Cinnamomum
Over Cinnamomum
Kaneel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.
Een geslacht van ongeveer 300-350 altijdgroene soorten. Bomen en struiken waarvan de bast geoogst wordt voor geur- en smaakstoffen en medisch gebruik.
Bladen zijn meestal dik en altijdgroen, meestal tegenoverstaand en sterk 3nervig.
Kaneel behoort tot het overwegend tropische lauriergeslacht die tussen 50 en tweehonderd vijftig verschillende soorten bevat, afhankelijk welke expert men geloven mag.
Ze komen voornamelijk voor in zuid en zuidoost Azië, Australië, ook Amerika.
Meestal zijn ze geurig en bevatten de bladeren, bast, bloemen en vruchten, hout of de wortel aromatische stoffen. Niet zelden bevat het blad een andere geurcomponent dan de wortel.
Lauraceae, laurierfamilie.
Kaneel en cassia zijn soorten die in de Bijbel voorkomen. Het is mogelijk dat de onderlinge verschillen die nu bekend zijn vroeger voor de ander gold zodat ze onderling in de loop der tijd gewisseld kunnen zijn. Normaal wordt aangenomen dat kaneel zoet en mild, de elegantste van de twee en cassia sterk en bitter is.
Uit F. Kohler, www.BioLib.de.
Cinnamomum aromaticum Nees (geurend) (Cinnamomum cassia, Blume). (Cassia)
De bladeren zijn langwerpig, tegenoverstaand en glanzend donkergroen.
Cassia geeft kleine geel/witte bloemen.
De schors is grijs en zacht en bij volwassen bomen dik.
De boom wordt bewust klein gehouden en geknot als een knotwilg. Met een ouderdom van 10 jaar worden de twijgen afgesneden en geschild waarna ze weer 10 jaar rust krijgen. De beste kwaliteit heeft een glad snijvlak en een fijne draad, is van binnen goudgeel en heeft van buiten dezelfde teint met bruine strepen.
Cassia is een groter wordende boom dan de kaneelboom en kan tot 15m komen met een stamomtrek van 1,5m.
De zogenaamde cassia bast van de handel is van verschillende bomen afkomstig die tot dit geslacht behoren.
Ze zijn allen afkomstig in de O. Indische Archipel, Z. China en O. Himalaya.
De Oost-Indische cassia bast wordt geoogst van de in het wild groeiende bomen, terwijl de echte verkregen wordt van C. cassia, Bl. die in Z. China gekweekt wordt.
De waarde van de echte, de Cochinchina- of Anamkaneel, is veel hoger dan van alle andere en wordt door de Chinezen, wegens vermeende of werkelijke eigenschappen, tegen goud opgewogen.
Naam, etymologie.
Cassia werd genoemd in oude botanische geschriften die geschreven werden even voor Farao ‘s Sankshareճ expeditie naar Punt of Poent. Cassia, ru gi; in Chinees. De Phoenix bouwt zijn nest van geurende kruiden, kaneel en cassia.
Het is een van de 50 belangrijkste Chinese keukenkruiden en is een van de grote specerijen van China. Verscheidene Chinese werken vermelden het reeds al in 2700 v. Chr.
De eerste vermelding bij de Grieken is bij Sappho, 7de eeuw v. Chr.
Herodotus vermeldt dat kaneel en cassia in Arabië groeien met wierook, mirre en laudanum en bewaakt door gevleugelde serpenten. Maar Herodotus haalt andere schrijvers aan die het huis van Dionysus gezien hadden, dat is India, de bron van cassia. Dioscorides lijkt de plant te verwisselen met de lotus, zegt ook dat ze uit Arabië kwam, maar dit was een fout omdat de plant hen bereikte via Arabische havens. Theophrastus geeft een vrij goede vermelding, maar een vreemde manier van oogsten (wormen eten het hout weg en laten de bast achter). Plinius (nat. 12, 86-87) geeft en betoverende vermelding van de vroege specerijhandel door de Rode Zee, in vlotten zonder zeilen of riemen,' dus via de wind, dat Rome 100 miljoen sesterces per jaar kostte. Volgens Plinius kostte een pond (de Romeinse pond was 327 g) cassia, cinnamon of serichatum een 300 denars, een maandloon. Diocletianus Edict op maximum prijzen van 301 geeft een prijs van 125 denars voor een pond cassia, terwijl een landsman 25 denars per dag verdiende.
Galenus 130-200 na Chr. vermeldde dat er een soort cassia was die in zijn tijd bekend was als mosyletis of mosyllos en uit de oude stad Mosyllon kwam aan de kust van Afrika en de zee van Bab-el-mandeb. Dat werpt licht op de tekst van Ezechiël 27: 19 volgens de Revised Version' ‘Van and Javan and Meuzel traded in thy markets with cassia, calamus.’ Het lijkt waarschijnlijk dat cassia van India en Sri Lanka gebracht werd door de Meuzal of Mosyllon en vandaar naar Tyre en andere landen onder de naam meuzalites, mosyletis of Meuzal cassia.
(Dodonaeus) ‘De naam Cinnamomum komt toe aan de beste soort en de slechtste heet in het Latijn en Grieks Cassia en ook Casia, dan de aller slechtste en zowel dunne als dikke of buitenste houtachtige schors zulks als is de baselaar heet Xylocassia, Pseudocassia, Cinamomis, Xylocinnamomum, Pseudocinnamomum, Cassia.'
Hoewel sommigen beweren dat misschien kaneel bedoeld is, is zulks niet waarschijnlijk omdat de Arabische en Perzische naam darachine, dara is hout en chini is Chinees, duidelijk op de afkomst van Cassia wijst. Engelse Chinese Cinnamon-tree, heeft in Duits als grotere soort de naam van Holzkassie, chinesischer of englischer Zimmt, Zimmtkassie. Ook Gewruzrinde omdat de bast gebruikt wordt.
Het woord cassia mag afgeleid zijn van het Chinese kwei‑shi kuei of kwei, wat kaneeltak betekent. Kwei werd al genoemd in 4de eeuw v. Chr. door Tjկe Ssoe, hoewel, omdat de cassia nooit wild in China heeft gegroeid, is dit waarschijnlijk fout.
De specerij groeit wild in Assam, het deel van India dat ten noorden van Bangladesh ligt en het is vrijwel zeker dat het China binnenkwam vanuit die hoek.
Cassia moet al wel 216 v. Chr. een belangrijke specerij zijn geweest in China. Toen werd de provincie Kleilin gesticht, wat cassia-woud betekent. De naam van de rivier de Kwei wordt vertaald met cassiarivier. De mensen van Assam zijn bekend als Khasi en tot aan deze tijd worden de bergen Khasi Hills genoemd. Waarschijnlijk gaf deze specerij aan de oude handelspost van de zijderoute, Kashgar, zijn naam en tevens aan de N. Indische stad Kashmir.
Het woord voor cassia is in het Japans kashia of keihi.
Bijbel.
In Exodus krijgt Mozes opdracht om zoet geurende kaneel (kinnamon) en kassia (qəṣԉ) te nemen met mirre, welkriekend (qən-bosem, literair geurend riet) en olijvenolie om er een heilige zalf van te maken die geschikt was voor de Ark des Verbond. Exodus 30: 23-24 'De Heere sprak tot Mozes: Gij nu, neem u zeer fijne specerijen: vijf honderd sikkels vanzelf gevloeide mirre en half zoveel: twee honderd en vijftig sikkels, welriekende kaneel, en twee honderd en vijftig sikkels welriekende kalmoes, en vijf honderd sikkels cassie, naar den heiligen sikkel, en een hin olijfolie’.
Ezechiël 27: 19’Cԫassie en kalmoes behoorden tot uw koopwaar.’
In de bijbel komt het woord kiddah of kidad voor wat afschilferende bast betekent. In Job 42: 14 komt het woord kezia of ketziah voor. (In Grieks is het vertaald als Iris en is daardoor fout vertaald vanuit origineel Hebreeuws In Psalm 45: 8 ‘Daarom heeft o God, uw God u gezalfd met vreugdeolie boven al uw metgezellen, mirre, aloë en kassia zijn al uw klederen.’ Het Hebreeuwse woord dat daar gebruikt wordt is ketziah, ketzioth of kմziot, zie Saussura)
De naam cassia is nogal verwarrend. De echte cassia‑ligna is afkomstig van Cinnamomum. Maar cassia is ook wel een geparfumeerde olie die wordt verkregen van Acacia farnesia. Die soorten werden vroeger tot 1 geslacht gerekend.
De Septuagint interpreteerde de cassia als een iris, de orris root. De Revised Version denkt aan de aromatische wortel van de koost of Costus van Arabië, Saussurea lappa. Men denkt nu dat de cassia van Palm 45: 8 deze Indische of Arabische orris of costus is.
Gebruik.
Knoppen van cassia worden wel gebruikt in plaats van kruidnagels voor het bereiden van tafelgerechten.
Door de takken en bladeren te stomen wordt er een minder soort kaneelolie uit gewonnen. De cassiaolie komt van dezelfde plant maar dan van de onrijpe vruchten.
Peulen van Cassia zijn samen met het blad gebruikt als een purgeermiddel. De bladeren werden bij de oude Grieken en Romeinen gebruikt om er zalven van te maken en waren waarschijnlijk afkomstig van Cinnamomum tamala, Nees of andere Indische soorten wat later onder de naam folia malabathri in de handel kwam.
Fabel:
Herodotus ‘De cassia winnen zij als volgt: Na het gehele lichaam en het gelaat, behalve de ogen, met leren lappen en allerlei vellen te hebben omwonden gaan ze op de cassia af. Die groeit in een ondiepe vijver en rondom die vijver nestelen gevleugelde dieren die veel op vleermuizen lijken. Ze piepen vervaarlijk en zijn heel sterk, de mannen moeten bij het afplukken van de cassia hun ogen tegen hen beschermen.’
Theophrastus: ‘Wanneer ze de takken afsnijden hakken ze die in lengtes van twee vingers breed of iets meer en naaien die in een ruwe leren huid. Door het leer en het rottende hout komen er dan kleine wormpjes tevoorschijn die het hout verteren. De bast, die bitter is, wordt niet aangeraakt.’ Uit laauraceae.myspecies.info
Cinnamomum burmannii, Blume. (Hollandse botanist en dokter die gespecialiseerd was in planten van Sri Lanka, Ambon en de Kaap, Johannes Burman, 1707-1780) (Cassia vera (echte) komt uit Indonesië.
Indonesische kaneel, Engels Padang cassia, Batavia cassia, Batavia cinnamon, cassia vera, Java cassia, massoi bark, Padang cinnamon, Indonesian cassia, Duits Birmazimt, Birmazimtbaum, Indonesisches Zimt, Padangzimt Indonesischer Zimt, Padang Zimt.
Uit F. Kohler, www.BioLib.de.
Cinnamomum camphora (kamfer dragend) (Cinnamomum officinarum, Nees. & Eberm.) (geneeskrachtig) Altijdgroene ovaal/elliptische bladeren die helder groen en van onderen wat blauwachtig zijn en 20cm lang, gepunt.
Bloeit met kleine groen/witte bloemen.
Geeft kleine en ovaal rode bessen die in trossen staan van 1cm doorsnede.
Het is een knorrige boom van een 12-20m met een zeer dicht vertakte kroon en ruwe schors.
Groeit op droge grond in de volle zon.
De plant is afkomstig uit China, Formosa en Japan. In 1727 werd het in Europa bekend.
Naam, etymologie.
(1dodonaeus) ‘Deze gom heet in het Arabisch caphor en cafur en bij andere capur en daarnaar Caphoura in het Grieks, in het Latijn Caphura, in de apotheken Camfora, in het Duits Camfer en in het Frans Camfre. De beste soort heet Caphura de Burneo en de slechtste Caphura de China. Matthiolus noemt een soort Caphura Riachina.ՠDodonaeus kende ook twee soorten kamfer. (Dryobalanops aromatica)
Camphora heet in oud-Indisch karpura, (nu karpooram) Maleis kapur Baru: Barus kalk, vanwege zijn witte kleur, (Barus was de haven aan we westkust van Sumatra waar buitenlandse handelaars kamfer kochten) later kappura waaruit over Perzisch/Arabisch kafur ontstond dat het grondwoord werd voor alle Europese uitspraken. Over Spaans alcanfor ontstond oud-Frans camphre dat omstreeks 1250 midden-Hoogduits Kampher gaf, nu Kampferbaum of Campherlorbeer, in laat midden-Nederlands camfer in 1256, in Engels camphor tree of camphor laurel.
In Mesopotamië wordt het in de 6de eeuw vermeld onder de naam caphura, wat afgeleid is van het Sanskriet kapura: wit, als een kostbaar artsenijmiddel.
Gebruik.
Tegenwoordig wordt kamfer gebruikt in de keuken bij het koken bij desert in India waar het bekend is als Pachha Karpooram (literair ‘groene kamfer’ hoewel ‘PachhaӍ’,in Tamil ook vertaald kan worden als rouw en is in hun winkels bekend en gebruikt als ‘eetbare kamfer.’ In Hindoes poojas en ceremoniën wordt kamfer verbrand in een ceremoniale lepel voor hun goden. Die vorm is niet eetbaar.
Het gebruik was vroeger zo. (141, 164, 562) Ԛe is bijzonder goed tegen de zaadvloed en tegen de witte vloed van de vrouwen, met wat poeder van amber vermengt en met water van plompen ingenomen. Om de zaadvloed en de witte vloed te stoppen zal men ze houden op het geslacht of andere schaamdelen, op de nieren of lendenen, eerst opgelost met slijm van vlooikruidzaad of sap van onrijpe druiven of sap van nachtschade. Op de klootjes gebonden laat het de vleselijke of onkuise begeerten vergaan. Zelfs (zoals dat Latijnse gedicht uitwijst, ‘,mastrat per nares Camphora odore mares) de reuk van kamfer maakt de mannen onvruchtbaar want als men kamfer op het vuur werpt dan zal die rook die men die het door de neus ontvangt lange tijd onlustig, ja ongeschikt tot de vleselijke verzameling maken.
Camphora, zoals Platearius het kent, is een kruid van de Oriënt en is van zijn zeer sterke geur bekend. Men verzamelt het als de lente eindigt en dan stampt men het en duwt zijn sap en dan zinkt de droesem voor een troep en boven blijft het heldere en dan moet het in de zon staan en daarna en als het droog is, is het helder en wit en kan men het gemakkelijk breken en met de handen tot poeder wrijven. De handen van de wijven moeten er niet bij zijn want het is zo fijn
dat zijn verwerker rein moet zijn. Is het dat het veel ruikt zegt men beide over luid dat haar reuk een zekere aard heeft alzo dat het de mannen weert. Men houdt het in een marmeren vat of albast, wij vinden dat.
Het is goed tegen gonorroe (dat is dat je tegen je wil sperma of de natuur kwijt wordt) als je het zo neemt: Distilleer kamfer met het sap van nachtschade of met melk, dan doe je het onder de navel bij de manlijkheid en op de nieren.
Tegen onkuisheid ruik je kamfer voor de neus.
Ze laat ook slapen, met enige spijs of drank ingenomen of aan het voorhoofd gehouden, dan veel geroken en voor den neus gehouden verdroogt ze de hersens en neemt de vaak of slaap uit de ogen, ja laat de mens lang waken. Ze verzoet ook de verzwering en verhitting of ontsteking van de wonden, van het wild vuur en alle uitslag, hete gezwellen en puisten.
Men maakt daar een water van of men mengt het met rozenwater en dat is zeer geschikt om de huid van het aanzicht zuiver en schoon te houden. De Indianen doen deze gom ook bij hun spijzen.’
In de boekdrukkerij werd het gebruikt voor het afwassen van drukzwart en bij lak- en vernisfabricage. Kamferballetjes werden bij de kleren gelegd voor de geur en om de motten weg te houden.
Als een vrouw niet zwanger wil worden doet ze kamfer in de schede, kamfervergiftiging is geconstateerd bij vruchtafdrijving.
Het fijngemalen hout levert, na destillatie, de kamfer.
Deze kamfer is meestal afkomstig uit China en Japan, voornamelijk van het eiland Formosa. Hiervandaan werd het naar Kanton gestuurd voor export. Deze kamferboom is de voornaamste leverancier van de natuurlijke kamfer. (Dit wordt nu meestal gewonnen uit terpentijn)
(De kamfer van Dryobalanops is minder vluchtig dan de Chinese kamfer en wordt meer gewaardeerd door de Chinezen en Japanners dan hun eigen kamfer. Die kamfer heeft ook een andere geur. Zie Dryobalanops)
Historie.
Deze boom levert de (Japanse) kamfer van de handel. Onder kamfer verstaat men uit alcohol gekristalliseerde bestanddelen van een vluchtige olie. Dit werd in China al in de oudheid gewonnen en gebruikt. In Japan diende kamfer als brandolie en voor lak.
In de Koran werd kamfer als verkoelend middel van de dranken van de zaligen in het Paradijs vermeld.
In Europa kwam het niet voor in de oudheid.
Actios uit Amida, een Arabische arts uit de middeleeuwen, Simon Seth omstreeks 1070 en de Abdes H. Hildegard in 1150 vermeldden kamfer. In de tijd van Paracelsus werd het algemeen gebruikt.
Kampfer beschreef wel als eerste de winning ervan te Japan.
(Dodonaeus) ‘De gom die tegenwoordig kamfer heet is bij de oude schrijvers niet bekend geweest, dan Atius is de eerste onder alle Grieken die daar iets van vermaand heeft zoals Garcias ab Horto betuigt. Men heeft het hier vroegers gehouden voor een soort van Indiaanse bitumen zodat de witte kamfer het fijnste van die bitumen zouden zijn dat aan de schillen of deksels van de potten daar dat in gekookt is blijft hangen en de andere is daar men enige houtjes bij vindt en grauwer is en die zou niet gekookt zijn. Dan ze is eigenlijk tweevormig van geslachten. De eerste komt uit China en deze wordt in Christendom gezonden en de ander is wel honderdmaal duurder en daarom wordt ze in deze landen niet gebracht en komt uit Borneo. De eerste wordt in ronde koekjes verzameld en verkocht en wordt daarom voor een gemengd en onzuiver ding gehouden wat ongeloofwaardig is want als dat zo was zou het niet lang goed blijven. De ander is viervormig, een soort is klein als hirszaad of wat groter en is meest het goedkoopste, de andere drie zijn veel of weinig geacht, dan men vindt er soms enige kleine steentjes bij of wat schaafsel hout.’
Folklore.
Omdat de boom honderden jaren oud kan worden en zich tot een machtige boom kan ontwikkelen geniet het in China en Japan een bijzondere verering. Hij gold in de Chinese mythologie als levensboom. Het genot van zijn vruchten zou bij het intreden in het Paradijs onsterfelijkheid en een gelukkig leven verzekeren.
De geest van de kamferboom heeft macht over alle elementen. Een van deze bomen, een grote en knottige vorm, stond in de tempelwoud van Atami. Hier leefde eens een arme heremiet die vanaf zijn meditatieplaats over de wateren keek en de zeelui waarschuwde als er erge stormen in aankomst waren of trillingen in het water die er op duiden dat een school haring er aan komt. In een tijd van armoe zat de priester en viel in slaap en droomde dat de kust bedekt was met vis. Hij was al bij het water om de zeegeesten te bedanken toen hij wakker werd door een beangstigend geluid, het brullen en rollen van de golven. Een vulkaan was onder de oceaan geëxplodeerd en winden die gevuld waren met stof vlogen mijlenver door de lucht, de stoom had de vis gedood die in hopen langs de kust lag. De grond schudde en de mensen renden half verdwaasd door de stoom en gas naar het binnenland voor alarm. Toen kwam er een plotselinge beweging in de grond waardoor de kamferboom spleet van af de wortel tot de top. Een schitterend figuur stapte eruit en hield de heremiet een tak voor, die de door de aardbeving afgebroken was, en vroeg hem die tak te nemen en er driemaal boven de kokende oceaan mee te zwaaien en dit uiteindelijk in de oceaan te werpen in de naam van de godin Kwanon, de goede godin. De heremiet snelde naar de zee en met een luide stem riep hij de zee om stilte waarop de eruptie wegzakte en de zee kalm werd. De vis kwam gewoon weer terug behalve die hun lichamen hadden nagelaten aan de dorpsbewoners en er was vrede. De priesters vertellen dat de godin ontstaan was uit de kamferboom, alsof het de ziel ervan was.
Uit C. Blume.
=Cinnamomum iners Reinw. (zwak of niet actief) Is een middelhoge boom van 24m.
Bast is glad, grijsbruin met lenticellen, binnenbast roze.
Tegenovergestelde of half tegenovergestelde bladeren, 7.5-30cm lang en 2-13cm breed, vaak blauwachtig van onderen, 3 nerven.
Bloemen in trossen, eindstandig of okselstandig, 18cm lang.
Groeit in laagland, heuvels, vaak in vochtige open plaatsen van India, Burma (Myanmar), Indochina, Thailand, Maleisië, Sumatra, Java, Borneo, Sulawesi en Z. Filippijnen.
Naam.
Burmees hmanthin, Filippijnen namog, wild cinnamon, Indonesi medang kalong (belitung), Maleis kayu manis hutan.
Gebruik.
De bast wordt soms verhandeld en ғmesniӠgenoemd in Sarawak, gebruikt als medicijn.
Het hout wordt gebruikt als medang, dat is voor huizenbouw. De olie om stoffen te laten geuren. De bast soms met theebladeren als een thee en soms als vervanger voor kaneel.
Uit Munting.
Cinnamomum malabathrum (Burm. f. ) Blume ? (uit Malabar) Deze komt uit N. India. Trees, 15 - 20m. Bladen tegenover of half tegenoverstaand, elliptisch/ovaal, toegespitst.
Gele bloemen in losse trossen.
Geven een sterke kaneel of cassia geur in het eten.
Historie.
De bladeren die bekend zijn als tejpat, tej pat, tejpatta of tejpata in Hindoe en tamalpatra in Marathi worden veel gebruikt in de Indische keuken (vooral in de Moghul keuken in N. India).
In de oudheid was ze in Europa onder de Latijnse naam Malabathrum bekend, vaak gewoon als folia, nu wordt daar meestal laurierblad voor gebruikt, bay leaves, omdat het blad er veel op lijkt, hoewel deze twee keer zo groot is.
De bladeren worden vermeld in de 1steeeuwse Griekse tekst van Periplus Maris Erytraei als een van de belangrijkste exportproducten van de Tamil koninkrijken in Z. India. De naam wordt ook gebruikt in middeleeuwse teksten om de gedroogde bladeren van een aantal gewassen uit deze familie te beschrijven die medische eigenschappen zouden hebben. In oud Griekenland en Rome werden de bladeren gebruikt om er een geurende olie van de maken, Oleum Malabathri, en was daarom waardevol.
De beroemde Commagenum, een zalf die gemaakt werd in Commagene in tegenwoordig O. Turkije, was gemaakt van ganzenvet en gearomatiseerd met kaneelolie en nardus (Nardostachys jatamansi). Malobrathum van Egypte (Dioscorides I, 63) was gebaseerd op veevet en bevatte ook kaneel, 1 pond kostte 300 denars.
Naam, etymologie.
Malabar is de naam van een gebied aan de westkust van India dat nu het noordelijke deel vormt van de staat Kerala. Het woord ‘kala’, of ‘kalaya’ betekent ‘bergen’, in de Tamil en Maleise talen en zo in Sanskriet. Malabathrum of Malobathrum komt van Sanskriet tamālapattram, (literair ‘donkere boombladen’. Vele tegenwoordige N. Indische talen noemen het met namen die van het Sanskriet afstammen als Marathi tamal patra, in Hindoe en enige andere talen heet het daartegen tejpatta ‘sterksmakend blad.’ Deze naam duikt in Romeinse bronnen op als malabathrum of malobathrum.
(1dodonaeus) ‘Folium Indum of Folium Indicum, dat is Indiaans blad en in het Italiaans foglio Indiano genoemd, is het blad van een Indiaanse boom, zegt Garcias, die in Indien tamalapatra en daarnaar in het Grieks Malabathron genoemd wordt, in het Latijn Malabathrum, in het Arabisch cadegi Indi, dan het verschilt veel van de betel want deze tamalapatra is een blad als een citroenblad, doch smaller en voor spitser, groen en met drie zenuwen in de lengte doorregen en van reuk lijkt het op kruidnagels en zoeter dan Nardus en niet zo scherp of doordringend van smaak als kaneel. Deze bladeren groeien in Cambodja en op vele andere plaatsen van Oost-Indië, dan ze drijven niet op het water, als Dioscorides van het Malabathrum schrijft, maar groeien aan een hoge boom en zeer ver van het water. Ze worden ook niet aan draadjes geregen, maar in bundeltjes gebonden en bewaard. Ook zijn ze bleek groen en niet uit het witte bruinachtig, de hele zijn de beste. Clusius geeft ons de volgende schilderij van dit blad en zegt dat de schors van de tere takjes wat specerijachtig van reuk en smaak zijn. De vrucht, zulks als hij soms bij deze bladeren gezien heeft, is klein en met gedaante van een zeer kleine eikel en die wordt met de bladeren soms hier te lande uit Oost-Indië gebracht. Plinius zegt dat dit een boom is die in Syrië groeit (in het Latijn Malobathrum Syrium van Horatius genoemd) met gevouwen bladeren daar olie uit geduwd wordt dat goed is om bij de zalven te doen, maar dat het in Egypte noch meer groeit, dan dat het beste uit Indien komt en dat het daar in poelen groeit zoals waterlinzen en zout van smaak is en beter ruikt dan saffraan maar dat het beste wit moet zijn en smaakt als Nardus en dat de reuk daarvan als het in wijn warm gemaakt is alle andere goede reuken te boven gaat. Sommige houden de bladeren van kruidnagels voor het echt Malabathrum, dan omdat de bladeren van kruidnagels gelijk smaller zijn zo groeien deze twee bomen menige dagreizen ver van elkaar.
Sommige houden de kaneelbladeren voor Malabathrum, maar de bladeren van kaneelboom zijn smaller en voor niet zo scherp en hebben niet die drie uitstaande zenuwen. Niettemin men zal de kaneelbladeren in gebreke van de Tamalapatra mogen gebruiken of Spica Nardi, doch in grotere menigte omdat ze slapper is dan Malabathrum. Daarom zal men Nardus Celtica nemen die droog en warm is in de tweede graad in welke graad het Malabathrum van Avicenna gesteld wordt die ook zegt dat de olie daarvan het Laser en de olie van saffraan in krachten gelijk is, maar sterker. Dan het is opmerkelijk dat Tamalapatra de plas verwekt en een goede adem maakt en de kleren van de motten bevrijdt en alle krachten van Nardus heeft. Sommige houden dat voor heet in de tweede en droog in de derde graad en zeggen dat als het voor de neus gehouden en lang geroken wordt de mens laat slapen.
Sommige zeggen dat Malabathrum van Dioscorides een soort van ons gewoon fonteinkruid is. Dan Dioscorides beschrijft zijn Malabathrum aldus (verwart de bloem waarschijnlijk met Lotus) :’Malabathrum is, als sommige menen, het blad van de Indiaanse Nardus die bedrogen zijn door enige gelijkheid van reuk. Want dit Malabathrum is een blad van zijn eigen geslacht dat in de broekachtige plaatsen van Indien groeit en op het water drijft als waterlinzen zonder wortels en als die bladeren verzameld zijn worden ze aan een linnen draad geregen, gedroogd en bewaard. Dan men zegt dat men 's zomers als het water opgedroogd is de grond met droge heesters of stokjes branden moet en dat deze bladeren anders niet voortkomen zouden.
Het beste Malabathrum is hetgeen dat vers is en uit het witte bruinachtig, heel en niet breekbaar die naar het hoofd klimt met zijn reuk en die reuk lang behoudt en bijna smaakt als Nardus zonder enige zoutigheid, dan hetgeen dat slap is en in kleine stukken gebroken en vooral vermolmt en vuil van reuk is kwaad. Dit blad heeft alle krachten van Nardus, maar is in alles geweldiger. Het laat sterk plassen en is voor de maag nuttiger. Gestoten en in wijn heet gemaakt wordt het aan de tranende opdrachtige en verhitte ogen gestreken. Onder de tong gehouden maakt een goede en zoete adem. Tussen de kleren gelegd beschermt die van motten en schieters en geeft ze een goede reuk.’
Verandering. Daar zijn eigenlijk geen verschillende geslachten van Malabathrum, nochtans vindt men drie namen van deze bladeren want de grootste heten Malabathron hadrosphaeron in het Grieks of Malabathrum maximae magnitudinis in het Latijn, de middelbare Malabathron mesosphaeron of Malabathrum mediae magnitudinis en de kleine Malabathron microsphaeron of Malabathrum minimae magnitudinis of ook alleen Hadrosphaerum, Mesosphaerum en Microsphaerum. Sommige noemen het Malabathrum of Malobathrum Indicum hetgeen dat op het water drijft en hetgeen dat van een boom getrokken wordt Malobathrum Syrium of Malobathrum Aegyptium. Beide heten Folium in het Latijn en in het Grieks Malobathron phyllon. En Foliatum is de naam van een welriekende olie of zalf dat van deze bladeren gemaakt is daar de Romeinen hun lange haar mee bestreken om dat een goede reuk te geven. Enige zeggen dat dit blad Nardus silvestris of Nardus Indica plag te heten.’
Munting zegt; ‘De Portugezen aldaar noemen het Canelle de Mato, dat is wilde kaneel, en de inwoners Cameaa of Cais manis.’
Cinnamomum tamala, (Buch. Ham) Nees et Eberm. (donker blad) (Cinnamomum laubatii F. Muel.) (Franse markies Chasseloup-Laubat, marine minister voor de kolonies onder Napoleon III) ) (soms als Cinnamomum tejpata).
Indisches Lorbeerblatt, Indian bayleaf, Indian bark..
Het blad wordt als specerij gebruikt. Nu wordt het nog gebruikt bij de Mongoolse keuken in N. India. Daar wordt het kaneelachtige geur gesmoord in vlees en rijst.
Het Indische laurierblad wordt wel als Salamblad verwisseld waar het vaak om Eugenia polyantha gaat die veel zwakker smaakt. Deze wordt ook vaak onder de naam Malabathrum aangeboden.
Uit F. Kohler, www.BioLib.de.
=Cinnamomum verum J. Presl. (de echte) (Cinnamomum zeylanicum, Breyn) uit Ceylon, nu Sri Lanka))
Kaneel is een altijdgroene en ruige boom van 6‑10m hoog met een sterk vertakte stam die in cultuur lager wordt gehouden.
De bladeren zijn leerachtig, eivormig tot langwerpig en staan tegenover elkaar.
De bloemen zijn klein en ruiken onaangenaam.
De vruchten ruiken naar terpentijn.
Naam, etymologie.
De naam kin-(n)-amomon kan als volgt verklaard worden: vanuit het Griekse kinein: in rollen, a: zonder, momon: feil of fout, bijgevolg; een plant zonder fout, een edel gewas dat zich heeft ineengerold, waarmee op de bastrolletjes zou zijn gedoeld.
(1dodonaeus) (a) ‘In de apotheken heet het ook Cinamomum, in Italiaans cinamomo. In het Arabisch heet het darsini, darchini of dartzini, in Malediven poniembous thory, in het Hebreeuws kinnamon en daarvan komen de Griekse en Latijnse namen Kinnamomon, Cinnamomum en Cinnamum. Die naam Cinamomum komt eigenlijk toe aan de beste soort en de slechtste heet in het Latijn en Grieks Cassia en ook Casia.’
In Chinees betekent quilin of guangxi een kaneelbomenwoud, dit is een stad aan de rivier de Lijiang. Uit Maleis kayu: hout, en manis: zoet, komt kayu-manis dat over Hebreeuws (Fenicie, Exodus 30: 23 en andere teksten) qinnamon werd en via Grieks tot Latijn cinnamum, midden-Latijn cinnamomum kwam, via Frans werd het cinnamome en Engelse cinnamon. Uit midden-Latijn cinnamomum ontstond oud-Hoogduits Cincimen, Cimment en Sinamin en het midden-Hoogduits Zinemin zodat het nu Zimt of Zimmt is.
1dodonaeus (b) ‘Deze schors, te weten de binnenste, heet in onze taal caneel, in het Frans canelle, in het Italiaans canella, in het Spaans ook canela, in het Hoogduits Zymmetrinden of Zymmetroerlin, in de apotheken ook Canella Naar de rolletjes als pijpjes canella of Cassia syrinx; in Arabië querfaa of querfe, in Malakka caysmanis.’
Kaneel heet ook in Duits Canneelbaum. In midden-Nederlands van 1200 was het canele en dit stamt uit Frans cannelle van de 12de eeuw, wat weer stamt uit midden-Latijn cannella en dit uit Latijnse canna: riet (stengel) en is zo genoemd naar de vorm (pijpjes) van de gedroogde schors. Frans cannelier, Italiaans en Portugees canella en Spaans cannela.
De meeste oude Duitse namen stammen uit de namen in Ceylon, nu Sri Lanka, Kacyn-nama, Ceylonzimt en Cynnamet bij Luther.
Dodonaeus ‘Dan zowel dit slechte als het beste kaneel heeft andere bedorven namen zoals Selicha, Salihacha, Darfihaham, Zigi en Zigir in plaats van Salihath, Darfifagan en Ingi. In Sri Lanka heet het cuurdo en in Malabar cameaa. Dioscorides noemde een van de beste soorten Mosyliticum Cinnamomum, maar Mosylitis Cassia was de derde soort van Cassia bij Galenus en Zigir was de beste van alle die in tijden van Galenus zelf voor het Cinnamomum verkocht werd. Het Cinnamomum Asyphemum was een zwarte onlieflijk medesoort van Pseudocassia. Nu is er een Cinnamomum Alipinum dat uit Sri Lanka in het vaste land gezonden en zo voorts tot Aleppo gebracht wordt.’
Uit Matthiola.
Gebruik.
De vrucht in water gekookt geeft een brandbare olie waar kaarsen van gemaakt worden die bestemd zijn voor koningen. Uit de bast wordt een vluchtige olie gewonnen. Kaneel is afkomstig uit de binnenbast van de scheuten en takken. Die bast pelt gemakkelijk af waarna de kaneelstrips rond een dunne stok worden gewonden en de buitenbast verwijderd wordt. Kaneel is van zo’n ongelofelijke zachtheid, zo aromatisch en zo zuiver. In donkere sausen geeft het een mysterieus tintje, zo ook in koek en toost. Met zijn warme bruine kleur vloeit het over vele etenswaren met vele plezierige kwaliteiten. Zulk eten wordt vaak een aangename maaltijd. Een bekend kaneelgerecht is kandeel, het traditionele drankje voor kraamvrouwen en hun bezoek. Kandeel is een mengsel van kaneel, wijn, suiker, melk en een eierdooier.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 562) Ԉet verbetert de stank van de adem en dient ook om de spijs goed te laten verteren en om goed bloed te laten groeien en om het zaad te vermeerderen en om de voedsters veel zog te geven. Het laat ook de winden van de buik scheiden en belet alle verrotting in het lichaam en mag van alle mensen gebruikt worden, uitgezonderd die heet van aard zijn en met gal verladen want het schaadt hun als ze dat te veel of in hete tijden gebruiken omdat ze het ingewand ontsteekt en het bloed verhit. Matig gebruikt en liever gepoederd dan heel in koude tijden van het jaar en niet te dikwijls en met koude spijzen en vooral van koude slijmerige mensen laat alle slijmerigheden uit het lijf ruimen en is nuttig om het snuffen en snotteren te benemen en is goed voor het hoofd, versterkt de hersens, verdrijft de schemering van de ogen en maakt scherp gezicht als men het poeder bij de spijzen doet. Het verzacht ook de hoest, geneest alle gebreken van de longen, laat gemakkelijk plassen en geneest de koude plas en alle gebreken van de nieren die van dikke en slijmerige vochtigheden komen. Met water gedronken drijft het de nageboorte af en zo met wijn gebruikt (of beter gepoederd en met Myrrha vermengt) verwekt het de maandstonden waartoe ook goed is de rook er van onderen te ontvangen. De nuttigheid die kaneel heeft om de spijzen smakelijk te maken is iedereen genoeg bekend. Dan het wordt ook bij de welriekende zalven gedaan en niet alleen bij de oogzalven, maar ook bij de vermurwende dingen die alle dikke gezwellen laten slinken. Kaneelpoeder met honig verdrijft de plekken van het aanzicht en de sproeten aan het lijf. Het wordt ook gebruikt om er verschillende soorten van hypocras van te maken en vooral om de dranken die men voor de zieken bereidt smakelijker te maken omdat ze geen wijn of sterk bier mogen drinken en winden het kaneel in een doek, eerst wat gebroken, en er warm of heel heet gerstewater of ander water over te gieten en als dit door gezeefd is er wat suiker bij te doen. Andere nemen een pond van het beste kaneel, vier pond rozenwater, anderhalf pond witte sterke wijn of malvezij en laten dat vier en twintig uren staan en daarna distilleren ze er een water van door een dubbel vat en twee of drie ons van dit water ingenomen is zeer lieflijk van reuk en smaak en geneest alle winderige kwalen, doorsnijdt en scheidt alle taaie vochtigheden, versterkt de maag, lever, hart, longen, milt, hersens en zenuwen, belet het bezwijmen, stopt de vloeden uit de maag en beschut het walgen en met wat citroensap genuttigd is het bijzonder goed tegen de kwalen van de baarmoeder, tegen de benauwdheid, lamheid, kramp en vallende ziekte.’
‘Vondel, ԁdam in ballingschap;
‘De boom zweet honigdau, de beeck geeft room en wijn
De boomschors is kanneel, hier valt de zonneschijn
Gematight, niet te heet, noch koel’.
Vondel, Hierusalem verwoest;
‘`scharlaken, purper, fyn en eel
Arabische wierook en kanneel.’
Vondel, Op Maria de Medicis
‘De vrucht des Arabiers, de Perzische waren
Ze proeft met grote smaak welriekend pijpkaneel
մ Verkwikkende gerecht, dat oosterse akkers baren
Ze ruikt de vruchtbaarheid van ‘s werelds ander deel.’
Ceylon. (nu Sri Lanka)
Kaneel zou afkomstig zijn uit Ceylon (nu Sri Lanka) zoals de naam al aangeeft, toch komt het in de Bijbel voor met andere producten uit het Oosten als cassia en kalmoes.
Ceylonkaneel werd als product van het eiland eerst op het eind van 13de eeuw zo genoemd: ‘Groeit in ‘t vaste lant van Oost‑Indyen en Eylanden, maer best in Zeylon.’
In de Middeleeuwen was de oorsprong van kaneel een mysterie. Arabieren brachten het over land via Alexandrië naar Egypte waar het naar Venetië gebracht werd die een monopolie hadden in de specerijhandel in Europa. De vernietiging van deze route of handel door M. Zee machten als Mamluk Sultans en het Ottomaanse rijk leidde ertoe dat Europeanen naar andere routes zochten naar Azië.
Het zou in de 14de eeuw in Europa al een gewaardeerde specerij zijn geweest waarbij de kaneel uit Ceylon als de ware kaneel kwam te gelden en de cassia als kaneel van mindere klasse werd aangeduid. De Portugees Vasco da Gama bracht in 1502, na zijn landing in 1498 op Sri Lanka deze specerij naar Europa. Portugezen bouwden daar een fort in 1518 en hadden een eeuw lang de monopolie van deze handel. Dat duurde totdat de Hollanders kwamen, ze vestigden een handelspost in 1638 en namen het bewind van de handel over in 1640 en verdreven de Portugezen rond 1658. “de kusten van de eilanden zijn er vol van’, vermeldde een Hollandse kapitein, ԥn zijn de beste van de Oriënt, als er 1 wind is op het eiland kan men de reuk van kaneel wel 25km ver op zee ruiken.Ӡ’Braudel 1984, p. 215) Ze haalden kaneel uit het wild en begonnen eigen bomen te telen.
Omstreeks 1590 schijnt de oogst van kaneel in Ceylonse wouden al georganiseerd te zijn geweest. Doordat de kaneelboom moeilijk te verplanten is en uit zaad niet wil groeien, tenzij het geplant is als de zaden rijp zijn, was dit aanleiding tot de oudste wetgeving ter bescherming van vogels. Toen Ceylon in 1632 onder Hollands bestuur kwam werd er een decreet uitgevaardigd waarbij het doden of vangen van de vruchten etende duiven verboden werd. De vogels aten de kaneelbessen van de struiken en zorgden zo voor nieuwe aanplant. In 1796 doorbraken de Engelsen dit monopolie met geweld, de monopolie was toen al verminderd en kwam al uit andere gebieden, Cassia bast was gemakkelijker te krijgen en koffie, thee en suiker begon de traditionele specerijen te verdringen.
Cinnamomum zeylanicum stamt dus mogelijk wel van Ceylon, Sri Lanka. Daar heet het korunda-guahah. Nu wordt het Cinnamomum verum genoemd, waar verum voor echt staat. Die naam komt beter overeen.
(Dodonaeus) ‘Theophrastus en Plinius zeggen dat Cassia op de bergen groeit en het Cinnamomum op het platte land. Volgens Herodotus komt de kaneel uit de regionen waar Dionysus opgroeide’. Hiermee zou India bedoeld worden of tenminste een land in het verre Oosten. Verder is bekend dat de Grieken de specerij van de Feniciërs leerden kennen die het cinnamon noemden en tenslotte dat de Arabieren het verzamelden en exporteerde.
Bijbel.
In klassieke tijden waren er vier typen van kaneel bekend en vaak onder elkaar verward.
Cassia (Hebreeuws qəṣiԉ), de bast van Cinnamomum aromaticum (aromatisch) (of Cinnamomum iners Reinw. (zwak of niet actief) die uit Arabië en Ethiopië komt.
Echte kaneel, kinnamon, (Hebreeuws qinnamon), de bast van Cinnamomum zeylanicum (verum) van Sri Lanka.
Malabathrum of Malobathrum, Cinnamomum malabathrum uit N. India (uit Malabar).
Serichatum, Cinnamomum aromaticum van Seres, dat is China.
Kaneel is waarschijnlijk een van de vroegst bekende specerijen die in gebruik is genomen. Het wordt al in een Chinees kruidboek van 2700 v. Chr. vermeld, bij de Chinees Tsang King die het gebruikte bij aandoeningen van de ademhalingswegen. In Egypte al 2000 v. Chr. is het gebruikt en kwam uit China.
De Phoenix bouwt zijn nest van cinnamon en cassia. Egyptische recepten voor kyphi, een aromatische stof, bevatten cinnamon en cassia vanaf Hellenistische tijden. De gift van Hellenische heersers aan tempels bevatte soms cassia en cinnamon en wierook, mirre en Indische wierook (kostos) zodat men concludeert dat de Grieken het ook zo gebruikten.
Malobrathum van Egypte (Dioscorides I, 63) was gebaseerd op veevet en bevatte ook cinnamon, een pond kostte 300 denars.
In Exodus 30:23-4, beveel Mozes om kinnamon en cassia, qinnāmn, te nemen met mirre, zoete kalmoes (qən-bosem, literair geurend riet) en olijvenolie om een heilige olie te maken om er de Ark van het Verbond mee te zalven. Psalm 45, 8, verhaalt de kleren van Torah scholieren die gezalfd zijn met mirre, aloճ en cassia. In Bijbelse tijden werd het gebruikt voor de bereiding van wierook, heilige olie, medicijnen en parfum (Spreuken 7: 17) In de zinnebeeldige woning der wijsheid is het de liefelijke kaneel die haar vervult, Ecclesiasticus 24: 20 In de Apocalyps is de kostbare kaneel een voorwerp van weelde bij de verwoesting van Babylon. Vanwege zijn welriekendheid werd kaneel gebruikt als een soort parfum om lichaamsgeurtjes weg te werken.
Exodus 30: 23 ‘De Heere sprak tot Mozes: Gij nu, neem u zeer fijne specerijen: vijf honderd sikkels vanzelf gevloeide mirre en half zoveel: twee honderd en vijftig sikkels, welriekende kaneel.’
Spreuken 7: 17 ‘Ik heb mijn leger besprenkeld met mirre, alo en kaneel.’
Hooglied 4: 14 ‘Nardus en saffraan, kalmoes en kaneel.’
Openbaringen 18: 13’Kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe.’
Kaneel komt in de Bijbel telkens samen voor met cassia en kalmoes. Deze producten stammen allen uit China/India en kwamen naar die streken via de zijderoute. In Hooglied 4:14 wordt kaneel met kalmoes verenigd en in Ez. 27: 19 cassia met kalmoes. Bailey vermeldt dat kaneel dan ook afkomstig is uit India en Maleisië. Kaneel en cassia zouden al in het tweede millennium v. Chr. al aangevoerd zijn vanuit China en zuidoost Azië en vanuit Indonesië naar Madagaskar gebracht zijn in primitieve kano ‘s via een oeroude route over zee die bekend stond als de kaneelroute. Ze werden dan langs de Afrikaanse kust naar het Noorden vervoerd, maar het Nijldal en het land Poent.
De kinamon, kinnemon of qinnemoon verwijst zonder meer naar kaneel, het is een van de ingrediënten van de Ԩeilige olie’.
De eerste Griekse verwijzing van kasia wordt gevonden in een poëem van Sappho in de 7de eeuw v. Chr.
Volgens Herodotus groeide cinnamon en cassia in Arabië, samen met wierook, mirre en ladanum en werden beschermd door gevleugelde serpenten. Maar Herodotus noemt andere schrijvers die het huis van Dionysus gezien hadden (India) als de bron van cassia. Dat terwijl Theophrastus een goede vermelding van de plant geeft, maar een vreemde methode van oogsten, wormen eten het hout weg en laten de bast achter, Dioscorides schijnt de plant te verwarren met een soort waterlelie. Theophrastus verhaalt van beide, cassia en kaneel, die toen tot de grootste kostbaarheden behoorden.
Plinius (nat. 12, 86-87) geeft een betoverende vermelding van de vroege specerijhandel door de Rode Zee, ‘n vlotten zonder zeilen of riemen’, dus via de wind, dat Rome 100 miljoen sesterces per jaar kostte. Volgens Plinius kostte een pond (de Romeinse pond was 327 g) cassia, cinnamon of serichatum een 300 denars, een maandloon. Diocletianus Edict op maximum prijzen van 301 geeft een prijs van 125 denars voor een pond cassia, terwijl een landsman 25 denars per dag verdiende.
Hippocrates vermeldt eerst de medische eigenschappen. De Grieken gebruikten kasia of malabathron om wijn te geuren, samen met absint (Artemisia absinthia).
Het werd gebruikt bij verbranden van doden te Rome en van Nero wordt gezegd dat hij een jaarlijkse hoeveelheid liet verbranden bij de dood van zijn vrouw Poppaea Sabina, in 65 na Chr.. Plinius geeft ook aan dat cassia gebruikt werd om wijn te laten geuren (Plinius nat. 14, 107f.). Malabathrum bladen (folia) werden in de keuken gebruikt, om er een olie van te distilleren die in karweisausen gebruikt werd bij oesters bij Romeinse kok Gaius Gavius Apicius (de re coquinaria I, 29, 30; IX, 7). Malabathrum is onder de specerijen dat een goede keuken bevatten moet, volgens Apicius.
De Romeinse poet Martialus (VI, 55) maakte een grap over Romeinen die smeersels drupten, geur van cassia en cinnamon dat van vogelnesten genomen was en neerkeken op hen die niet geurden.
Chilperic II de koning van de Franken in 716, vermeldde 5 pond kaneel voor een klooster te Normandie. Bij spijzen werd het eerst in de 9de eeuw gebruikt in een klooster te St. Gallen. In tegenstelling tot het Europees gebruik was het Aziatische, waar kaneel gebruikt werd als wierook in tempels tegen de stank van verbrand vlees die na de offeranden bleef hangen. Verder kwam het voor in allerhande dranken en als medicijn.
Toch is het weinig bekend geweest voor 1550 want Dodonaeus spreekt over een onbekende schors; Ԉet kaneel van deze tijden, de Cassia van de ouders en het Cinnamomum zijn eigenlijk geen verschillende dingen, maar zijn schorsen van een gewas, zoals Galenus ook bekent en zegt dat hij een tak gezien heeft die aan de ene zijde met Cassia en aan de andere met Cinnamomum bedekt was al is het zo dat Dodonaeus zelf van een andere mening is zoals blijkt in het 198ste blad waar hij aantoont dat die stekjes die van kruidnagels of immers die men tussen de kruidnagels vindt het echte Cinnamomum van de ouders zijn, dan die mening wordt nu van diegene die het echte Cinnamomum gezien hebben geheel verworpen.’
Dan bij van Ravelingen zie je een goede beschrijving. ‘Deze bomen groeien in Oost-Indië en in verschillende ver vaneen gelegen Oost-Indische eilanden en niet in China en ook niet in Arabië, Ethiopië of Afrika, maar het beste kaneel komt eigenlijk uit het eiland Sri Lanka waar het meeste aardrijk met deze bomen bedekt is omdat het vanzelf voortkomt en hetgeen dat in de bossen van Malabar groeit en dat uit Java of Sumatra gebracht wordt is veel slechter al is het dat de inwoners van die landen het in hun spijzen ook doen. En deze slechte kaneelbomen zijn kleiner dan diegene die het beste kaneel in Sri Lanka voortbrengen, doch niet zo klein of heesterachtig zoals Plinius en Galenus de zeggen dat de kaneelbomen zijn die er verschillende soorten van gemaakt hebben zoals ook Theophrastus en andere schrijvers, maar eigenlijk zijn er maar deze twee soorten die soms minder of meer reuk hebben naar dat de schorsen goed of slecht in het drogen gebleven zijn, maar de bomen zelf hoeven geen teelt omdat ze alle in het wild groeien. Theophrastus en Plinius zeggen dat Cassia op de bergen groeit en het Cinnamomum op het platte land.
Legende.
Kaneelbladeren werden, net als die van de laurier, tot kransen gemaakt om Romeinse tempels te versieren. Griekse schrijvers zeggen dat in Arabië (waar de plant niet groeit) het alleen voor de priesters toegestaan was om het te verzamelen en zij moesten de eerste bundel op het altaar plaatsen zodat de zonnegod het kon besprengen met een sprankje goddelijk vuur.
Eeuwenlang werd de groeiplaats van kaneel door de Arabieren geheim gehouden en kwamen er allerhande vreemde verhalen over zijn afkomst in omloop. Herodotus: ‘Het vergaren van kaneel doen zij op een nogal merkwaardige wijze. Want waar het voorkomt en in welk land het groeit, dat kunnen ze niet zeggen, behalve dat sommigen beweren en dat is wel aannemelijk dat het groeit in de streken waar Dionysus opgroeide. Ze zeggen dat grote vogels de stokjes meebrengen, die wij in navolging van de Feniciërs kinnamoomon noemen, en die vogels zouden ze naar de nesten brengen die van leem gebouwd zijn tegen steile bergwanden, waar een mens onmogelijk bij kan komen. Hiervoor zouden de Arabieren de volgende list toepassen: de ledematen van gestorven runderen en ezels en andere lastdieren snijden ze in zo groot mogelijke aantal stukken en brengen die naar die streken en leggen ze dicht bij de nesten en gaan vervolgens weg, een flink eind daarvandaan. De vogels vliegen op de stukken van de lastdieren af en brengen ze omhoog naar hun nesten, maar omdat deze die vracht niet kunnen dragen laten ze los en vallen op de grond, de mannen gaan erop af en verzamelen de kaneel en die komt vervolgens naar andere landen.’
Theophrastus was al beter geïnformeerd en dacht dat deze plant in het Arabische schiereiland werd gevonden en dat een gedeelte over India kwam en een gedeelte uit Arabië. Over kaneel werd volgens hem gezegd dat het in diepe dalen groeide waarin slangen leefden met een dodelijke beet waartegen de mensen hun handen en voeten bedekten. Wanneer ze die kuil dan waren ingegaan en de kaneel hadden opgehaald werd het in drie delen verdeeld. Een deel lootten ze met de zon, dat deel bleef achter, dat dan zo gauw als ze de plek verlaten hadden door het vuur verbrand werd. Ovidius vermeldt dat de vogel Feniks of Phoenix van kaneel sap leeft.
Vermeerderen.
Neem in augustus 10cm lang topstek van zacht hout, het mag een beetje houtig zijn. Zitten er bloemknoppen in, haal die dan weg. Gebruik ook gezond blad, zonder schimmeldelen. Onderste blad er af halen, licht verwonden, zoals je met de duimnagel zou doen. Doop die onderkant in 0,5% ibz groeistofpoeder. Planten in stekgrond, dit is 4 delen gezeefde turfgrond met 1 deel scherp zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon er door en verbrandt het gewas. Je kan ook een halvarinebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele weken/maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. In de winter vorstvrij houden.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl