Antennaria

Over Antennaria

Rozenkransje, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt. file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/A/Antennaria.html

Dit geslacht vormt kleine en wit wollige kruidachtige meerjarige planten die in het N. Halfrond voorkomen, Antennaria chilensis is de enigste in het Z. Halfrond, de meesten in N. Amerika.

Verschillende soorten worden tussen 10 en 50cm hoog.

Ze dragen smalle grijze of witte hoofdjes die stijf zijn en droog blijven. Geen een is opvallend, wel zijn ze geschikt voor rotswerk.

40 of meer soorten van dit geslacht komen voor.

Asteracea, Inula klasse.

Uit G. Oeder.

Antennaria alpina Gaert. (uit de Alpen) De plant geeft aan dat het een arme, vooral van kalk, en droge grond is.

De roze/rode worden voor tuingebruik vaak verkocht onder de naam ‘Rosea,’

De bloemhoofdjes blijven stijf en droog, zodat ze geschikt zijn voor droogboeketten. Dit kleine en nietige plantje behoort dan ook tot de tijdeloze, planten die hun karakteristieken behouden lang nadat ze gedroogd zijn. De bloemen worden geplukt voordat ze helemaal open staan en soms worden ze later ook nog in diverse kleuren geverfd.

‘Rubra’ heeft diep roze bloemhoofdjes.

uit G. Oeder.

=Antennaria dioica, Gaertn.(tweehuizig)

Spatelvormige en stompe donkergroene en aan de onderkant wit wollig behaarde bladeren, soms ook aan de bovenkant.

De onvertakte bloeistengel heeft de bladeren die tegen de stengel aangedrukt zijn.

De bloemhoofdjes binnen de papierachtige omwindselbladen verraden de sekse van de bloem, de mannetjes zijn krachtig wit en de vrouwtjes blozend roze, vandaar dioica, di: dubbel en oikos: huis in mei/juli. Kan zich evengoed zelf bestuiven, groepen van alleen mannelijke of vrouwelijke komen voor.

Vormt dichte zoden van kleine rozetjes door de uitlopers.

Het is het inheemse rozenkransje dat 10-15cm hoog wordt. Meestal komt het voor op droge en zandige heidevelden, open plaatsen in het bos en zonnige heuvels. Ook in de Alpen tot 2800m.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De Grieken noemen dit kruid Gnaphalion omdat men de tere bladeren daarvan in plaats van vulsel of bolster van de bedden en kussens plag te gebruiken, welk bolster scheersel of vlokkig vulsel in het Grieks Gnaphalon plag genoemd te wezen zoals Paulus Aegineta schrijft’.

Gnaphalium komt van het Grieks gnaphalon: wollig, katoenachtig of viltig, viltkruid, naar de wollige bedekking van de bladeren. Of van een Grieks woord voor vlokken of de vlokken van wolpluizen omdat zijn dons eruitziet als uitkamsel. Gnaphalium is een oude naam voor Anaphalis, een naam die nu niet meer gebruikt wordt. Anaphalis is een naam die afgeleid is van Gnaphalium.

Dodonaeus (b) ‘Plinius zegt ook dat dit gewas Chamaezelon genoemd plag te worden in het 10de kapittel van zijn 27ste boek, maar ik zou geloven dat Plinius aldaar Chamaexylon, dat is laag of klein katoen heeft geschreven en niet Chamaezelon als men in zijn boeken gedrukt vindt en niet zonder reden zou Plinius dat klein of laag katoen hebben kunnen noemen omdat het met zijn vlokachtige of bolsterachtige witte en zachte wolligheid het katoen enigszins gelijk is. Daarom is het ook van sommige Tomenticia en Coronaria genoemd en van andere Centunculus en Centuncularis welke naam onder de bastaardnamen gevonden wordt. Dan Plinius schrijft in het 15de kapittel van zijn 24ste boek dat hetgeen wat in Latijn Centunculus genoemd is in het Grieks Clematis genoemd plag te wezen. Voorts zo heeft dit gewas noch sommige andere toenamen die onder de valse of onechte namen gevonden worden, te weten in het Grieks Hires, Ampetocos, Anaphalis, Anaxetos, Gelaso en in het Latijn Centuncularis en Albinum, waarvan de laatste, te weten Albinum (al of men witkruid zegt) niet slecht met dit gewas overeenkomt omdat het zo wit van kleur is. Italiaans gnafolio, en occhio di cane. De Fransen noemen het herbe cotton’.

(c) (578) Antennaria is afgeleid van het Latijnse antenna: voelspriet of antennes, arius: vormig of achtig, omdat het zaadpluis of meeldraden op een voelspriet van een insect lijkt, Duitse Fuhlhorn.

(d) Droogbloem, Engelse eternal flower of life everlasting en Franse fleur immortelle. Symbool van nooit vergane herinnering.

(e) Van de bloemen werden kransjes gevlochten als bescherming tegen onweer. Het wordt rozenkransje genoemd omdat de bloemen vroeger gebruikt werden om als kralen van een gebedssnoer te dienen, de rozenkrans, die eerst weer gemaakt was van samengeperste rozenblaadjes.

(f) Hemelvaartsbloempje omdat ze op die tijd bloeit, Duits Himmelfahrtsblume, Zwitsers Hemmelfahrtsbleaml.

(g) Bij Dodonaeus heet het Cleyn muysenoor, of pilosella minor, Mausohrlein bij Bock, groot muysenoor was Hieracium pilosella, waarmee sommige soorten vergeleken werden.

(h) De dicht behaarde plant heet kattenpootje, Italiaans piedo di gatto, Duits Katzenpfotchen, Kattenpootchen, Frans pied de chat, Zwitsers Chassetopli, Engels cat’ s foot, pussytoes, verder komt de naam mountain cud weed, zie Gnaphalium, cotton weed voor en;

(i) Ladies tobacco, vrouwentabak, Duits Tobaksblom.

(j) Roerkruid omdat het een middel was tegen de rodeloop (Ruhr) Duits Ruhrkraut. Bij H. Bock; ‘De eerste met de gele bloemen noemt men Rijnbloemen, (Rheinblůmen) in Wasgaw jongeling, (Jungling) daarom dat ze niet oud worden of niet verwelken, van ettelijke mottenbloemen, daarom dat de schaven en motten het kleed niet beschadigen als de bloemen daarbij liggen, Latijn Tinearia’. Rheinbloemen omdat ze bij de Rijn gevonden worden.

(k) Verder Engelblumen, Frauenblume, Hasenohrli, -pfotlin, Papierrosli, Bernbrazerl, Zwitsers Strau-Bluemli of strobloem.

Gebruik.

Een afkooksel van de plant, 10-15 gram op een 8ste liter water wordt gebruikt door het volk tegen catarre, bloedspuwen, reuma en blaaspijnen.

Vroeger was het gebruik zo. (164, 311, 310 309) ‘Tegen blauw geslagen of gestoten plekken: fruit dit kruid in de olie en leg het pleistervormig op’. Lobel.

Tegen allerhande buiklopen en onmatige maandstonden: Neem van dit kruid drie handen vol, kook dit op in een pint rode wijn totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan dikwijls wat drinken. Dodonaeus.

Tegen kanker: Neem gedistilleerd water van dit kruid, maak hierin doeken nat en leg ze vaak op. Dodonaeus.

Dit is een zeer nuttig en fraai kruid en er is geen plant die dichter bij de katoen komt in zeldzaamheid, aardigheid en profijt, ja, dat meer is, zo groot als ze is (zoals Lobel betuigt) zo schijnt het niets anders te wezen dan scheerwol, behalve alleen de wortel en het binnenste van de bloemen. Lobel zegt dat hij dikwijls de takjes van dit kruid voor lonten gebruikt heeft die zeer helder branden want ze trekken de olie of ander vettigheid zeer goed in. De bladeren worden gebruikt voor scheerwol, zegt Dioscorides, of immers de dons of wolligheid ervan als Dodonaeus ook te kennen geeft.’

Een gom van de stengel kan gebruikt worden als een kauwgom. Culpeper beveelt ze aan, met wijn of melk, voor in- en uitwendige wonden en builen. Ze staan onder het beheer van Venus.

Folklore.

Men moet het rozenkransje stilzwijgend uitgraven op een dubbele zondag (dat is een zondag die met een feestdag samenvalt) met volle maan voor zonsopgang met wortel en al en op een witte doek leggen die men op het blote lijf draagt, dan is men steek en kogelvast. De plant sterft niet, het is een immortelle, wie het over zich draagt, sterft dus ook niet.

De duivel ging een weddenschap aan met de sterkste man van het dorp. Hij, die de hand van de ander zo hard kon drukken dat hij het uitgilde van de pijn, zou gewonnen hebben. De ander nam dat aan, maar dan moest het wel ‘s nachts gebeuren, ‘ik wil niet dat de mensen me horen gillen, midden in de nacht in het bos’. Hij maakte nu snel een handschoen van ijzer en ging op pad en was niet bang voor de duivel. De duivel was overtuigd dat hij zou winnen en kneep en kneep, de andere gaf geen krimp. ‘Hoe komt het dat je zo’n harde hand hebt?’ Zei de duivel, ‘Dat komt van het harde werken’. Hij gaf geen kik hoe hard de duivel ook kneep en toen met al zijn kracht greep de jonge kerel met de handschoen toe en kneep wat hij kon. De duivel jammerde en schreeuwde, wilde zich loswringen maar zat vast en ging tekeer van jewelste. Toen hij loskwam was hij zo van streek dat hij in het riet beet en verkoelende kruiden op zijn gekwetste poot legde. Dat is nu ons kattenpootje, de duivelsbeet.

Planten.

Ze groeien op arme, zandige gronden. Nauw verwant aan Gnaphalium en Helichrysum.

Vermeerderen door scheuren of zaaien bij 12 graden, het zaad niet bedekken.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl