kruid Trichomanes, in het Latijn Filicula, alsof men kleine varen zei en ook Capillaris. Apuleius in zijn 51ste kapittel zegt dat het hetzelfde gewas is met het Calitrichium. Dit kruid wordt van sommige eigenlijk ook Polytrichon genoemd en in het Engels common mayden heare’.

Maagdenhaar, English maidenhair of trichomanes, Duitse Jungfrauenhaar, Frans capillaire en trichomane. Die naam heeft het te danken aan de vele zwart glanzende steeltjes als fijne haartjes.

Dodonaeus (b) ‘Het wordt in onze taal gewoonlijk wederdood (tegen de dood) genoemd, in het Hoogduits Abthon, maar meest Widertod’. Brauner Milzfarn, Abthon bij Bock, Widerthon of schwarzer Widerstoss, onze wederdood. Wider is tegen de dood, Brunfels; ‘widertodt (tegen de dood) in Latijnse spraak ook Capillus Veneris genoemd en van ettelijke kleine steenvaren, daarom dat zijn stengel klein is zoals een struisveertje, de varen gelijk en van ettelijke jonkvrouwenhaar genoemd, daarom dat die blaadjes zo alleen een lens breed zijn van de stengel gestreken, de stengel gelijk het haar is. Er is ook een ander geslacht, doch niet een kruid, maar een gewas met goudkleurige stengels zoals goudkleurig haar of gouden weer gedaan genoemd. (Polytrichum) En menen ettelijke zo iemand betoverd is en droeg dit kruid bij hem aan de hals dan zal hem zijn kracht weerkomen. Item, ettelijke menen zo iemand dit kruidje aan de hals draagt samen met het lange zegekruid, Victorialis genoemd, dat hij niet verwond zal worden in oorlog en al zijn vijanden overwinnen. En daarom is het zegekruid, aller man harnas genoemd omdat ze overtrokken is zoals een harnas, in gestalte der pantser, toch tweevormig, ronde, in grootte een kleine ui, lange in lengte van een vinger die vaak echter bij zulke maten gebruikt werden werken. Nu echter tegendood daarom alzo genoemd vanwege zijn grote deugd alzo veel als tegen de dood en alle ziektes der borst.

Dodonaeus; ‘In het Hoogduits heet het ook Steinbrech of Roter Steinbrech’. Steenbreekvaren, Duits roter Steinbrech, Steinfarn, groeit op vochtige muren en steenachtige, beschaduwde gronden,

Engelse common wall spleenwort of green spleenwort, water wort, bristle fern, cup goldilocks of Killarney fern,

Asplenium is afgeleid van Grieks asplnon = miltkruid (spln; milt)., a: niet, en splen: milt, omdat deze plant gebruikt zou kunnen worden om de opgezwollen milt te laten krimpen. Engels spleenwort, Duits Miltzkraut, ons miltkruid en Frans asplenon en doradille, Italiaans en Spaans asplenio.

Een varen gebruikt voor de milt. Ouden vrouwen fabelen en Dioscorides schrijft dat alle ziekten van de milt door deze plant in korte tijd hersteld worden en zo goed zelfs dat de gekookte milt van een beest tot zijn vroeger vorm wordt teruggebracht alsof ze nooit gekookt is geweest. Op de eilanden van Kreta groeide het wild en de kudden die hier kwamen en er van aten, hadden geen last van de milt.

Braunstielige Streifenfarn, steenbreekvaren, streepvaren.

Gebruik.

Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘In gebrek van steenruit en vrouwenhaar mag dit kruid gebruikt worden en sommige distilleren er van als ook van vrouwenhaar en steenruit een water dat zeer geschikt is om alle gebreken te genezen die bij de vorige vermaand zijn, zelfs sommige plegen hun hanen dat water te drinken te geven en daardoor worden ze zeer moedig, dapper en onversaagd om te vechten, veel opmerkelijker dan of ze het kruid zelf gegeten hadden.’

24. uit www.terrain.net.nz

Asplenium bulbiferum, Forst. (bol dragend)

De bladeren zijn fijn geveerd, 60cm lang en 25cm breed met talrijke bladveertjes. Op de bovenkant van sommige oudere bladeren ontwikkelen broedknoppen waaruit kleine plantjes komen, dan buigen de bladeren door het gewicht door.

Uit N. Zeeland, is beschreven in 1820.

Broedvaren, common spleenwort of N. Zealand, mother spleenwort, hen and chickens fern en in de Maori taal Mouku.

30. uit www.anbg.gov.au

Asplenium dimorphum, Kunze. (vervormd)

Een forse plant.

De grote bladeren zijn driemaal geveerd en op de oudere bladeren verschijnen er vele kleine plantjes, dus ook levend barend.

Uit de Norfolk eilanden.

Norfolk Island spleenwort, lace fern.

31. uit www.visoflora.com

Asplenium daucifolium, Lam. (blad als Daucus) Een forse plant met grote, dubbel geveerde, donker groene bladeren van 45cm lang en 15cm breed die met dichte en fijn opeenstaande naaldvormige blaadjes bezet zijn. Op de bovenkant van de volwassen bladeren ontwikkelen zich jonge plantjes. Het is de oude Asplenium viviparum of wel levend barend.

Komt uit Mauritius en Reunion.

Mauritius spleenwort.

Uit J. Sowerby.

Asplenium septentrionale (L.) Hoffm. (Noordelijk) Noordse streepvaren heeft de bladeren 1-3 maal gaffelvormig vertakt, soms ongedeeld, een warrig bosje.

De sporendoosjes liggen in smalle langwerpige hoopjes op de onderzijde van de bladslippen. Bij volle rijpheid lijkt de hele plant ermee bedekt.

Groeit op kalkarme gronden, oude muren en rotsen van het Noordelijk halfrond.

Naam, etymologie.

Noordse streepvaren, Duitse Steinschlangenzwang, Nordliche Streifenfarn, kleiner Wiederthon, bij Bock Steinfarn, Engelse forked spleen-wort.

Uit Fuchs.

Asplenium scolopendrium L. (duizendpoot) (Phyllitis scolopendrium Newm)

Bladeren komen uit een verticaal groeiende, vertakte wortelstok die meestal half boven de aarde uit steekt, licht bruin en bedekt met schubben.

De bodem van de bladeren is wat gebogen aan elke zijde van de middenrib. Ze staan op een hartvormige en harige voet die purperbruin is aan de basis, 5-50cm lang.

Het leerachtige blad is ovaal tot lancet/tongvormig, versmallend en tot een punt toelopend, de rand is gaaf en wuivend, 50cm lang en 12cm breed. Ze staan in ronde bundels. Elk blad komt afzonderlijk en vouwt zichzelf eerst op voordat ze in het voorjaar ontluikt en zich uitrekt. In mei is het wel uitgerekt, behalve een kleine krul aan de top en dan nog licht groen. In juni en juli is het blad helder en van een mooie zachtgroene kleur, huiverend in de wind, maar al te stevig om gestoord te worden door een zomerbriesje. In volle lengte zijn ze een 50cm lang, hard en met maar weinig sap in zich, gestreept op hun rug en aan beide zijden van de duidelijke middenrib heldergroen. Het blad is zo glad dat de regendruppels er af vallen. Het blijft vrijwel het gehele jaar groen, tot er weer een nieuwe komt.

Dit is een veel gebruikte tuinplant, is wel vorstgevoelig.

Groeit op vochtige muren en langs waterkanten. Een rotsvaren die van schaduw houdt. Ze kunnen ook in kalkrijke grond groeien.

Vermeerderen door scheuren in het voorjaar of sporen.

Uit Europa, Kaukasus, Klein Azië en N. Amerika wordt 20-40cm hoog.

Er zijn diverse tuinvormen van.

‘Capitata’, heeft randen die sterk gegolfd zijn met aan de top een pluimvormige kam.

‘Crispa’, verschilt door de sterk gegolfd en gekroesde randen.

Al naar gelang het meer of minder sterk gekroesd zijn van de randen kregen de tuinvormen een naam als ‘Crispa Cristata’.

‘Multifida’, verschilt doordat de top van de bladeren een of meerdere malen gegaffeld is terwijl de slippen gaat tot gekroesd zijn. Ook hier zijn talloze benaamde vormen als naar de meer of minder sterke vergaffeling.

‘Undulata’, verschilt door de gegolfde randen.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘In onze taal noemt men dit gewas hertstonghe, in het Hoogduits Hirtz-zung, in het Spaans lengua cervina, in het Frans langue de cerf en in de apotheken Lingua cervina. Dan naar de gedaante van een tong heet ze hertstong, in het Engels hartes tunge.’

Hertstong, Hirszunge in oud-Hoogduits, Hirschzunge in midden-Hoogduits, Hirzeszunga en later Hyrsezunga bij Hildegard, Engelse hart’s tongue of heart’s tongue en Franse langue de cerf komt van middeleeuws Latijn ’Lingua cervi’, ,tong van een hert, en is zo genoemd naar de vorm van de bladeren

Dodonaeus (b) ‘In de apotheken heet het kwalijk Scolopendria, want het verschilt veel van het echt Scolopendrium’.

De stand, kleur en vorm van de sporen komen overeen met de duizendpoot: Scolopendria. Franse scolopendre.

Dodonaeus ‘In het Grieks en Latijn heet het gewoonlijk Phyllitis. Apuleius noemt het ook Radiolus in zijn 83ste kapittel. Als het ongedeelde of ongekerfde bladeren heeft heet het eigenlijk Phyllitis of hertstong en als de bladeren gesneden zijn dan mag men het Phyllitis laciniata noemen, dat is hertstong met gesneden of verdeelde bladeren. Deze hertstong zou zeer goed tot verschil van andere kruiden die dezelfde naam voeren in onze taal steenhertstonge mogen heten omdat ze op de steenrotsen groeit. De naam Phyllitis, betuigt Lobel, betekent zoveel als een bladachtig gewas dat geen stelen, bloemen noch zaad voortbrengt en niets anders dan bladeren en een bladachtige struik schijnt te wezen. De oude naam was Phyllitis en zo genoemd naar de phyllitis van de oude Grieken, phyllon: blad, het betekent 1 blad, naar het enkelvoudige blad.

(d) Dodonaeus vermeldt nog een ander gewas dat wel een cv van deze is die meer hoekige bladeren van onderen heeft en zou te Rome voorkomen; ‘Dit gewas is van Dioscorides in het Grieks Hemionitis genoemd en van sommige andere zoals dezelfde betuigt ook Splenion. Daarom zal men de eerste soort gewone Hemionitis en in het Latijn eigenlijk Hemionitis en de andere vreemde Hemionitis, in het Latijn Hemionitis peregrina mogen noemen. Theophrastus verhaalt van een Hemionion, maar dat verschilt veel van deze Hemionitis van Dioscorides want het Hemionion van Theophrastus is niets anders dan het Asplenion. De naam Hemionitis, in het Latijn Mularia en Sterilis, is gekomen, als Lobel te kennen geeft, omdat dit kruid geen zaad, steel of bloem heeft en daarom onvruchtbaar genoemd mag worden net zoals de muilezels onvruchtbaar plegen te wezen. Sommige noemen het Lunaria major (met een naam die de Osmunda ook heeft) tot verschil van het klein maankruid dat in het Latijn Lunaria minor genoemd wordt die bij andere met de naam Hemionitis hetera of andere Hemionitis bekend is’. (Botrychium)

(e) Tongvaren of Duitse Zungenfarn, Engelse adder’s tongue, horse tongue, ook burnt weed, button hole, Christ' s hair,

(f) Miltzkraut bij Kilian.

Gebruik.

Het gebruik was vroeger zo. (141, 164, 310) ‘Hertstong is tezamen trekkende en verdrogende van krachten en wordt geprezen en veel gebruikt om de rodeloop en andere vloeden van de buik te stelpen en te genezen.

Hetzelfde kruid met wijn gedronken geneest de beten van de slangen, zegt Dioscorides.

De bladeren geven geen onaangename smaak en in azijn gekookt en veertig dagen achtereen gedronken maken ze de milt klein als zij te zeer gezwollen is, ja nemen ze heel weg. Zij zuiveren de kwade kleur die uit verstopping veroorzaakt is, genezen de druppelplas en ook de gele en miltzucht, en vermorzelen zelf, zoals vele schrijven, de steen in de blaas. Tegen de steen van de nieren en van de blaas, neem je wijn waar hertstong en steenbreek in gekookt zijn, volgens Pandecta.’

Jupiter claimt zijn rechten over deze plant. Daarom is het goed tegen leverklachten.

Brunfels;’Van de hertstong, Scolopendria genoemd houden ze dat het de geboorte drijft de vrouwen in kinds nood, aangehangen met de milt van een mannelijke ezel. Er moet echter zulk kruid in nacht bij de maneschijn gegraven worden.’

Uit delta-intkey.com

Asplenium viride Huds. (groen) is een overblijvende plant met wortelstok, 10-35cm hoog.

Schuin-ruitvormige, eironde of bijna cirkelronde blaadjes van de enkel geveerde bladen zijn dikwijls diep gekarteld tot gelobd en sterven in de winter af.

Op de blaadjes van de vruchtbare bladen zitten aan de onderkant twee tot vier, langwerpige sporendoosjes.

Komt voor op iets vochtige muren, ook in Nederland.

Naam, etymologie.

Groensteel omdat de bladspil en bladsteel een groene kleur hebben, Duits Gruner Streifenfarn, Grunstieliger Streifenfarn, Engels green spleenwort, Frans asplnium ptiole vert, doradille verte.

Asplenium ceterach, zie Ceterach.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl